Pagina inhoud

    Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

    Inleiding Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

    De wetgever heeft in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (Wet van 24 december 1927, dus die wet gaat al een tijdje mee) regels gegeven voor de doorwerking van bepalingen in een CAO in individuele arbeidsovereenkomsten. Werknemers die samen verenigd zijn in vakbonden hebben een betere onderhandelingspositie dan een individuele werknemer. Begin 1900 hebben actieve vakbonden het machtsevenwicht hersteld door op te komen voor de rechten van individuele werknemers (arbeiders). Zij hebben daarmee een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het arbeidsrecht zoals dat nu bestaat, waarin de werknemer als zwakkere partij wordt beschermd. In CAO’s worden o.a. afspraken neergelegd over loonschalen, arbeidstijden, scholing, veiligheid en verlof en vakantie van werknemers.

    Daarnaast is er een regeling, op basis waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een afgesloten CAO algemeen verbindend kan verklaren. Op grond van art. 2 lid 1 Wet AVV (Wet Algemeen verbindend en onverbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten d.d. 25 mei 1937) kan de Minister van Sociale Zaken een CAO algemeen verbindend verklaren. Verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht (art. 2 lid 3 Wet AVV).

    Individuele arbeidsovereenkomsten

    Voor de wettelijke regeling inzake individuele arbeidsovereenkomsten – waarin afspraken in een CAO kunnen doorwerken – zie de pagina Algemene bepalingen arbeidsovereenkomst.

    Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst

    Naast de afspraken tussen werkgever en werknemer kan de inhoud van de arbeidsovereenkomst mede bepaald worden door een CAO. Vakbonden en één of meer werkgevers of werkgeversorganisaties sluiten regelmatig voor bepaalde sectoren zgn. “Collectieve arbeidsovereenkomsten”, oftewel CAO’s. Een CAO kan op allerlei aspecten van de arbeidsrelatie betrekking hebben: het salaris (loonschalen), de arbeidsduur, arbeidsomstandigheden, regelingen voor verlof- en vakantiedagen, pensioen en pre-pensioen, om een paar voorbeelden te noemen.

    In een aantal bepalingen (zoals de regeling van de proeftijd) is de mogelijkheid van een bepaling van dwingend recht in een CAO af te wijken. Dit noemt men driekwart dwingend recht. Zie voor een lijst van bepalingen van driekwart dwingend recht de website over de Wet Normalisatie Rechtspositie Ambtenaren.

    Op grond van art. 9 lid 1 Wet CAO werken de bepalingen in een CAO tijdens de looptijd daarvan door in de arbeidsovereenkomsten van de werkgevers en werknemers, die bij de CAO-partijen zijn aangesloten. Zij moeten de CAO uitvoeren, “als waren zij daar zelf partij bij”, aldus lid 2 van dat artikel. Dit geldt ook voor werkgevers of werknemers, die gedurende de looptijd lid worden of afzeggen als lid, zo lang de CAO duurt.

    Een niet-aangesloten werkgever kan ook zelf in een arbeidsovereenkomst opnemen, dat er een bepaalde CAO van toepassing is. Dan is het wel opletten geblazen, omdat de overeenkomst naar een specifieke CAO zal verwijzen, zoals die voor een bepaald tijdvak is afgesproken. Wanneer er weer een nieuwe CAO wordt overeengekomen tussen de sociale partners, dan is die nieuwe CAO niet automatisch van toepassing voor de niet aangesloten werkgever. Bij algemeen verbindend verklaring geldt de CAO sowieso ook voor de niet-aangesloten werkgever.

    Een CAO kan blijkens art. 1 lid 2 Wet CAO ook gelden voor aanneming van werk en overeenkomsten van opdracht. Het in de Wet CAO over arbeidsovereenkomsten, werkgevers en werknemers is bepaald, vindt dan overeenkomstige toepassing op overeenkomsten tot aanneming van werk of opdrachten.

    De werkgeversorganisaties en vakbonden spreken doorgaans af, dat de CAO geldt voor de bij hen aangesloten leden. Dit vloeit voort uit art. 8 lid 1 Wet CAO en voor de werkgever art. 14 Wet CAO. Er kan echter uitzondering gemaakt worden voor sommige bepalingen, waardoor die alleen ten gunste van leden gelden.

    Elk beding in een arbeidsovereenkomst, dat strijdig is met een beding in een CAO, die geldt tussen een werknemer en een werknemer die aan de CAO gebonden zijn, is nietig (art. 12 lid 1 Wet CAO). Zie voor het begrip nietigheid ook de pagina Rechtshandelingen.

    De bepalingen in een CAO hebben ook een aanvullende werking: als een bepaalde kwestie niet in de individuele arbeidsovereenkomst geregeld is, vult het bepaalde in de CAO die aan (art. 13 lid 1 Wet CAO).

    CAO’s worden steeds voor een bepaalde sector afgesproken, en ook voor een bepaalde tijd. Het is dus belangrijk vast te stellen, of een werkgever en werknemer onder het toepassingsbereik van een CAO vallen. Soms kan het ook zo zijn dat er twee CAO’s in aanmerking zouden komen, en dan ontstaat er dus een uitlegvraagstuk. Bij voorbeeld bij een bedrijf dat isolatiematerialen verkoopt maar ook in opdracht bij klanten isolatie laat aanbrengen. Welk van beide elementen van de activiteiten heeft de overhand? In de CAO Bouw & Infra wordt in art. 2 als maatstaf gehanteerd de totale loonsom per activiteit.

