Pagina inhoud

    Huwelijkse voorwaarden in het algemeen (Afd. 1, Titel 8, Boek 1 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen huwelijkse voorwaarden

    Afd. 1, Titel 8 van Boek 1 B.W. geeft de algemene regels ten aanzien van huwelijkse voorwaarden. De afdeling bevat 18 artikelen (art. 1:114 B.W. tot en met art. 1:131 B.W.), waarvan er een groot deel (art. 1:119 en art. 1:122 tot en met 1:130) is vervallen.

    Wijzigingen wettelijke regime huwelijksgoederengemeenschap en huwelijkse voorwaarden

    In 2012 en 2018 is het regime van de huwelijksgoederengemeenschap en de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Deze wijzigingen worden hieronder besproken.

    Wijzigingen regime huwelijkse voorwaarden (2018)

    Tot 2018 ging de wet bij het sluiten van een huwelijk automatisch uit van gemeenschap van goederen, en moesten huwelijkse voorwaarden expliciet overeengekomen worden. Dit betekent dan ook dat echtgenoten die vóór 2018 getrouwd waren zonder huwelijkse voorwaarden, getrouwd zijn in gemeenschap van goederen. Door middel van huwelijkse voorwaarden kan worden overeengekomen dat de echtgenoten geen gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap.

    Art. 1:130 B.W. is met deze wetswijziging op 1 januari 2018 vervallen (Stb. 2017, 177). De bepaling ging om niet op naam gestelde goederen die door een echtgenoot waren aangebracht, maar buiten de gemeenschap van goederen waren gehouden. Tegenover derden kon de echtgenoot slechts bewijzen dat dit het geval was door vermelding in de akte van huwelijkse voorwaarden of door een door partijen en notaris ondertekende akte. Voor deze bepaling bestaat geen overgangsrecht. Dit was ook niet nodig aangezien het huwelijksvermogensregime in 2018 zodanig is veranderd dat erfenissen, giften en goederen die voor het huwelijk zijn verkregen niet meer automatisch in de gemeenschap vallen (Kamerstukken II 2015/16, 33987, 16). Nu geldt gewoon: wie stelt, moet bewijzen.

    Wijziging regime huwelijkse voorwaarden (2012)

    In 2012 zijn de artikelen 1:122 B.W. t/m 1:128 B.W. vervallen (Stb. 2011, 205).

    Art. 1:122 B.W. bepaalde dat Titel 7 van Boek 1 in principe ook van toepassing was op huwelijkse voorwaarden, maar dat daarvan bij huwelijkse voorwaarden van kon worden afgeweken. Deze bepaling is nu te vinden in art. 1:93 B.W..

    Art. 1:123 B.W. bepaalde dat, indien echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden een gemeenschap van vruchten en inkomsten waren overeengekomen, art. 1:124 t/m 1:127 B.W. van toepassing waren. Bij huwelijkse voorwaarden kon gekozen worden uit drie stelsels, waarvan ‘vruchten en inkomsten’ er één was. Dit hield in dat alleen de goederen die tijdens het huwelijk verkregen waren, in de gemeenschap vielen (art. 1:124 B.W.). Goederen die waren verkregen vóór het huwelijk en goederen verkregen door erfopvolging, making of gift bleven buiten de gemeenschap. Ook goederen waarvan de echtgenoot meer dan de helft zelf had betaald vielen buiten de gemeenschap. Hetzelfde gold voor de schulden der gemeenschap (art. 1:125 B.W.) en goederen en schulden die behoren tot het bedrijf of beroep van één van de echtgenoten (art. 1:126 B.W.). Indien de gemeenschap van vruchten en inkomsten werd ontbonden, en de schulden konden niet worden voldaan uit de gemeenschap, dan kwamen die schulden voor rekening van de echtgenoot die deze schulden had gemaakt (art. 1:127 B.W.).

    Art. 1:128 B.W. regelde een tweede stelsel voor huwelijkse voorwaarden, de zogenaamde gemeenschap van winst en verlies. Hierop waren ook de artikelen 1:124 t/m 1:126 B.W. van toepassing, alleen art. 1:127 B.W. niet. Dit betekende dat de schulden die waren gemaakt door de ene echtgenoot, voor rekening van beide echtgenoten kwamen.

    Overgangsrecht huwelijkse voorwaarden (2012)

    Deze bepalingen gelden niet meer voor huwelijkse voorwaarden die na 1 januari 2012 zijn aangegaan. Zij zijn nog wel van toepassing op huwelijkse voorwaarden die vóór deze datum zijn aangegaan.

