Pagina inhoud

    Vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure (Titel 6, Boek II Rv.)

    Inleiding vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure

    Wanneer de rechter een partij veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding, dan kan hij die in het vonnis opnemen op basis van een begroting van de schade (art. 612 Rv.).

    Is begroting niet mogelijk, dan spreekt hij een veroordeling uit tot ‘schadevergoeding op te maken bij staat’: de zogeheten schadestaatprocedure. De schadestaatprocedure is geregeld in Titel 6, Boek II Rv. en omvat 6 artikelen (art. 612 Rv. tot en met art. 615b Rv.).

    Schadestaatprocedure alleen voor schadevergoeding

    Deze vordering kan alleen worden gevraagd voor te vergoeden schade, niet voor de begroting van een vordering tot nakoming. De wettelijke regeling inzake schadevergoeding is te vinden in art. 6:95 B.W. (zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.

    De eiser kan er in de dagvaarding mee volstaan te stellen, dat hij door wanprestatie of een onrechtmatige daad schade heeft geleden die de gedaagde zal moeten vergoeden, zonder nader in te gaan op de bestanddelen van de schade of het aanvoeren van feitelijke gegevens over de geleden schade. De P-G in de zaak Maastricht School of Management (zie onder) zegt over het herziene procesrecht, zoals dat thans geldt:

    “Het vernieuwde burgerlijk procesrecht, dat in het algemeen een vlot verloop van de procedure beoogt en wenst te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure “uit de verf komt” (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 7 en 53), heeft volgens mij in deze heersende leer geen verandering gebracht.”

    Het lijkt niettemin wel raadzaam niet al te spaarzaam te zijn en wel in ieder geval enige indicatie van de schade te geven, zonder daarbij uitputtend te zijn (en daarvoor een voorbehoud te maken). Immers zal voor de toewijzing van de vordering tot verwijzing wel moeten blijken dát er schade is geleden, die begroot moet worden.

    Voorafgaand aan het inleiden ervan moet eerst getracht worden zelf tot een vaststelling van de hoogte van de te vergoeden schade te komen. Lukt dat niet, dan is deze procedure aangewezen.

    De rechter is niet aan de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure gebonden en kan zelf beslissen of de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt toegekend. Hij kan ook besluiten partijen in de hoofdprocedure hun stellingen ten aanzien van de (hoogte van de) schade nader toe te lichten en te bewijzen, om vervolgens tot begroting te komen dan wel alsnog te verwijzen naar de schadestaatprocedure.

    Zoals blijkt uit de plaats van de regeling in de wet beschouwt de wetgever de schadestaatprocedure als een specifieke vorm van tenuitvoerlegging. Deze regeling derogeert dus aan de algemene regels inzake tenuitvoerlegging in art. 430 t/m 438 Rv..

    De eisende partij zal in de dagvaarding in de hoofdprocedure meestal vragen om veroordeling van de gedaagde in het voldoen van een schadevergoeding “op te maken bij staat”. Samen met die vordering kan dan een verklaring voor recht worden gevraagd, waarin wordt vastgesteld wat de grondslag is van de verplichting tot het betalen van schadevergoeding. Op die manier is de vordering van onbepaalde waarde, zodat het griffierecht dan laag zal zijn.

    Termijn voor het instellen van de schadestaatprocedure

    Aan het instellen van de schadestaatprocedure is in beginsel geen termijn verbonden. In Rb. Maastricht 14 december 1972 (NJ 1973, 145) vorderde de partij, die tot het betalen van schadevergoeding was veroordeeld echter een verklaring voor recht, dat de wederpartij verplicht was binnen 2 maanden na de uitspraak aan art. 612 Rv. te voldoen. De rechtbank overwoog, dat “na afloop van die termijn misbruik van bevoegdheid zouden maken door alsnog de schadestaatprocedure in te stellen”.