    Voor de uitleg van CAO’s in een geschil tussen een individuele werkgever en een individuele werknemer geldt de zogeheten CAO-norm. Die houdt in dat voor de uitleg van zo’n collectieve overeenkomst andere uitlegregels gelden dan de Haviltex-norm, die bij individuele overeenkomsten vaak wordt gehanteerd. De reden hiervoor is, dat een CAO een overeenkomst is die niet door de betrokken partijen zelf is gesloten. Van belang is dus welke uitleg een buitenstaande (een derde) aan de bepalingen mocht geven. De letterlijke tekst weegt dus zwaarder. Toch kan ook de totstandkomingsgeschiedenis – net als bij de wet – soms wel aanvullend worden benut om de strekking van een CAO-bepaling vast te stellen.

    Verschillende soorten bepalingen CAO’s

    In een CAO komen verschillende soorten bepalingen voor. Enerzijds komen er in een CAO zgn. obligatoire of verticale bepalingen voor. Dit zijn de afspraken die worden gemaakt die betrekking hebben op de onderhandelingspartners zelf. Deze werken niet door naar de aangesloten leden.

    De afspraken die betrekking hebben op de relatie tussen de werkgever en de werknemers heten normatieve of horizontale bepalingen. Die zijn juist bedoeld om door te werken in de individuele arbeidsovereenkomsten en vormen de kern van iedere CAO.

    Daarnaast worden diagonale bepalingen onderscheiden. Dit zijn bepalingen in een CAO die betrekking hebben op de relatie tussen een individuele werkgever en de vakbond. Deze bepalingen kunnen voorkomen in een bedrijfstak-cao. Bij een ondernemings-cao vallen de diagonale bepalingen samen met de obligatoire of verticale bepalingen. Onder omstandigheden kunnen diagonale bepalingen wel doorwerken in een individuele arbeidsovereenkomst. Een voorbeeld van een diagonale bepaling is, dat een vakbond recht heeft op inzage in de inspanningen van een werkgever om een bepaalde in de CAO afgesproken doelstelling (bvb. gelijke beloning van mannen en vrouwen) ook echt wordt nagestreefd.

    Er zijn verschillende soorten CAO’s te onderscheiden. Een minimum-CAO geeft een ondergrens voor de rechten van werknemers. Een standaard-CAO geeft een voor iedereen geldende regeling. Er zijn ook variaties op deze thema’s mogelijk zoals loonschalen met flexibiliteit binnen bepaalde afgesproken grenzen.

    Wanneer wordt gesproken van een bedrijfstak-CAO dan is dat dus een CAO die voor een hele bedrijfstak geldt (binnen de grenzen van aangesloten zijn van de werkgever bij een werkgeversorganisatie en een algemeen verbindend verklaring). Wanneer een CAO slechts voor een bepaalde onderneming (werkgever) is gesloten, dan wordt dat wel een ondernemings-CAO genoemd. Die kan nog steeds meerdere formele werkgevers omvatten, als de onderneming bestaat uit meerdere rechtspersonen.

    Gevolgen van verlopen CAO

    CAO’s worden voor een bepaald tijdvak aangegaan. De CAO kan ook met terugwerkende kracht worden afgesproken. Wanneer het tijdvak is afgelopen, geldt de CAO in beginsel niet meer. Maar wanneer in een arbeidsovereenkomst is verwezen naar een bepaalde CAO, dan heeft die CAO nawerking. De CAO blijft gelden totdat er een nieuwe CAO is afgesproken. Dit geldt sowieso voor aangesloten werkgevers. Voor niet aangesloten werkgevers geldt dit, als naar een specifieke CAO is verwezen.

    Gevolg van het verlopen van een CAO is wel, dat afwijkingen op grond van driekwart dwingend recht niet meer gelden. Bvb. een afwijkend proeftijdbeding.

    Rechtspraak einde CAO

    In het arrest Hof Den Bosch 11 mei 2017 (Wilhelminaschool/leraar LA) was geschil ontstaan over het einde van het dienstverband van een leraar LA, die herhaaldelijk was ingevallen bij verzuim van andere leraren. In de CAO was een uitzondering gemaakt op de ketenregeling. De toepasselijke CAO PO 2015-2015 was verlopen op 30 juni 2015. Maar deze CAO bevatte een bepaling, dat deze CAO in geval van opzegging van kracht zou blijven totdat er een nieuwe CAO gesloten zou worden. De nieuwe CAO PO 2016-2017 was getekend op 8 juli 2016 en in werking getreden per 1 juli 2016.

    In de eerste CAO was een ruimere uitzondering op de ketenregeling opgenomen. Werkneemster – die herhaaldelijk was ingevallen voor andere leerkrachten, waarvoor meerdere opeenvolgende contracten gesloten waren – en werkgever verschilden van mening over de einddatum van de (tijdelijke) arbeidsovereenkomst. De school zei dat dit 29 of 30 juni 2016 was, werkneemster zei dat dit 22 juli 2016 was (tot aan de zomervakantie). Het Hof ontleedt de gevolgen van het einde van de CAO tegen de achtergrond van de parlementaire geschiedenis en de overgangsregeling voor de WWZ.

    Deze zaak laat zien, dat er bij einde van een CAO lastige puzzeltjes kunnen ontstaan, waardoor onduidelijkheid ontstaat wat de rechtspositie van een werknemer is. Zie over de ketenregeling ook de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst.