    Op 1 september 2002 is art. 1:129 B.W. vervallen (Stb. 2002, 152). Hiermee werd het derde stelsel voor huwelijkse voorwaarden, het deelgenootschap, weliswaar geschrapt, maar niet afgeschaft. Op het deelgenootschap was Afdeling 2 van Boek 1 B.W. (verrekenbedingen) van toepassing. Naar huidig recht zijn de regels omtrent het deelgenootschap nog steeds te vinden in een aantal bepalingen over verrekenbedingen, alleen moet het deelgenootschap bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen worden. De oude bepaling blijft slechts onder twee voorwaarden van toepassing op huwelijken met een deelgenootschap:

    – het huwelijk is aangegaan vóór 1 september 2002, en

    – het deelgenootschap houdt geen periodiek, maar alleen een finaal verrekenbeding in (bij ontbinding wordt de gemeenschap dan verdeeld alsof er een gemeenschap van goederen was).

    Totstandkoming huwelijkse voorwaarden

    Huwelijkse voorwaarden kunnen zowel vóór het huwelijk als tijdens het huwelijk door de (aanstaande) echtgenoten worden gemaakt (art. 1:114 B.W.). Deze moeten bij notariële akte worden aangegaan. De overeenkomst is nietig wanneer niet aan dit vormvoorschrift is voldaan (art. 1:115 lid 1 B.W.). De notaris kan een volmacht tot het aangaan van huwelijkse voorwaarden slechts verlenen indien deze schriftelijk is en het de bepalingen bevat die in de huwelijkse voorwaarden worden opgenomen (art. 1:115 lid 2 B.W.).

    De onkundige derde en huwelijkse voorwaarden

    Huwelijkse voorwaarden hoeven niet te worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, maar het is wel verstandig om de voor derden relevante bepalingen wel in te schrijven. De onkundige derde kan zich namelijk niet met succes beroepen op bepalingen, indien deze waren ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin het huwelijk is voltrokken (art. 1:116 lid 1 B.W.).

    In 2012 is een derde lid toegevoegd, dat bepaalt dat het register bij AMvB elders gehouden kan worden (art. 1:116 lid 3 B.W.) (Stb. 2011, 205).

    Zie voor wat betreft de vastlegging van de toepasselijkheid van buitenlandse huwelijkse voorwaarden ook de pagina Enkele IPR bepalingen huwelijksvermogensregime, inzake art. 10:45 B.W..

    Vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden

    Onder curatele gestelden zijn ingevolge art. 1:381 lid 2 B.W. onbekwaam rechtshandelingen te verrichten. Het sluiten van een huwelijk is zo’n rechtshandeling. Indien voor het sluiten van het huwelijk toestemming vereist was door een curator (in geval van curatele wegens drank- of drugsmisbruik), dan is voor het maken van huwelijkse voorwaarden voorafgaand aan het huwelijk ook toestemming van de curator vereist (art. 1:117 lid 1 B.W.).

    Als toestemming van de rechter vereist is (in geval van curatele wegens lichamelijke of geestelijke toestand), is vasthechting van zijn beschikking aan de akte voldoende. Gebeurt dit niet, dan zijn de huwelijkse voorwaarden ongeldig.

    Deze huwelijkse voorwaarden beginnen te werken op het moment waarop het huwelijk wordt voltrokken. Hiervan kan niet worden afgeweken (art. 1:117 lid 2 B.W.).

    Opstellen of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk

    Ook nog tijdens het huwelijk kunnen (alsnog) huwelijkse voorwaarden worden opgesteld. Als er voor het huwelijk al huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, dan kunnen die worden gewijzigd.

    Maken of wijzigen huwelijkse voorwaarden onder curatele gestelde

    Als één van de echtgenoten onder curatele staat en tijdens het huwelijk huwelijkse voorwaarden wil maken of wijzigen, is toestemming nodig van zijn curator (art. 1:118 B.W.). Onder het oude recht was daarnaast – ook wanneer geen sprake was van curatele – goedkeuring van de rechtbank nodig.

    De bevoegdheid tot het wijzigen van huwelijkse voorwaarden bij een onder curatele gestelde echtgenoot ligt ondanks de curatele bij de echtgenoot zelf, met dien verstande dat hij wel de toestemming van zijn curator dient te hebben. De curator is echter niet bevoegd om opdracht te geven de huwelijkse voorwaarden te laten wijzigen. Hij kan wel tegen een verzoek daartoe verweer voeren. Desondanks werd in de zaak leidend tot het arrest HR 15 juli 2022 (curandus/Veen en Veste Bewind en Budget) de vordering van de curator gehonoreerd door het Hof.