    De veroordeelde hoeft dus niet lijdzaam af te wachten, of, en zo ja, wanneer, de andere partij de schadestaatprocedure zal beginnen. Het kan voor tot het betalen van schadevergoeding veroordeelde partij immers van belang zijn te weten waar hij aan toe is. Ook art. 6:2 B.W. kan hierbij worden aangevoerd ter ondersteuning van die vordering, evenals het leerstuk “rechtsverwerking”: het verlies van een vorderingsrecht door stilzitten. Niet te verwarren met bevrijdende verjaring (zie de pagina Verjaring en stuiting).

    Relatie hoofdzaak tot de schadestaatprocedure

    In de conclusie van de P-G bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 november 2006 inzake Maastricht School of Management geeft de P-G (onder verwijzing naar enkele al zeer oude arresten van de Hoge Raad, uit 1923 en 1926) weer hoe het stellen, verweren en bewijzen in de hoofdzaak in relatie tot de schadestaatprocedure verloopt:

    “De gedaagde kan zich tegen de vordering verweren door de grondslag voor aansprakelijkheid, die tot schadevergoeding aanleiding geeft, te ontkennen en het bestaan van schade gemotiveerd te betwisten.

    Als gedaagde het feit dat eiser schade heeft geleden gemotiveerd betwist, zal eiser nadere gegevens moeten verstrekken tot staving van dit feit en eventueel bewijs daarvan aanbieden.

    Algemene, vage beweringen dat geen schade is geleden of dat de gedaagde zijn rechten voorbehoudt om de schadefactoren te bestrijden, zijn niet voldoende voor afwijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.”

    De P-G vermeldt verder, dat het verweer van de gedaagde dat de schade mede het gevolg is van eigen schuld van de benadeelde en dat deze niet aan diens schadebeperkingsplicht heeft voldaan, aan de omvang van de schadevergoeding raakt . Een dergelijk verweer kan zowel in de hoofdprocedure als in de schadestaatprocedure aan de orde komen, nu een dergelijk verweer de vergoedingsplicht van de aansprakelijke persoon vermindert. De P-G verwijst hierbij naar de conclusies P-G bij HR 21 februari 1992, NJ 1992, 321 (onder 2.18-2.19) en HR 30 mei 1997, NJ 1998, 381 onder 5. En ook HR 27 november 1998, NJ 1999, 685 (nog niet in ECLI te vinden).

    Heeft de rechter zich echter in de hoofdprocedure al uitgesproken over verweren die aanleiding kunnen geven tot vermindering van de gestelde schade en de omvang van de schadevergoedingsplicht betreffen, dan heeft zodanige beslissing als een eindbeslissing te gelden, waaraan de rechter in de schadestaatprocedure is gebonden. Zie in dit kader de (ook nog niet in ECLI te vinden) arresten die de P-G hierbij noemt: HR 17 januari 1997, NJ 1997, 230; HR 11 januari 2002, NJ 2003, 256 m.nt. HJS en HR 8 april 2005, NJ 2005, 371, r.o. 3.4.

    Verloop van de schadestaatprocedure

    De schadestaatprocedure wordt ingeleid nadat het eindvonnis is gewezen in de procedure, waarbij de verklaring voor recht is uitgesproken, met de veroordeling tot het vergoeden van schade, op te maken bij staat. De eisende partij maakt een schadestaat op, die aan de veroordeelde partij wordt betekend (bij deurwaardersexploot), en waarin de veroordeelde wordt opgeroepen in de schadestaatprocedure (art. 613 Rv.)

    De eisende partij zal wel moeten stellen (en zo nodig bewijzen), dat er voorafgaand overleg over de schadebegroting (en betaling) heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet tot een oplossing geleid heeft. Als de verweerder dit betwist en aangeeft dat er rauwelijks is gedagvaard, dan zal de eiser in de proceskosten veroordeeld worden als dat komt vast te staan.

    Bevoegd tot kennisneming van de schadestaat vordering is de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld (art. 613 lid 2 Rv.).

    Begroting van schade door de rechter

    De rechter heeft – zowel in de hoofdprocedure als in een evt. latere schadestaatprocedure – grote vrijheid in het begroten van de schade. Dat is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.