    Lees de overwegingen van Hof Den Bosch 11 mei 2017 (Wilhelminaschool/leraar LA)

    Het hof overweegt over de looptijd van de CAO PO 2015-2015 als volgt (r.o. 3.11):

    Artikel 1.6 lid 1 van de CAO PO 2014-2015 bepaalt, dat de cao in werking treedt op 1 juli 2014 en loopt tot en met 30 juni 2015, behoudens het bepaalde daarna. In lid 2 van artikel 1.6, dat specifiek betrekking heeft op het bijzonder onderwijs, wordt onder meer bepaald dat een tijdige opzegging leidt tot hernieuwd overleg tussen partijen en dat indien in dit overleg geen overeenstemming wordt verkregen over een nieuwe cao, deze cao van kracht blijft tot het moment dat daarover wel een akkoord is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd.

    In de parlementaire geschiedenis bij artikel XXIIe van het overgangsrecht wordt in plaats van over de looptijd van de cao gesproken over de expiratiedatum van de cao. Daarnaast wordt in de parlementaire geschiedenis gesproken over “het moment dat de cao (…) afloopt” en “het moment dat er een nieuwe cao is gesloten” om het moment aan te duiden dat het nieuwe artikel 7:668a BW geldt.

    In de parlementaire geschiedenis lijkt geen rekening te zijn gehouden met een situatie zoals de onderhavige waarin de cao bepaalt dat deze na tijdige opzegging van kracht blijft totdat er een nieuwe cao is. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval onder looptijd van de cao in de zin van het overgangsrecht tevens moet worden verstaan de periode dat de cao nog van kracht is op grond van artikel 1.6 lid 2 van de cao. Het hof overweegt daartoe als volgt.

    Een opzegging van een cao leidt op grond van artikel 21 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst in beginsel tot het einde van deze cao. Partijen kunnen hier echter bij cao van afwijken. Dit hebben zij gedaan met de regeling in lid 2 van artikel 1.6. van de CAO PO 2014-2015.

    Indien wordt gekeken naar de tekst van lid 1 en lid 2 van artikel 1.6 van de CAO PO 2014-2015 in onderlinge samenhang, is het duidelijk dat partijen daarmee hebben willen regelen dat de cao na opzegging niet eindigt, maar blijft doorlopen totdat er een akkoord over een nieuwe cao is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd. De nieuwe CAO PO 2016-2017 is getekend op 8 juli 2016 en in werking getreden per 1 juli 2016. Dit betekent dat de looptijd van de CAO PO 2014-2015 niet eerder dan per 1 juli 2016 is geëindigd. In die zin slaagt de tweede grief van de Wilhelminaschool.

    Ingevolge artikel XXIIe van het overgangsrecht bij de WWZ blijft in dat geval artikel 7:668a BW, zoals dat luidde vóór 1 juli 2015, van toepassing op de CAO PO 2014-2015 en de arbeidsovereenkomsten waarop deze van toepassing is tot 1 juli 2016.”

    Wet AVV

    Op grond van art. 2 lid 1 Wet AVV (Wet Algemeen verbindend en onverbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten d.d. 25 mei 1937) kan de Minister van Sociale Zaken een CAO algemeen verbindend verklaren. Verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht (art. 2 lid 3 Wet AVV). Als de algemeen verbindend verklaring dus pas later volgt, dan ontstaat er een “gat”, waarin de CAO niet op alle werkgevers en werknemers van toepassing is (namelijk bij de niet aangesloten werkgevers). Dat kan een loonvordering ingewikkeld maken.

    Bezwaren tegen het verzoek tot algemeen verbindend verklaring. Uit de besluitvorming rond de AVV van CAO’s komt ook naar voren, dat belanghebbende werkgevers ook bezwaren tegen de AVV naar voren kunnen brengen. Zo had een advocatenkantoor namens de asbestindustrie bezwaren ingebracht tegen de AVV van – ik meen – de AVV van de CAO Bouw & Infra.

    Een CAO kan ook toepasselijk verklaard worden op gedetacheerde werknemers binnen de EU, op wiens arbeidsverhouding het recht van een andere Lidstaat van toepassing is. Per 1 januari 2021 is art. 2a lid 1 aanhef en sub b Wet AVV gewijzigd om ook het recht op verlofdagen te waarborgen.

    Door zo’n algemeen verbindend verklaring krijgt de CAO dezelfde status als – zeg maar – een AMvB (het is dus “materiële wetgeving”) en wordt dit dus een voor alle werkgevers en werknemers, op wie de CAO van toepassing is, verbindend, ook al worden deze afspraken niet in de individuele arbeidsovereenkomst overgeschreven of opgenomen.

    De CAO gaat dan bij strijdigheid met de individuele arbeidsovereenkomst voor de in die arbeidsovereenkomst gemaakte afspraken en zet die opzij, net als een dwingendrechtelijke wettelijke bepaling dat doet. Zie hiervoor het opgemerkte over nietigheid.

    Bepaling in strijd met CAO nietig

    Art. 3 lid 1 Wet AVV bepaalt, dat bepalingen in een arbeidsovereenkomst, die strijdig is met verbindend verklaarde bepalingen van een CAO nietig is. Wanneer verbindend verklaarde bepalingen in een verbindend verklaarde CAO in een arbeidsovereenkomst ontbreken, dan gelden die niettemin binnen de arbeidsovereenkomst waarop de CAO van toepassing is (art. 3 lid 3 Wet AVV).

    Een vakbond bij wie werknemers zijn aangesloten, die zo’n nietige bepaling in de arbeidsovereenkomst hebben staan, kan een beroep doen op die nietigheid (art. 3 lid 2 Wet AVV). De vakbond kan een schadevergoeding van de werkgever vorderen voor het zich niet houden aan de CAO (art. 3 lid 4 Wet AVV).