    In zijn conclusie PHR 18 februari 2022 (wijziging huwelijkse voorwaarden door curator) gaat de P-G Van Peursem nader op die verhouding in.

    Lees de bespreking op Lawyrup van PHR 18 februari 2022 (wijziging huwelijkse voorwaarden door curator) (lees Rechtspraak).

    De notaris moet de opdracht tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden voortvarend ter hand nemen. Die opdracht kan – in 1e instantie – ook door slechts één van beide echtgenoten gegeven worden, zoals blijkt uit het arrest HR 2 februari 1990 (aansprakelijkheid notaris wegens niet tijdig wijzigen huwelijkse voorwaarden).

    In deze zaak had de vrouw de notaris verzocht de huwelijkse voorwaarden te wijzigen in die zin, dat de huwelijkse voorwaarden werden opgeheven en de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zouden komen te verkeren. De man kampte met geestelijke problemen, en de vrouw was diens curatrice (samen met een toeziend curator). De notaris had de wijziging niet voldoende voortvarend opgepakt, waardoor – toen de man geruime tijd later overleed – de voorwaarden niet gewijzigd waren. De vrouw stelde de notaris aansprakelijk. Het Hof wees die vordering toe. De klacht van de notaris, dat het Hof had miskend dat de opdracht uitsluitend door beide echtgenoten gegeven zou kunnen worden werd door de Hoge Raad van de hand gewezen.

    De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

    “Niet is in te zien waarom niet een van de echtgenoten een opdracht als de onderhavige zou kunnen verstrekken met als gevolg dat de notaris die deze opdracht aanvaardt, verplicht wordt om het nodige te verrichten teneinde de wijziging van de huwelijkse voorwaarden tot stand te kunnen brengen. Daaraan doet niet af dat voor de wijziging van de huwelijkse voorwaarden de medewerking van de andere echtgenoot noodzakelijk is, mede in verband met het bepaalde in de art. 1:118 en 119, dat de notaris zich van diens wil daartoe zal moeten vergewissen en dat dit in het bijzonder geldt, wanneer die andere echtgenoot, zoals hier, onder curatele staat, terwijl bovendien de echtgenoot die de opdracht gaf, de curator is.”

    Wel had het Hof zich schuldig gemaakt aan het nemen van een verrassingsbeslissing. Zie hierover de pagina Algemene beginselen procedures.

    Geen goedkeuring rechtbank meer nodig van de tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde huwelijkse voorwaarden

    Tot 2012 was krachtens art. 1:119 B.W. (oud) voor het maken of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk goedkeuring van de rechtbank vereist, maar dat vereiste is vervallen (Stb. 2011, 205).

    De bepaling van art. 1:119 B.W. luidde als volgt:

    1. Het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk behoeft de goedkeuring van de rechtbank. Bij het verzoekschrift der echtgenoten wordt een ontwerp van de notariële akte overgelegd. Het verzoekschrift kan zonder tussenkomst van een advocaat worden ingediend.

    2. De gehele of gedeeltelijke goedkeuring wordt slechts geweigerd, indien gevaar voor benadeling van schuldeisers bestaat, of indien een of meer voorwaarden strijden met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde.

    3. Indien de akte niet is verleden binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking waarbij de goedkeuring is verleend, vervalt deze.

    Deze bepaling is krachtens het overgangsrecht nog wel relevant voor huwelijkse voorwaarden, die zijn opgesteld voor de wetswijziging per 1 januari 2012

    Ingaan gewijzigde huwelijkse voorwaarden

    Huwelijkse voorwaarden die tijdens het huwelijk zijn gemaakt of gewijzigd beginnen te werken de dag nadat de akte is verleden. In de akte kan echter een ander tijdstip worden aangewezen (art. 1:120 lid 1 B.W.).

    De tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde bepalingen kunnen de onkundige derde slechts worden tegengeworpen, indien ze minstens veertien dagen in het huwelijksgoederenregister ingeschreven waren (art. 1:120 lid 2 B.W.).

    Grenzen huwelijkse voorwaarden

    In beginsel zijn echtgenoten vrij om met de huwelijkse voorwaarden af te wijken van de wettelijke gemeenschapsregels zoals bepaald in Titel 7 van Boek 1 B.W.. Tot op zekere hoogte, want deze mogen niet in strijd zijn met de volgende dwingende wetsbepalingen: art. 1:99 B.W., art. 1:102 B.W., art. 1:103 B.W.-1:108 B.W., art. 1:109-1:113 B.W. en art. 1:117-1:120 B.W.. Ook mogen de huwelijkse voorwaarden niet in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde (art. 1:121 lid 1 B.W.).