    De eisende partij heeft uiteraard de stelplicht en bewijsplicht van de in de schadestaat opgevoerde schade. De schadestaat is vormvrij. De schadestaat moet uiteraard wel duidelijk zijn (helder gespecificeerd), zodat de schadeplichtige partij zich daar deugdelijk tegen kan verweren.

    De eisende partij kan ook nieuwe posten aan de schadestaat toevoegen, die in de bodemprocedure nog niet aan de orde gekomen waren (art. 615 Rv.). In het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 januari 2013 (Gerberateler) komt dit duidelijk tot uitdrukking. De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.4.2, dat de hoofdprocedure zich naar zijn aard toespitst op de discussie over de wanprestatie (i.c. dat kan ook een onrechtmatige daad zijn) en het causaal verband met de gestelde schade. In de schadestaatprocedure wordt de aandacht nader gericht op de schade, en daarbij kan ook schade aan de orde komen, die in de hoofdprocedure nog niet in het debat was betrokken. In casu over een periode voorafgaand aan het schadeveroorzakende voorval. Zie het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 mei 2008 (Romein/Reimerswaal).

    Wanneer de verweerder van oordeel is, dat dit een ongeoorloofde vermeerdering van eis in de zin van art. 130 Rv. inhoudt, dan kan hij daartegen eventueel verweer voeren (zie de pagina Verloop van de procedure).

    De verweerder kan eveneens nieuwe weren aanvoeren, die in de hoofdprocedure nog niet gevoerd waren, zoals een verweer ten aanzien van de omvang van de schade ontleend aan algemene voorwaarden.

    Rente als schadevergoeding

    De eisende partij kan uiteraard rente vorderen. Voor meer informatie over het vorderen van contractuele of wettelijke rente zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.

    Vergoeding van eigen tijdsbesteding (manuren)

    Een lastig te begroten schadepost is de schade geleden door de tijd, die men heeft moeten besteden als gevolg van de geleden schade. Dit kan zowel in de privésfeer zijn als bedrijfsmatig (dan zullen zgn. “manuren” worden opgevoerd).

    Een voorbeeld van de begroting van de te vergoeden tijdsbesteding in de privésfeer geeft het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 januari 2014 (Stichting St. Antonius Ziekenhuis, RAV 2014, 41). Deze casus ging over letsel dat een bejaarde vrouw was overkomen als gevolg van een medische fout. Haar twee dochters namen de zorg voor hun moeder op zich, waarbij zij bij toerbeurt door de ene en de andere dochter werd verzorgd.

    De kosten voor verpleging en verzorging dienen volgens het Hof (die zich daarbij baseert op vaste jurisprudentie) vergoed te worden, voor zover dit kosten betreft die zijn ontstaan doordat zij deze werkzaamheden niet meer zelf kan verrichten als gevolg van het ongeval. Daarbij komen met name de verzorgingskosten voor vergoeding in aanmerking, die in deze situatie door een professionele hulpverleners, die daarvoor betaald dient te worden. Ook wanneer die kosten feitelijk worden verricht door de dochters, dan dienen die kosten vergoed te worden. Daarbij moet worden onderscheiden tussen wat normaal door hen in het kader van gewone mantelzorg ook gedaan zou worden en de zorg die daar als gevolg van de medische fout  bovenop gekomen is. Deze laatste komt voor vergoeding in aanmerking, waarbij het Hof die tijd begroot op een aantal uren aan de hand van het indicatierapport tegen een tarief van 25 Euro. Ook begroot het Hof de toekomstige schade aan de hand van de geschatte resterende levensduur van de moeder (en wel op 95 jaar).

    Zie ook het arrest van de Hoge Raad d.d. 5 december 2009 inzake een medische fout gemaakt in Ziekenhuis Rijnstaete (RAV 2009, 15).