    Publicatie van algemeen verbindend verklaring van een CAO vindt plaats in de Staatscourant. De Minister houdt krachtens art. 5 lid 3 Wet AVV een lijst bij van algemeen verbindend verklaarde CAO’s. De uitvoerende dienst van het Ministerie SV&W die hiermee belast is, is de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving.

    Op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een lijst te vinden van de algemeen verbindend verklaarde CAO’s. De lijst toont de meest recente AVV’s maar er kan worden gezocht met een tool op datum en andere selectiecriteria. Zie ook de website Uitvoering arbeidsvoorwaardenwetgeving.nl.

    Er is ook een niet van een zoektool voorziene (op een PDF lijkende) lijst van de AVV-verklaringen tot 1 januari 2019: klik hier.

    Rechtspraak algemeen verbindendverklaring en naleving CAO

    In Rb. Amsterdam 13 september 2021 (FNV/Uber BV) heeft de rechtbank (bestaande uit een meervoudige kamer van drie Kantonrechters) de FNV in het gelijk gesteld en de vordering om de overeenkomsten van taxichauffeurs te kwalificeren als arbeidsovereenkomst toegewezen. Zie ook de pagina Algemene bepalingen arbeidsovereenkomst over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst. Ook heeft de rechtbank aan FNV op grond van art. 3 lid 4 Wet AAV een vergoeding van EUR 50.000 toegekend wegens overtreding van de CAO door Uber.

    In het arrest HR 9 april 2021 (stichting Naleving CAO Uitzendkrachtenx/Inforcontracting) vorderde SNCU van Inforcontracting – een uitzendbedrijf dat met name Poolse werknemers plaatste – dat zij een bedrag van EUR 800.000 nabetaalde aan door Inforcontracting geplaatste werknemers omdat zij zich niet aan de CAO had gehouden en hen daardoor te weinig had betaald. Inforcontracting stelde dat de CAO niet algemeen verbindend verklaard had mogen worden, omdat volgens haar niet was voldaan aan het representativiteitsvereiste. De Hoge Raad ging daar niet in mee.

    Inforcontracting stelde ook nog, dat de vordering alleen kan worden toegewezen als de werknemers in kwestie daarop aanspraak maken. Daarbij verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad wijst ook die stelling van de hand, omdat het er niet om gaat of deze werknemers aanspraak maken op naleving van de CAO, maar om werknemers die aanspraak hebben (“kunnen maken”) op een nabetaling. De vakbond – of zoals hier SNCU – heeft wel een eigen belang bij de naleving van de CAO en kan dus – zonder dat de werknemers zelf partij zijn in de procedure – een dergelijke vordering instellen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, met name naar HR 19 maart 2021 (FNV/werkgever pluimveeverwerking).

    In het laatste arrest worden ook enkele eerdere arresten van de Hoge Raad over dat onderwerp vermeld, namelijk Hoge Raad van 19 december 1997 (CNV/Pennwalt) en HR 22 juni 2018 (FNV/Inretail). In die arresten was beslist, dat in het dictum van de uitspraak, waarin de werkgever veroordeeld wordt tot nabetaling, vermeld moet worden dat die betaling moet worden gedaan aan de werknemers die daarop aanspraak hebben. Daarmee wordt dus niet bedoeld – zoals Inforcontracting het uitlegde – de werknemers die daar ook daadwerkelijk aanspraak op maken.

    Specifieke bedrijfstak-CAO’s

    Hierna enkele voorbeelden van algemeen verbindend verklaarde CAO’s (deels met links naar de website van het FNV). NB deze lijst is bij verre na niet volledig en kan verouderen doordat CAO’s en AVV aflopen of gewijzigd worden.
    Zie voor een overzicht van CAO’s de website CAO-wijzer van de Stichting WageIndicator (een initiatief van de Universiteit van Amsterdam).

    CAO Bouw & Infra 2021 – 2025, algemeen verbindend verklaard per 1 januari 2021 (Staatscourant 2020, 58904).

    CAO Schilders, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, algemeen verbindend verklaard op 20 november 2019 en geldig tot 1 oktober 2021 (gerectificeerd op 4 december 2019 en laatstelijk gewijzigd op 25 mei 2020).

    CAO Afbouw 2020-2021 (o.a. stukadoors, zie art. 2) algemeen verbindend verklaard op 13 augustus 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2022 (Stcrt. 2020, 37474).

    CAO Technisch Installatiebedrijf 2019-2021 algemeen verbindend verklaard op 30 december 2019 (Stcrt. 2019, 66384).

    Uitleg van CAO-bepalingen

    Voor de uitleg van CAO-bepalingen geldt een andere maatstaf. Omdat de werkgever en de werknemer niet zélf betrokken waren bij het opstellen en onderhandelen over de CAO, moet er een geobjectiveerde uitleg plaatsvinden. Deze uitlegmaatstaf wordt ook besproken op de hiervoor vermelde pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten. In het zeer heldere blog van de hand van mr. Ronald Beltzer ‘De uitleg van CAO-bepalingen’ gaat hij uitvoerig in op de uitleg van CAO-bepalingen – maar ook andere collectieve regelingen zoals pensioenregelingen – en de daarbij relevante jurisprudentie.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 22-05-2021; laatste bewerking 28-10-2023]

    Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

      Inleiding Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

      De wetgever heeft in de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (Wet van 24 december 1927, dus die wet gaat al een tijdje mee) regels gegeven voor de doorwerking van bepalingen in een CAO in individuele arbeidsovereenkomsten. Werknemers die samen verenigd zijn in vakbonden hebben een betere onderhandelingspositie dan een individuele werknemer. Begin 1900 hebben actieve vakbonden het machtsevenwicht hersteld door op te komen voor de rechten van individuele werknemers (arbeiders). Zij hebben daarmee een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het arbeidsrecht zoals dat nu bestaat, waarin de werknemer als zwakkere partij wordt beschermd. In CAO’s worden o.a. afspraken neergelegd over loonschalen, arbeidstijden, scholing, veiligheid en verlof en vakantie van werknemers.