    Daarnaast kunnen de huwelijkse voorwaarden niet bepalen dat een echtgenoot een groter aandeel in de schulden zal hebben dan in de goederen (art. 1:121 lid 2 B.W.). Het aandeel in de passiva moet dus even groot zijn als het aandeel in de activa.

    Ten slotte kan niet worden afgeweken van rechten die voortkomen uit het ouderlijk gezag (Titel 14, Boek 1 B.W.) of van rechten die de wet (krachtens het erfrecht uit Boek 4 B.W.) toekent aan de langstlevende echtgenoot (art. 1:121 lid 3 B.W.).

    Worden in de huwelijkse voorwaarden toch bepalingen opgenomen die de hierboven genoemde grenzen overschrijden, dan zijn deze nietig.

    In 2012 vervallen artikelen

    Mocht je denken: “hé, waar is de bespreking van de tussenliggende bepalingen?”: art. 1:119 en art. 1:122 tot en met 1:130 B.W. zijn dus in 2012 vervallen.

    Bewijsregels tussen echtgenoten

    Als tussen echtgenoten (die niet in gemeenschap van goederen getrouwd zijn) onenigheid bestaat over een niet op naam gesteld goed, en geen van beiden kan bewijzen aan wie dit goed behoort, dan zal dat goed aan ieder voor de helft toebehoren (art. 1:131 lid 1 B.W.). Tot 2012 regelde deze bepaling het bewijsvermoeden ook voor echtgenoten die wel in gemeenschap van goederen waren getrouwd (Stb. 2011, 205). Kon ten aanzien van het goed niet worden bewezen aan welke echtgenoot het toebehoorde, dan werd het als gemeenschapsgoed aangemerkt. Deze regeling is nu in art. 1:94 lid 6 B.W. te vinden.

    Lid 2 regelt ten slotte dat het bewijsvermoeden niet ten nadele van schuldeisers kan werken (art. 1:131 lid 2 B.W.). Hier geldt dan weer: wie stelt, moet bewijzen.

    Auteur & Last edit

    [AvB, 12-05-2021; laatste bewerking MdV 24-10-2023]

    Huwelijkse voorwaarden in het algemeen (Afd. 1, Titel 8, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Huwelijkse voorwaarden in het algemeen (Afd. 1, Titel 8, Boek 1 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen huwelijkse voorwaarden

      Afd. 1, Titel 8 van Boek 1 B.W. geeft de algemene regels ten aanzien van huwelijkse voorwaarden. De afdeling bevat 18 artikelen (art. 1:114 B.W. tot en met art. 1:131 B.W.), waarvan er een groot deel (art. 1:119 en art. 1:122 tot en met 1:130) is vervallen.

      Wijzigingen wettelijke regime huwelijksgoederengemeenschap en huwelijkse voorwaarden

      In 2012 en 2018 is het regime van de huwelijksgoederengemeenschap en de huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Deze wijzigingen worden hieronder besproken.

      Wijzigingen regime huwelijkse voorwaarden (2018)

      Tot 2018 ging de wet bij het sluiten van een huwelijk automatisch uit van gemeenschap van goederen, en moesten huwelijkse voorwaarden expliciet overeengekomen worden. Dit betekent dan ook dat echtgenoten die vóór 2018 getrouwd waren zonder huwelijkse voorwaarden, getrouwd zijn in gemeenschap van goederen. Door middel van huwelijkse voorwaarden kan worden overeengekomen dat de echtgenoten geen gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap.

      Art. 1:130 B.W. is met deze wetswijziging op 1 januari 2018 vervallen (Stb. 2017, 177). De bepaling ging om niet op naam gestelde goederen die door een echtgenoot waren aangebracht, maar buiten de gemeenschap van goederen waren gehouden. Tegenover derden kon de echtgenoot slechts bewijzen dat dit het geval was door vermelding in de akte van huwelijkse voorwaarden of door een door partijen en notaris ondertekende akte. Voor deze bepaling bestaat geen overgangsrecht. Dit was ook niet nodig aangezien het huwelijksvermogensregime in 2018 zodanig is veranderd dat erfenissen, giften en goederen die voor het huwelijk zijn verkregen niet meer automatisch in de gemeenschap vallen (Kamerstukken II 2015/16, 33987, 16). Nu geldt gewoon: wie stelt, moet bewijzen.

      Wijziging regime huwelijkse voorwaarden (2012)

      In 2012 zijn de artikelen 1:122 B.W. t/m 1:128 B.W. vervallen (Stb. 2011, 205).