    Immateriële schade en schadestaatprocedure

    Naast materiële schade kan ook immateriële schade worden gevorderd (ook kan alleen immateriële schade worden gevorderd). Deze zal steeds begroot worden op basis van een schatting naar redelijkheid en billijkheid. Er hoeft dus niet gemotiveerd gesteld of onderbouwd te worden, waarom een bepaald bedrag voor immateriële schade wordt gevorderd (vgl. arrest Hoge Raad d.d. 27 november 2009 NN/AFM waarin de Hoge Raad het Hof corrigeert, die de vordering had afgewezen omdat “het beloop van de schade niet was opgegeven”).

    Er is een uitgave, waarin de uitspraken inzake smartegeld worden geïnventariseerd (de zgn. “Smartengeld Gids”).  Aan de hand daarvan kan bezien worden, wat in de jurisprudentie voor een bepaalde immateriële schade als een redelijke vergoeding beschouwd wordt. De Nederlandse rechter kent in het algemeen aanzienlijk minder hoge immateriële schadevergoedingen toe dan men in het Engelse en Amerikaanse recht ziet. Er is echter wel een stijgende trend te ontwaren. In het hiervoor vermelde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 januari 2014 verwijst het Hof uitdrukkelijk naar deze Gids, en doet er vanwege de maatschappelijke discussie over de hoogte van smartegeld nog 10% bovenop het bedrag dat uit de Gids zou voortvloeien.

    Achtereenvolgende schadestaatprocedures

    De schade hoeft niet ineens gevorderd te worden, er kunnen achtereenvolgens meerdere schadestaatprocedures worden gevoerd. De ratio hiervan is dat de gelaedeerde niet te lang hoeft te wachten op vergoeding, en anderzijds de mogelijkheid blijft bestaan in nadere procedures schadevergoeding te vorderen van schadeposten, die eerder nog niet konden worden vastgesteld. Aldus het arrest van de Hoge Raad d.d. 28 november 1969, NJ 1970, 172. Dit strookt ook met art. 615b Rv., waarin de mogelijkheid geboden wordt schadeposten afzonderlijk toe te wijzen.

    Zoals blijkt uit het arrest HR 11 september 2020 (Sleutelstad Vastgoed/Nederlandse Spoorwegen) komt aan een beslissing in een eerdere procedure echter wel kracht van gewijsde toe, als daarmee een specifiek schadebestanddeel is afgedaan. Sleutelstad had aangevoerd, dat er geen kracht van gewijsde gold omdat de 1e schadestaatprocedure en de 2e schadestaatprocedure als één en dezelfde procedure beschouwd moeten worden. De Hoge Raad ging hier niet in mee (r.o. 3.1.2):

    “Een schadestaatprocedure moet ten opzichte van een eerdere schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen worden beschouwd als ‘een ander geding’ in de zin van art. 236 Rv. Daarom komt aan een beslissing die de rechtsbetrekking in geschil betreft en die is vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat is gewezen in een schadestaatprocedure, op de voet van art. 236 Rv. gezag van gewijsde toe in een volgende schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen.”

    Executie van een veroordeling schade te vergoeden op te maken bij staat

    Zie over de vraag of – en wanneer – een vonnis waarin de aansprakelijke partij wordt veroordeeld tot het vergoeden van schade, die echter nog in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld, het blog Executie van een schadestaatvonnis.

    Literatuur over de schadestaatprocedure

    Prof mr. Tjong Tjin Tai (Universiteit Tilburg) heeft in 2008 in TVR een interessant artikel gepubliceerd met de titel De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure, waarin hij het ambivalente karakter van de schadestaatprocedure – een aparte procedure, maar toch inhoudelijk een vervolg van de hoofdzaak – heeft besproken en tips geeft hoe hoofdzaak en schadestaatprocedure zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

    In BER 2023, nr. 2 hebben mr. J.D. van Vlastuin en mr. M.P.M. van Lierop een artikel gepubliceerd over de (on)mogelijkheid van het executeren van een verklaring voor recht houdende de veroordeling de schade te doen vaststellen in een schadestaatprocedure. Dit artikel is ook te vinden op de website van Hafkamp gerechtsdeurwaarders.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 07-12-2017; bijgewerkt 25-08-2023]

    Vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure (Titel 6, Boek II Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure (Titel 6, Boek II Rv.)

