Belemmeringsverbod Waadi kan ook gelden voor ZZP’er
Art. 6 lid 2 van de Europese Uitzendrichtlijn schrijft de Lidstaten voor om relatiebedingen in uitzendovereenkomsten te verbieden. Nederland heeft dit geïmplementeerd met art. 9a Waadi, dat een beding, waarmee de uitzendkracht wordt verboden om na het einde van de uitzendrelatie in dienst te treden bij de inlener, nietig verklaart. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever hiermee slechts beoogd uitvoering te geven aan de Uitzendrichtlijn, zonder verdere wijziging. Dat brengt ook complicaties met zich mee, zoals bleek in de zaak leidend tot het arrest dat de Hoge Raad op 20 mei 2022 wees.
Feiten arrest inzake schending belemmeringsverbod uitzendkracht
In deze zaak was een ZZP’er ingehuurd door een uitzendbureau, dat de ingeleende kracht had uitgeleend aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA), als medewerker vergunningen milieubeleid. In de overeenkomst met de ZZP’er was een beding opgenomen, dat de ‘werknemer’ verbood om na het einde van de inlening in dienst te treden bij de ODRA. In de overeenkomst van opdracht met ODRA stond een soortgelijk beding. Toen de inlening was geëindigd, wilde de ZZP’er bij ODRA gaan werken, maar het uitzendbureau verbood dat. Pas na een aantal maanden stemde het uitzendbureau alsnog in.
De ZZP’er vorderde een schadevergoeding van 2,5 ton van het uitzendbureau en nietigverklaring van het relatiebeding op grond van art. 9a Waadi. De rechtbank wees die vorderingen af, maar het Hof wees de – tot een verklaring voor recht beperkte – vordering toe. De motivering van het Hof kwam er op neer, dat de Uitzendrichtlijn van toepassing was op ‘arbeidsverhoudingen’ en dat om die reden de uitbesteding van de ZZP’er gekwalificeerd moest worden als arbeidsovereenkomst en de Waadi daarop dus van toepassing was.
Belemmeringsverbod Waadi
Art. 6 lid 2 Uitzendrichtlijn luidt:
“De Lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat eventuele bepalingen die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden of verhinderen, nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.“
Art. 9a lid 1 Waadi (het zgn. ‘belemmeringsverbod’) luidt:
“Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt legt geen belemmeringen in de weg voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld.”
Lid 2 bepaalt, dat een dergelijk beding nietig is. Wel toegestaan is een beding op grond waarvan de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is aan het uitzendbureau voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de desbetreffende arbeidskracht.
Zie ook de pagina Bijzondere bepalingen uitzendovereenkomst.
Oordeel Hoge Raad over belemmeringsverbod ZZP’er
De Hoge Raad kwam tot een genuanceerd oordeel. De kwalificatie van het Hof van de arbeidsrelatie van deze ZZP’er als arbeidsovereenkomst was naar het oordeel van de Hoge Raad te kort door de bocht. Doordat de Uitzendrichtlijn één op één geïmplementeerd is, en art. 9a Waadi niet expliciet spreekt van arbeidsovereenkomst, moet de rechter binnen de strekking van de Uitzendrichtlijn onderzoeken, of de betreffende arbeidsrelatie valt onder de criteria van de Richtlijn.
De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.7.1):
“…een uitzendkracht in de zin van de Uitzendrichtlijn is iedere persoon die een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau – wat inhoudt dat die persoon (i) arbeid verricht en dus gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor van het uitzendbureau een vergoeding ontvangt en (ii) in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht – teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.”
De complicatie schuilt in de door de Hoge Raad in r.o. 3.5.1 genoemde strekking van de Uitzendrichtlijn. Art. 3 lid 1, aanhef en onder a, Uitzendrichtlijn bepaalt dat onder werknemer wordt verstaan iedere persoon die in de betrokken lidstaat krachtens de nationale arbeidswetgeving bescherming geniet als werknemer.
De Uitzendrichtlijn bevat – zo merkt de Hoge Raad op – geen definitie van de begrippen ‘arbeidsovereenkomst’ en ‘arbeidsverhouding’. Art. 3 lid 2 Uitzendrichtlijn bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan het nationale recht wat de definitie van arbeidsovereenkomst, arbeidsverhouding of werknemer betreft.
De uitzendrelatie kan kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, of als een overeenkomst van opdracht. Zie over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst en de afbakening van de positie van de ZZP-er tegenover de werknemer ook de pagina Algemene bepalingen overeenkomst van opdracht.
Belemmeringsverbod geldt voor ZZP’ers die gelijk te stellen zijn aan werknemer
Voor de beantwoording van de vraag, of een uitzendkracht, die ZZP’er is, beschermd wordt door de Uitzendrichtlijn en art. 9a Waadi moet de rechter onderzoeken, of de ZZP’er feitelijk is gelijk te stellen aan een werknemer. Deze uitspraak vereist wel enige lenigheid van geest, omdat je bij de uitleg van art. 9a Waadi dus ‘richtlijnconform’ moet denken. Óf de vordering van de ZZP’er toewijsbaar is, zal dus van die uitleg afhangen. Het Hof had daarom niet het bewijsaanbod van het uitzendbureau mogen passeren met betrekking tot de vraag, in welke hoedanigheid de uitgeleende kracht door het uitzendbureau ter beschikking gesteld was.