      Daarnaast is er een regeling, op basis waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een afgesloten CAO algemeen verbindend kan verklaren. Op grond van art. 2 lid 1 Wet AVV (Wet Algemeen verbindend en onverbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten d.d. 25 mei 1937) kan de Minister van Sociale Zaken een CAO algemeen verbindend verklaren. Verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht (art. 2 lid 3 Wet AVV).

      Individuele arbeidsovereenkomsten

      Voor de wettelijke regeling inzake individuele arbeidsovereenkomsten – waarin afspraken in een CAO kunnen doorwerken – zie de pagina Algemene bepalingen arbeidsovereenkomst.

      Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst

      Naast de afspraken tussen werkgever en werknemer kan de inhoud van de arbeidsovereenkomst mede bepaald worden door een CAO. Vakbonden en één of meer werkgevers of werkgeversorganisaties sluiten regelmatig voor bepaalde sectoren zgn. “Collectieve arbeidsovereenkomsten”, oftewel CAO’s. Een CAO kan op allerlei aspecten van de arbeidsrelatie betrekking hebben: het salaris (loonschalen), de arbeidsduur, arbeidsomstandigheden, regelingen voor verlof- en vakantiedagen, pensioen en pre-pensioen, om een paar voorbeelden te noemen.

      In een aantal bepalingen (zoals de regeling van de proeftijd) is de mogelijkheid van een bepaling van dwingend recht in een CAO af te wijken. Dit noemt men driekwart dwingend recht. Zie voor een lijst van bepalingen van driekwart dwingend recht de website over de Wet Normalisatie Rechtspositie Ambtenaren.

      Op grond van art. 9 lid 1 Wet CAO werken de bepalingen in een CAO tijdens de looptijd daarvan door in de arbeidsovereenkomsten van de werkgevers en werknemers, die bij de CAO-partijen zijn aangesloten. Zij moeten de CAO uitvoeren, “als waren zij daar zelf partij bij”, aldus lid 2 van dat artikel. Dit geldt ook voor werkgevers of werknemers, die gedurende de looptijd lid worden of afzeggen als lid, zo lang de CAO duurt.

      Een niet-aangesloten werkgever kan ook zelf in een arbeidsovereenkomst opnemen, dat er een bepaalde CAO van toepassing is. Dan is het wel opletten geblazen, omdat de overeenkomst naar een specifieke CAO zal verwijzen, zoals die voor een bepaald tijdvak is afgesproken. Wanneer er weer een nieuwe CAO wordt overeengekomen tussen de sociale partners, dan is die nieuwe CAO niet automatisch van toepassing voor de niet aangesloten werkgever. Bij algemeen verbindend verklaring geldt de CAO sowieso ook voor de niet-aangesloten werkgever.

      Een CAO kan blijkens art. 1 lid 2 Wet CAO ook gelden voor aanneming van werk en overeenkomsten van opdracht. Het in de Wet CAO over arbeidsovereenkomsten, werkgevers en werknemers is bepaald, vindt dan overeenkomstige toepassing op overeenkomsten tot aanneming van werk of opdrachten.

      De werkgeversorganisaties en vakbonden spreken doorgaans af, dat de CAO geldt voor de bij hen aangesloten leden. Dit vloeit voort uit art. 8 lid 1 Wet CAO en voor de werkgever art. 14 Wet CAO. Er kan echter uitzondering gemaakt worden voor sommige bepalingen, waardoor die alleen ten gunste van leden gelden.

      Elk beding in een arbeidsovereenkomst, dat strijdig is met een beding in een CAO, die geldt tussen een werknemer en een werknemer die aan de CAO gebonden zijn, is nietig (art. 12 lid 1 Wet CAO). Zie voor het begrip nietigheid ook de pagina Rechtshandelingen.

      De bepalingen in een CAO hebben ook een aanvullende werking: als een bepaalde kwestie niet in de individuele arbeidsovereenkomst geregeld is, vult het bepaalde in de CAO die aan (art. 13 lid 1 Wet CAO).

      CAO’s worden steeds voor een bepaalde sector afgesproken, en ook voor een bepaalde tijd. Het is dus belangrijk vast te stellen, of een werkgever en werknemer onder het toepassingsbereik van een CAO vallen. Soms kan het ook zo zijn dat er twee CAO’s in aanmerking zouden komen, en dan ontstaat er dus een uitlegvraagstuk. Bij voorbeeld bij een bedrijf dat isolatiematerialen verkoopt maar ook in opdracht bij klanten isolatie laat aanbrengen. Welk van beide elementen van de activiteiten heeft de overhand? In de CAO Bouw & Infra wordt in art. 2 als maatstaf gehanteerd de totale loonsom per activiteit.