      Inleiding vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure

      Wanneer de rechter een partij veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding, dan kan hij die in het vonnis opnemen op basis van een begroting van de schade (art. 612 Rv.).

      Is begroting niet mogelijk, dan spreekt hij een veroordeling uit tot ‘schadevergoeding op te maken bij staat’: de zogeheten schadestaatprocedure. De schadestaatprocedure is geregeld in Titel 6, Boek II Rv. en omvat 6 artikelen (art. 612 Rv. tot en met art. 615b Rv.).

      Schadestaatprocedure alleen voor schadevergoeding

      Deze vordering kan alleen worden gevraagd voor te vergoeden schade, niet voor de begroting van een vordering tot nakoming. De wettelijke regeling inzake schadevergoeding is te vinden in art. 6:95 B.W. (zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.

      De eiser kan er in de dagvaarding mee volstaan te stellen, dat hij door wanprestatie of een onrechtmatige daad schade heeft geleden die de gedaagde zal moeten vergoeden, zonder nader in te gaan op de bestanddelen van de schade of het aanvoeren van feitelijke gegevens over de geleden schade. De P-G in de zaak Maastricht School of Management (zie onder) zegt over het herziene procesrecht, zoals dat thans geldt:

      “Het vernieuwde burgerlijk procesrecht, dat in het algemeen een vlot verloop van de procedure beoogt en wenst te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure “uit de verf komt” (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 7 en 53), heeft volgens mij in deze heersende leer geen verandering gebracht.”

      Het lijkt niettemin wel raadzaam niet al te spaarzaam te zijn en wel in ieder geval enige indicatie van de schade te geven, zonder daarbij uitputtend te zijn (en daarvoor een voorbehoud te maken). Immers zal voor de toewijzing van de vordering tot verwijzing wel moeten blijken dát er schade is geleden, die begroot moet worden.

      Voorafgaand aan het inleiden ervan moet eerst getracht worden zelf tot een vaststelling van de hoogte van de te vergoeden schade te komen. Lukt dat niet, dan is deze procedure aangewezen.

      De rechter is niet aan de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure gebonden en kan zelf beslissen of de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt toegekend. Hij kan ook besluiten partijen in de hoofdprocedure hun stellingen ten aanzien van de (hoogte van de) schade nader toe te lichten en te bewijzen, om vervolgens tot begroting te komen dan wel alsnog te verwijzen naar de schadestaatprocedure.

      Zoals blijkt uit de plaats van de regeling in de wet beschouwt de wetgever de schadestaatprocedure als een specifieke vorm van tenuitvoerlegging. Deze regeling derogeert dus aan de algemene regels inzake tenuitvoerlegging in art. 430 t/m 438 Rv..

      De eisende partij zal in de dagvaarding in de hoofdprocedure meestal vragen om veroordeling van de gedaagde in het voldoen van een schadevergoeding “op te maken bij staat”. Samen met die vordering kan dan een verklaring voor recht worden gevraagd, waarin wordt vastgesteld wat de grondslag is van de verplichting tot het betalen van schadevergoeding. Op die manier is de vordering van onbepaalde waarde, zodat het griffierecht dan laag zal zijn.

      Termijn voor het instellen van de schadestaatprocedure

      Aan het instellen van de schadestaatprocedure is in beginsel geen termijn verbonden. In Rb. Maastricht 14 december 1972 (NJ 1973, 145) vorderde de partij, die tot het betalen van schadevergoeding was veroordeeld echter een verklaring voor recht, dat de wederpartij verplicht was binnen 2 maanden na de uitspraak aan art. 612 Rv. te voldoen. De rechtbank overwoog, dat “na afloop van die termijn misbruik van bevoegdheid zouden maken door alsnog de schadestaatprocedure in te stellen”.

      De veroordeelde hoeft dus niet lijdzaam af te wachten, of, en zo ja, wanneer, de andere partij de schadestaatprocedure zal beginnen. Het kan voor tot het betalen van schadevergoeding veroordeelde partij immers van belang zijn te weten waar hij aan toe is. Ook art. 6:2 B.W. kan hierbij worden aangevoerd ter ondersteuning van die vordering, evenals het leerstuk “rechtsverwerking”: het verlies van een vorderingsrecht door stilzitten. Niet te verwarren met bevrijdende verjaring (zie de pagina Verjaring en stuiting).