DV Advocatuur, 16 juni 2022
Maarten de Vries
Belemmeringsverbod Waadi kan ook gelden voor ZZP’er
Art. 6 lid 2 van de Europese Uitzendrichtlijn schrijft de Lidstaten voor om relatiebedingen in uitzendovereenkomsten te verbieden. Nederland heeft dit geïmplementeerd met art. 9a Waadi, dat een beding, waarmee de uitzendkracht wordt verboden om na het einde van de uitzendrelatie in dienst te treden bij de inlener, nietig verklaart. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever hiermee slechts beoogd uitvoering te geven aan de Uitzendrichtlijn, zonder verdere wijziging. Dat brengt ook complicaties met zich mee, zoals bleek in de zaak leidend tot het arrest dat de Hoge Raad op 20 mei 2022 wees.
Feiten arrest inzake schending belemmeringsverbod uitzendkracht
In deze zaak was een ZZP’er ingehuurd door een uitzendbureau, dat de ingeleende kracht had uitgeleend aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA), als medewerker vergunningen milieubeleid. In de overeenkomst met de ZZP’er was een beding opgenomen, dat de ‘werknemer’ verbood om na het einde van de inlening in dienst te treden bij de ODRA. In de overeenkomst van opdracht met ODRA stond een soortgelijk beding. Toen de inlening was geëindigd, wilde de ZZP’er bij ODRA gaan werken, maar het uitzendbureau verbood dat. Pas na een aantal maanden stemde het uitzendbureau alsnog in.
De ZZP’er vorderde een schadevergoeding van 2,5 ton van het uitzendbureau en nietigverklaring van het relatiebeding op grond van art. 9a Waadi. De rechtbank wees die vorderingen af, maar het Hof wees de – tot een verklaring voor recht beperkte – vordering toe. De motivering van het Hof kwam er op neer, dat de Uitzendrichtlijn van toepassing was op ‘arbeidsverhoudingen’ en dat om die reden de uitbesteding van de ZZP’er gekwalificeerd moest worden als arbeidsovereenkomst en de Waadi daarop dus van toepassing was.
Belemmeringsverbod Waadi
Art. 6 lid 2 Uitzendrichtlijn luidt:
“De Lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat eventuele bepalingen die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden of verhinderen, nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.“
Art. 9a lid 1 Waadi (het zgn. ‘belemmeringsverbod’) luidt:
“Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt legt geen belemmeringen in de weg voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld.”
Lid 2 bepaalt, dat een dergelijk beding nietig is. Wel toegestaan is een beding op grond waarvan de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is aan het uitzendbureau voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de desbetreffende arbeidskracht.
Zie ook de pagina Bijzondere bepalingen uitzendovereenkomst.
Oordeel Hoge Raad over belemmeringsverbod ZZP’er
De Hoge Raad kwam tot een genuanceerd oordeel. De kwalificatie van het Hof van de arbeidsrelatie van deze ZZP’er als arbeidsovereenkomst was naar het oordeel van de Hoge Raad te kort door de bocht. Doordat de Uitzendrichtlijn één op één geïmplementeerd is, en art. 9a Waadi niet expliciet spreekt van arbeidsovereenkomst, moet de rechter binnen de strekking van de Uitzendrichtlijn onderzoeken, of de betreffende arbeidsrelatie valt onder de criteria van de Richtlijn.
De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.7.1):
“…een uitzendkracht in de zin van de Uitzendrichtlijn is iedere persoon die een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau – wat inhoudt dat die persoon (i) arbeid verricht en dus gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor van het uitzendbureau een vergoeding ontvangt en (ii) in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht – teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.”
De complicatie schuilt in de door de Hoge Raad in r.o. 3.5.1 genoemde strekking van de Uitzendrichtlijn. Art. 3 lid 1, aanhef en onder a, Uitzendrichtlijn bepaalt dat onder werknemer wordt verstaan iedere persoon die in de betrokken lidstaat krachtens de nationale arbeidswetgeving bescherming geniet als werknemer.
De Uitzendrichtlijn bevat – zo merkt de Hoge Raad op – geen definitie van de begrippen ‘arbeidsovereenkomst’ en ‘arbeidsverhouding’. Art. 3 lid 2 Uitzendrichtlijn bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan het nationale recht wat de definitie van arbeidsovereenkomst, arbeidsverhouding of werknemer betreft.
De uitzendrelatie kan kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, of als een overeenkomst van opdracht. Zie over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst en de afbakening van de positie van de ZZP-er tegenover de werknemer ook de pagina Algemene bepalingen overeenkomst van opdracht.
Belemmeringsverbod geldt voor ZZP’ers die gelijk te stellen zijn aan werknemer
Voor de beantwoording van de vraag, of een uitzendkracht, die ZZP’er is, beschermd wordt door de Uitzendrichtlijn en art. 9a Waadi moet de rechter onderzoeken, of de ZZP’er feitelijk is gelijk te stellen aan een werknemer. Deze uitspraak vereist wel enige lenigheid van geest, omdat je bij de uitleg van art. 9a Waadi dus ‘richtlijnconform’ moet denken. Óf de vordering van de ZZP’er toewijsbaar is, zal dus van die uitleg afhangen. Het Hof had daarom niet het bewijsaanbod van het uitzendbureau mogen passeren met betrekking tot de vraag, in welke hoedanigheid de uitgeleende kracht door het uitzendbureau ter beschikking gesteld was.
DV Advocatuur, 16 juni 2022
Maarten de Vries