      Voor de uitleg van CAO’s in een geschil tussen een individuele werkgever en een individuele werknemer geldt de zogeheten CAO-norm. Die houdt in dat voor de uitleg van zo’n collectieve overeenkomst andere uitlegregels gelden dan de Haviltex-norm, die bij individuele overeenkomsten vaak wordt gehanteerd. De reden hiervoor is, dat een CAO een overeenkomst is die niet door de betrokken partijen zelf is gesloten. Van belang is dus welke uitleg een buitenstaande (een derde) aan de bepalingen mocht geven. De letterlijke tekst weegt dus zwaarder. Toch kan ook de totstandkomingsgeschiedenis – net als bij de wet – soms wel aanvullend worden benut om de strekking van een CAO-bepaling vast te stellen.

      Verschillende soorten bepalingen CAO’s

      In een CAO komen verschillende soorten bepalingen voor. Enerzijds komen er in een CAO zgn. obligatoire of verticale bepalingen voor. Dit zijn de afspraken die worden gemaakt die betrekking hebben op de onderhandelingspartners zelf. Deze werken niet door naar de aangesloten leden.

      De afspraken die betrekking hebben op de relatie tussen de werkgever en de werknemers heten normatieve of horizontale bepalingen. Die zijn juist bedoeld om door te werken in de individuele arbeidsovereenkomsten en vormen de kern van iedere CAO.

      Daarnaast worden diagonale bepalingen onderscheiden. Dit zijn bepalingen in een CAO die betrekking hebben op de relatie tussen een individuele werkgever en de vakbond. Deze bepalingen kunnen voorkomen in een bedrijfstak-cao. Bij een ondernemings-cao vallen de diagonale bepalingen samen met de obligatoire of verticale bepalingen. Onder omstandigheden kunnen diagonale bepalingen wel doorwerken in een individuele arbeidsovereenkomst. Een voorbeeld van een diagonale bepaling is, dat een vakbond recht heeft op inzage in de inspanningen van een werkgever om een bepaalde in de CAO afgesproken doelstelling (bvb. gelijke beloning van mannen en vrouwen) ook echt wordt nagestreefd.

      Er zijn verschillende soorten CAO’s te onderscheiden. Een minimum-CAO geeft een ondergrens voor de rechten van werknemers. Een standaard-CAO geeft een voor iedereen geldende regeling. Er zijn ook variaties op deze thema’s mogelijk zoals loonschalen met flexibiliteit binnen bepaalde afgesproken grenzen.

      Wanneer wordt gesproken van een bedrijfstak-CAO dan is dat dus een CAO die voor een hele bedrijfstak geldt (binnen de grenzen van aangesloten zijn van de werkgever bij een werkgeversorganisatie en een algemeen verbindend verklaring). Wanneer een CAO slechts voor een bepaalde onderneming (werkgever) is gesloten, dan wordt dat wel een ondernemings-CAO genoemd. Die kan nog steeds meerdere formele werkgevers omvatten, als de onderneming bestaat uit meerdere rechtspersonen.

      Gevolgen van verlopen CAO

      CAO’s worden voor een bepaald tijdvak aangegaan. De CAO kan ook met terugwerkende kracht worden afgesproken. Wanneer het tijdvak is afgelopen, geldt de CAO in beginsel niet meer. Maar wanneer in een arbeidsovereenkomst is verwezen naar een bepaalde CAO, dan heeft die CAO nawerking. De CAO blijft gelden totdat er een nieuwe CAO is afgesproken. Dit geldt sowieso voor aangesloten werkgevers. Voor niet aangesloten werkgevers geldt dit, als naar een specifieke CAO is verwezen.

      Gevolg van het verlopen van een CAO is wel, dat afwijkingen op grond van driekwart dwingend recht niet meer gelden. Bvb. een afwijkend proeftijdbeding.

      Rechtspraak einde CAO

      In het arrest Hof Den Bosch 11 mei 2017 (Wilhelminaschool/leraar LA) was geschil ontstaan over het einde van het dienstverband van een leraar LA, die herhaaldelijk was ingevallen bij verzuim van andere leraren. In de CAO was een uitzondering gemaakt op de ketenregeling. De toepasselijke CAO PO 2015-2015 was verlopen op 30 juni 2015. Maar deze CAO bevatte een bepaling, dat deze CAO in geval van opzegging van kracht zou blijven totdat er een nieuwe CAO gesloten zou worden. De nieuwe CAO PO 2016-2017 was getekend op 8 juli 2016 en in werking getreden per 1 juli 2016.

      In de eerste CAO was een ruimere uitzondering op de ketenregeling opgenomen. Werkneemster – die herhaaldelijk was ingevallen voor andere leerkrachten, waarvoor meerdere opeenvolgende contracten gesloten waren – en werkgever verschilden van mening over de einddatum van de (tijdelijke) arbeidsovereenkomst. De school zei dat dit 29 of 30 juni 2016 was, werkneemster zei dat dit 22 juli 2016 was (tot aan de zomervakantie). Het Hof ontleedt de gevolgen van het einde van de CAO tegen de achtergrond van de parlementaire geschiedenis en de overgangsregeling voor de WWZ.

      Deze zaak laat zien, dat er bij einde van een CAO lastige puzzeltjes kunnen ontstaan, waardoor onduidelijkheid ontstaat wat de rechtspositie van een werknemer is. Zie over de ketenregeling ook de pagina Einde van de arbeidsovereenkomst.