      Relatie hoofdzaak tot de schadestaatprocedure

      In de conclusie van de P-G bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 november 2006 inzake Maastricht School of Management geeft de P-G (onder verwijzing naar enkele al zeer oude arresten van de Hoge Raad, uit 1923 en 1926) weer hoe het stellen, verweren en bewijzen in de hoofdzaak in relatie tot de schadestaatprocedure verloopt:

      “De gedaagde kan zich tegen de vordering verweren door de grondslag voor aansprakelijkheid, die tot schadevergoeding aanleiding geeft, te ontkennen en het bestaan van schade gemotiveerd te betwisten.

      Als gedaagde het feit dat eiser schade heeft geleden gemotiveerd betwist, zal eiser nadere gegevens moeten verstrekken tot staving van dit feit en eventueel bewijs daarvan aanbieden.

      Algemene, vage beweringen dat geen schade is geleden of dat de gedaagde zijn rechten voorbehoudt om de schadefactoren te bestrijden, zijn niet voldoende voor afwijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure.”

      De P-G vermeldt verder, dat het verweer van de gedaagde dat de schade mede het gevolg is van eigen schuld van de benadeelde en dat deze niet aan diens schadebeperkingsplicht heeft voldaan, aan de omvang van de schadevergoeding raakt . Een dergelijk verweer kan zowel in de hoofdprocedure als in de schadestaatprocedure aan de orde komen, nu een dergelijk verweer de vergoedingsplicht van de aansprakelijke persoon vermindert. De P-G verwijst hierbij naar de conclusies P-G bij HR 21 februari 1992, NJ 1992, 321 (onder 2.18-2.19) en HR 30 mei 1997, NJ 1998, 381 onder 5. En ook HR 27 november 1998, NJ 1999, 685 (nog niet in ECLI te vinden).

      Heeft de rechter zich echter in de hoofdprocedure al uitgesproken over verweren die aanleiding kunnen geven tot vermindering van de gestelde schade en de omvang van de schadevergoedingsplicht betreffen, dan heeft zodanige beslissing als een eindbeslissing te gelden, waaraan de rechter in de schadestaatprocedure is gebonden. Zie in dit kader de (ook nog niet in ECLI te vinden) arresten die de P-G hierbij noemt: HR 17 januari 1997, NJ 1997, 230; HR 11 januari 2002, NJ 2003, 256 m.nt. HJS en HR 8 april 2005, NJ 2005, 371, r.o. 3.4.

      Verloop van de schadestaatprocedure

      De schadestaatprocedure wordt ingeleid nadat het eindvonnis is gewezen in de procedure, waarbij de verklaring voor recht is uitgesproken, met de veroordeling tot het vergoeden van schade, op te maken bij staat. De eisende partij maakt een schadestaat op, die aan de veroordeelde partij wordt betekend (bij deurwaardersexploot), en waarin de veroordeelde wordt opgeroepen in de schadestaatprocedure (art. 613 Rv.)

      De eisende partij zal wel moeten stellen (en zo nodig bewijzen), dat er voorafgaand overleg over de schadebegroting (en betaling) heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet tot een oplossing geleid heeft. Als de verweerder dit betwist en aangeeft dat er rauwelijks is gedagvaard, dan zal de eiser in de proceskosten veroordeeld worden als dat komt vast te staan.

      Bevoegd tot kennisneming van de schadestaat vordering is de rechter die in eerste instantie over de hoofdzaak heeft geoordeeld (art. 613 lid 2 Rv.).

      Begroting van schade door de rechter

      De rechter heeft – zowel in de hoofdprocedure als in een evt. latere schadestaatprocedure – grote vrijheid in het begroten van de schade. Dat is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.