      Lees de overwegingen van Hof Den Bosch 11 mei 2017 (Wilhelminaschool/leraar LA)

      Het hof overweegt over de looptijd van de CAO PO 2015-2015 als volgt (r.o. 3.11):

      Artikel 1.6 lid 1 van de CAO PO 2014-2015 bepaalt, dat de cao in werking treedt op 1 juli 2014 en loopt tot en met 30 juni 2015, behoudens het bepaalde daarna. In lid 2 van artikel 1.6, dat specifiek betrekking heeft op het bijzonder onderwijs, wordt onder meer bepaald dat een tijdige opzegging leidt tot hernieuwd overleg tussen partijen en dat indien in dit overleg geen overeenstemming wordt verkregen over een nieuwe cao, deze cao van kracht blijft tot het moment dat daarover wel een akkoord is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd.

      In de parlementaire geschiedenis bij artikel XXIIe van het overgangsrecht wordt in plaats van over de looptijd van de cao gesproken over de expiratiedatum van de cao. Daarnaast wordt in de parlementaire geschiedenis gesproken over “het moment dat de cao (…) afloopt” en “het moment dat er een nieuwe cao is gesloten” om het moment aan te duiden dat het nieuwe artikel 7:668a BW geldt.

      In de parlementaire geschiedenis lijkt geen rekening te zijn gehouden met een situatie zoals de onderhavige waarin de cao bepaalt dat deze na tijdige opzegging van kracht blijft totdat er een nieuwe cao is. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval onder looptijd van de cao in de zin van het overgangsrecht tevens moet worden verstaan de periode dat de cao nog van kracht is op grond van artikel 1.6 lid 2 van de cao. Het hof overweegt daartoe als volgt.

      Een opzegging van een cao leidt op grond van artikel 21 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst in beginsel tot het einde van deze cao. Partijen kunnen hier echter bij cao van afwijken. Dit hebben zij gedaan met de regeling in lid 2 van artikel 1.6. van de CAO PO 2014-2015.

      Indien wordt gekeken naar de tekst van lid 1 en lid 2 van artikel 1.6 van de CAO PO 2014-2015 in onderlinge samenhang, is het duidelijk dat partijen daarmee hebben willen regelen dat de cao na opzegging niet eindigt, maar blijft doorlopen totdat er een akkoord over een nieuwe cao is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd. De nieuwe CAO PO 2016-2017 is getekend op 8 juli 2016 en in werking getreden per 1 juli 2016. Dit betekent dat de looptijd van de CAO PO 2014-2015 niet eerder dan per 1 juli 2016 is geëindigd. In die zin slaagt de tweede grief van de Wilhelminaschool.

      Ingevolge artikel XXIIe van het overgangsrecht bij de WWZ blijft in dat geval artikel 7:668a BW, zoals dat luidde vóór 1 juli 2015, van toepassing op de CAO PO 2014-2015 en de arbeidsovereenkomsten waarop deze van toepassing is tot 1 juli 2016.”

      Wet AVV

      Op grond van art. 2 lid 1 Wet AVV (Wet Algemeen verbindend en onverbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten d.d. 25 mei 1937) kan de Minister van Sociale Zaken een CAO algemeen verbindend verklaren. Verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht (art. 2 lid 3 Wet AVV). Als de algemeen verbindend verklaring dus pas later volgt, dan ontstaat er een “gat”, waarin de CAO niet op alle werkgevers en werknemers van toepassing is (namelijk bij de niet aangesloten werkgevers). Dat kan een loonvordering ingewikkeld maken.

      Bezwaren tegen het verzoek tot algemeen verbindend verklaring. Uit de besluitvorming rond de AVV van CAO’s komt ook naar voren, dat belanghebbende werkgevers ook bezwaren tegen de AVV naar voren kunnen brengen. Zo had een advocatenkantoor namens de asbestindustrie bezwaren ingebracht tegen de AVV van – ik meen – de AVV van de CAO Bouw & Infra.

      Een CAO kan ook toepasselijk verklaard worden op gedetacheerde werknemers binnen de EU, op wiens arbeidsverhouding het recht van een andere Lidstaat van toepassing is. Per 1 januari 2021 is art. 2a lid 1 aanhef en sub b Wet AVV gewijzigd om ook het recht op verlofdagen te waarborgen.

      Door zo’n algemeen verbindend verklaring krijgt de CAO dezelfde status als – zeg maar – een AMvB (het is dus “materiële wetgeving”) en wordt dit dus een voor alle werkgevers en werknemers, op wie de CAO van toepassing is, verbindend, ook al worden deze afspraken niet in de individuele arbeidsovereenkomst overgeschreven of opgenomen.

      De CAO gaat dan bij strijdigheid met de individuele arbeidsovereenkomst voor de in die arbeidsovereenkomst gemaakte afspraken en zet die opzij, net als een dwingendrechtelijke wettelijke bepaling dat doet. Zie hiervoor het opgemerkte over nietigheid.

      Bepaling in strijd met CAO nietig

      Art. 3 lid 1 Wet AVV bepaalt, dat bepalingen in een arbeidsovereenkomst, die strijdig is met verbindend verklaarde bepalingen van een CAO nietig is. Wanneer verbindend verklaarde bepalingen in een verbindend verklaarde CAO in een arbeidsovereenkomst ontbreken, dan gelden die niettemin binnen de arbeidsovereenkomst waarop de CAO van toepassing is (art. 3 lid 3 Wet AVV).

      Een vakbond bij wie werknemers zijn aangesloten, die zo’n nietige bepaling in de arbeidsovereenkomst hebben staan, kan een beroep doen op die nietigheid (art. 3 lid 2 Wet AVV). De vakbond kan een schadevergoeding van de werkgever vorderen voor het zich niet houden aan de CAO (art. 3 lid 4 Wet AVV).