      De eisende partij heeft uiteraard de stelplicht en bewijsplicht van de in de schadestaat opgevoerde schade. De schadestaat is vormvrij. De schadestaat moet uiteraard wel duidelijk zijn (helder gespecificeerd), zodat de schadeplichtige partij zich daar deugdelijk tegen kan verweren.

      De eisende partij kan ook nieuwe posten aan de schadestaat toevoegen, die in de bodemprocedure nog niet aan de orde gekomen waren (art. 615 Rv.). In het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 januari 2013 (Gerberateler) komt dit duidelijk tot uitdrukking. De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.4.2, dat de hoofdprocedure zich naar zijn aard toespitst op de discussie over de wanprestatie (i.c. dat kan ook een onrechtmatige daad zijn) en het causaal verband met de gestelde schade. In de schadestaatprocedure wordt de aandacht nader gericht op de schade, en daarbij kan ook schade aan de orde komen, die in de hoofdprocedure nog niet in het debat was betrokken. In casu over een periode voorafgaand aan het schadeveroorzakende voorval. Zie het arrest van de Hoge Raad d.d. 16 mei 2008 (Romein/Reimerswaal).

      Wanneer de verweerder van oordeel is, dat dit een ongeoorloofde vermeerdering van eis in de zin van art. 130 Rv. inhoudt, dan kan hij daartegen eventueel verweer voeren (zie de pagina Verloop van de procedure).

      De verweerder kan eveneens nieuwe weren aanvoeren, die in de hoofdprocedure nog niet gevoerd waren, zoals een verweer ten aanzien van de omvang van de schade ontleend aan algemene voorwaarden.

      Rente als schadevergoeding

      De eisende partij kan uiteraard rente vorderen. Voor meer informatie over het vorderen van contractuele of wettelijke rente zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.

      Vergoeding van eigen tijdsbesteding (manuren)

      Een lastig te begroten schadepost is de schade geleden door de tijd, die men heeft moeten besteden als gevolg van de geleden schade. Dit kan zowel in de privésfeer zijn als bedrijfsmatig (dan zullen zgn. “manuren” worden opgevoerd).

      Een voorbeeld van de begroting van de te vergoeden tijdsbesteding in de privésfeer geeft het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 januari 2014 (Stichting St. Antonius Ziekenhuis, RAV 2014, 41). Deze casus ging over letsel dat een bejaarde vrouw was overkomen als gevolg van een medische fout. Haar twee dochters namen de zorg voor hun moeder op zich, waarbij zij bij toerbeurt door de ene en de andere dochter werd verzorgd.

      De kosten voor verpleging en verzorging dienen volgens het Hof (die zich daarbij baseert op vaste jurisprudentie) vergoed te worden, voor zover dit kosten betreft die zijn ontstaan doordat zij deze werkzaamheden niet meer zelf kan verrichten als gevolg van het ongeval. Daarbij komen met name de verzorgingskosten voor vergoeding in aanmerking, die in deze situatie door een professionele hulpverleners, die daarvoor betaald dient te worden. Ook wanneer die kosten feitelijk worden verricht door de dochters, dan dienen die kosten vergoed te worden. Daarbij moet worden onderscheiden tussen wat normaal door hen in het kader van gewone mantelzorg ook gedaan zou worden en de zorg die daar als gevolg van de medische fout  bovenop gekomen is. Deze laatste komt voor vergoeding in aanmerking, waarbij het Hof die tijd begroot op een aantal uren aan de hand van het indicatierapport tegen een tarief van 25 Euro. Ook begroot het Hof de toekomstige schade aan de hand van de geschatte resterende levensduur van de moeder (en wel op 95 jaar).

      Zie ook het arrest van de Hoge Raad d.d. 5 december 2009 inzake een medische fout gemaakt in Ziekenhuis Rijnstaete (RAV 2009, 15).