      Publicatie van algemeen verbindend verklaring van een CAO vindt plaats in de Staatscourant. De Minister houdt krachtens art. 5 lid 3 Wet AVV een lijst bij van algemeen verbindend verklaarde CAO’s. De uitvoerende dienst van het Ministerie SV&W die hiermee belast is, is de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving.

      Op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een lijst te vinden van de algemeen verbindend verklaarde CAO’s. De lijst toont de meest recente AVV’s maar er kan worden gezocht met een tool op datum en andere selectiecriteria. Zie ook de website Uitvoering arbeidsvoorwaardenwetgeving.nl.

      Er is ook een niet van een zoektool voorziene (op een PDF lijkende) lijst van de AVV-verklaringen tot 1 januari 2019: klik hier.

      Rechtspraak algemeen verbindendverklaring en naleving CAO

      In Rb. Amsterdam 13 september 2021 (FNV/Uber BV) heeft de rechtbank (bestaande uit een meervoudige kamer van drie Kantonrechters) de FNV in het gelijk gesteld en de vordering om de overeenkomsten van taxichauffeurs te kwalificeren als arbeidsovereenkomst toegewezen. Zie ook de pagina Algemene bepalingen arbeidsovereenkomst over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomst. Ook heeft de rechtbank aan FNV op grond van art. 3 lid 4 Wet AAV een vergoeding van EUR 50.000 toegekend wegens overtreding van de CAO door Uber.

      In het arrest HR 9 april 2021 (stichting Naleving CAO Uitzendkrachtenx/Inforcontracting) vorderde SNCU van Inforcontracting – een uitzendbedrijf dat met name Poolse werknemers plaatste – dat zij een bedrag van EUR 800.000 nabetaalde aan door Inforcontracting geplaatste werknemers omdat zij zich niet aan de CAO had gehouden en hen daardoor te weinig had betaald. Inforcontracting stelde dat de CAO niet algemeen verbindend verklaard had mogen worden, omdat volgens haar niet was voldaan aan het representativiteitsvereiste. De Hoge Raad ging daar niet in mee.

      Inforcontracting stelde ook nog, dat de vordering alleen kan worden toegewezen als de werknemers in kwestie daarop aanspraak maken. Daarbij verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad wijst ook die stelling van de hand, omdat het er niet om gaat of deze werknemers aanspraak maken op naleving van de CAO, maar om werknemers die aanspraak hebben (“kunnen maken”) op een nabetaling. De vakbond – of zoals hier SNCU – heeft wel een eigen belang bij de naleving van de CAO en kan dus – zonder dat de werknemers zelf partij zijn in de procedure – een dergelijke vordering instellen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, met name naar HR 19 maart 2021 (FNV/werkgever pluimveeverwerking).

      In het laatste arrest worden ook enkele eerdere arresten van de Hoge Raad over dat onderwerp vermeld, namelijk Hoge Raad van 19 december 1997 (CNV/Pennwalt) en HR 22 juni 2018 (FNV/Inretail). In die arresten was beslist, dat in het dictum van de uitspraak, waarin de werkgever veroordeeld wordt tot nabetaling, vermeld moet worden dat die betaling moet worden gedaan aan de werknemers die daarop aanspraak hebben. Daarmee wordt dus niet bedoeld – zoals Inforcontracting het uitlegde – de werknemers die daar ook daadwerkelijk aanspraak op maken.

      Specifieke bedrijfstak-CAO’s

      Hierna enkele voorbeelden van algemeen verbindend verklaarde CAO’s (deels met links naar de website van het FNV). NB deze lijst is bij verre na niet volledig en kan verouderen doordat CAO’s en AVV aflopen of gewijzigd worden.
      Zie voor een overzicht van CAO’s de website CAO-wijzer van de Stichting WageIndicator (een initiatief van de Universiteit van Amsterdam).

      CAO Bouw & Infra 2021 – 2025, algemeen verbindend verklaard per 1 januari 2021 (Staatscourant 2020, 58904).

      CAO Schilders, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, algemeen verbindend verklaard op 20 november 2019 en geldig tot 1 oktober 2021 (gerectificeerd op 4 december 2019 en laatstelijk gewijzigd op 25 mei 2020).

      CAO Afbouw 2020-2021 (o.a. stukadoors, zie art. 2) algemeen verbindend verklaard op 13 augustus 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2022 (Stcrt. 2020, 37474).

      CAO Technisch Installatiebedrijf 2019-2021 algemeen verbindend verklaard op 30 december 2019 (Stcrt. 2019, 66384).

      Uitleg van CAO-bepalingen

      Voor de uitleg van CAO-bepalingen geldt een andere maatstaf. Omdat de werkgever en de werknemer niet zélf betrokken waren bij het opstellen en onderhandelen over de CAO, moet er een geobjectiveerde uitleg plaatsvinden. Deze uitlegmaatstaf wordt ook besproken op de hiervoor vermelde pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten. In het zeer heldere blog van de hand van mr. Ronald Beltzer ‘De uitleg van CAO-bepalingen’ gaat hij uitvoerig in op de uitleg van CAO-bepalingen – maar ook andere collectieve regelingen zoals pensioenregelingen – en de daarbij relevante jurisprudentie.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 22-05-2021; laatste bewerking 28-10-2023]

      Wet Collectieve Arbeidsovereenkomst en Wet Algemeen Verbindend Verklaring CAO

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!