      Immateriële schade en schadestaatprocedure

      Naast materiële schade kan ook immateriële schade worden gevorderd (ook kan alleen immateriële schade worden gevorderd). Deze zal steeds begroot worden op basis van een schatting naar redelijkheid en billijkheid. Er hoeft dus niet gemotiveerd gesteld of onderbouwd te worden, waarom een bepaald bedrag voor immateriële schade wordt gevorderd (vgl. arrest Hoge Raad d.d. 27 november 2009 NN/AFM waarin de Hoge Raad het Hof corrigeert, die de vordering had afgewezen omdat “het beloop van de schade niet was opgegeven”).

      Er is een uitgave, waarin de uitspraken inzake smartegeld worden geïnventariseerd (de zgn. “Smartengeld Gids”).  Aan de hand daarvan kan bezien worden, wat in de jurisprudentie voor een bepaalde immateriële schade als een redelijke vergoeding beschouwd wordt. De Nederlandse rechter kent in het algemeen aanzienlijk minder hoge immateriële schadevergoedingen toe dan men in het Engelse en Amerikaanse recht ziet. Er is echter wel een stijgende trend te ontwaren. In het hiervoor vermelde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 14 januari 2014 verwijst het Hof uitdrukkelijk naar deze Gids, en doet er vanwege de maatschappelijke discussie over de hoogte van smartegeld nog 10% bovenop het bedrag dat uit de Gids zou voortvloeien.

      Achtereenvolgende schadestaatprocedures

      De schade hoeft niet ineens gevorderd te worden, er kunnen achtereenvolgens meerdere schadestaatprocedures worden gevoerd. De ratio hiervan is dat de gelaedeerde niet te lang hoeft te wachten op vergoeding, en anderzijds de mogelijkheid blijft bestaan in nadere procedures schadevergoeding te vorderen van schadeposten, die eerder nog niet konden worden vastgesteld. Aldus het arrest van de Hoge Raad d.d. 28 november 1969, NJ 1970, 172. Dit strookt ook met art. 615b Rv., waarin de mogelijkheid geboden wordt schadeposten afzonderlijk toe te wijzen.

      Zoals blijkt uit het arrest HR 11 september 2020 (Sleutelstad Vastgoed/Nederlandse Spoorwegen) komt aan een beslissing in een eerdere procedure echter wel kracht van gewijsde toe, als daarmee een specifiek schadebestanddeel is afgedaan. Sleutelstad had aangevoerd, dat er geen kracht van gewijsde gold omdat de 1e schadestaatprocedure en de 2e schadestaatprocedure als één en dezelfde procedure beschouwd moeten worden. De Hoge Raad ging hier niet in mee (r.o. 3.1.2):

      “Een schadestaatprocedure moet ten opzichte van een eerdere schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen worden beschouwd als ‘een ander geding’ in de zin van art. 236 Rv. Daarom komt aan een beslissing die de rechtsbetrekking in geschil betreft en die is vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat is gewezen in een schadestaatprocedure, op de voet van art. 236 Rv. gezag van gewijsde toe in een volgende schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen.”

      Executie van een veroordeling schade te vergoeden op te maken bij staat

      Zie over de vraag of – en wanneer – een vonnis waarin de aansprakelijke partij wordt veroordeeld tot het vergoeden van schade, die echter nog in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld, het blog Executie van een schadestaatvonnis.

      Literatuur over de schadestaatprocedure

      Prof mr. Tjong Tjin Tai (Universiteit Tilburg) heeft in 2008 in TVR een interessant artikel gepubliceerd met de titel De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure, waarin hij het ambivalente karakter van de schadestaatprocedure – een aparte procedure, maar toch inhoudelijk een vervolg van de hoofdzaak – heeft besproken en tips geeft hoe hoofdzaak en schadestaatprocedure zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

      In BER 2023, nr. 2 hebben mr. J.D. van Vlastuin en mr. M.P.M. van Lierop een artikel gepubliceerd over de (on)mogelijkheid van het executeren van een verklaring voor recht houdende de veroordeling de schade te doen vaststellen in een schadestaatprocedure. Dit artikel is ook te vinden op de website van Hafkamp gerechtsdeurwaarders.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 07-12-2017; bijgewerkt 25-08-2023]

      Vereffening van schadevergoeding via een schadestaatprocedure (Titel 6, Boek II Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!