      Art. 1:122 B.W. bepaalde dat Titel 7 van Boek 1 in principe ook van toepassing was op huwelijkse voorwaarden, maar dat daarvan bij huwelijkse voorwaarden van kon worden afgeweken. Deze bepaling is nu te vinden in art. 1:93 B.W..

      Art. 1:123 B.W. bepaalde dat, indien echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden een gemeenschap van vruchten en inkomsten waren overeengekomen, art. 1:124 t/m 1:127 B.W. van toepassing waren. Bij huwelijkse voorwaarden kon gekozen worden uit drie stelsels, waarvan ‘vruchten en inkomsten’ er één was. Dit hield in dat alleen de goederen die tijdens het huwelijk verkregen waren, in de gemeenschap vielen (art. 1:124 B.W.). Goederen die waren verkregen vóór het huwelijk en goederen verkregen door erfopvolging, making of gift bleven buiten de gemeenschap. Ook goederen waarvan de echtgenoot meer dan de helft zelf had betaald vielen buiten de gemeenschap. Hetzelfde gold voor de schulden der gemeenschap (art. 1:125 B.W.) en goederen en schulden die behoren tot het bedrijf of beroep van één van de echtgenoten (art. 1:126 B.W.). Indien de gemeenschap van vruchten en inkomsten werd ontbonden, en de schulden konden niet worden voldaan uit de gemeenschap, dan kwamen die schulden voor rekening van de echtgenoot die deze schulden had gemaakt (art. 1:127 B.W.).

      Art. 1:128 B.W. regelde een tweede stelsel voor huwelijkse voorwaarden, de zogenaamde gemeenschap van winst en verlies. Hierop waren ook de artikelen 1:124 t/m 1:126 B.W. van toepassing, alleen art. 1:127 B.W. niet. Dit betekende dat de schulden die waren gemaakt door de ene echtgenoot, voor rekening van beide echtgenoten kwamen.

      Overgangsrecht huwelijkse voorwaarden (2012)

      Deze bepalingen gelden niet meer voor huwelijkse voorwaarden die na 1 januari 2012 zijn aangegaan. Zij zijn nog wel van toepassing op huwelijkse voorwaarden die vóór deze datum zijn aangegaan.

      Op 1 september 2002 is art. 1:129 B.W. vervallen (Stb. 2002, 152). Hiermee werd het derde stelsel voor huwelijkse voorwaarden, het deelgenootschap, weliswaar geschrapt, maar niet afgeschaft. Op het deelgenootschap was Afdeling 2 van Boek 1 B.W. (verrekenbedingen) van toepassing. Naar huidig recht zijn de regels omtrent het deelgenootschap nog steeds te vinden in een aantal bepalingen over verrekenbedingen, alleen moet het deelgenootschap bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen worden. De oude bepaling blijft slechts onder twee voorwaarden van toepassing op huwelijken met een deelgenootschap:

      – het huwelijk is aangegaan vóór 1 september 2002, en

      – het deelgenootschap houdt geen periodiek, maar alleen een finaal verrekenbeding in (bij ontbinding wordt de gemeenschap dan verdeeld alsof er een gemeenschap van goederen was).

      Totstandkoming huwelijkse voorwaarden

      Huwelijkse voorwaarden kunnen zowel vóór het huwelijk als tijdens het huwelijk door de (aanstaande) echtgenoten worden gemaakt (art. 1:114 B.W.). Deze moeten bij notariële akte worden aangegaan. De overeenkomst is nietig wanneer niet aan dit vormvoorschrift is voldaan (art. 1:115 lid 1 B.W.). De notaris kan een volmacht tot het aangaan van huwelijkse voorwaarden slechts verlenen indien deze schriftelijk is en het de bepalingen bevat die in de huwelijkse voorwaarden worden opgenomen (art. 1:115 lid 2 B.W.).

      De onkundige derde en huwelijkse voorwaarden

      Huwelijkse voorwaarden hoeven niet te worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, maar het is wel verstandig om de voor derden relevante bepalingen wel in te schrijven. De onkundige derde kan zich namelijk niet met succes beroepen op bepalingen, indien deze waren ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin het huwelijk is voltrokken (art. 1:116 lid 1 B.W.).

      In 2012 is een derde lid toegevoegd, dat bepaalt dat het register bij AMvB elders gehouden kan worden (art. 1:116 lid 3 B.W.) (Stb. 2011, 205).

      Zie voor wat betreft de vastlegging van de toepasselijkheid van buitenlandse huwelijkse voorwaarden ook de pagina Enkele IPR bepalingen huwelijksvermogensregime, inzake art. 10:45 B.W..

      Vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden

      Onder curatele gestelden zijn ingevolge art. 1:381 lid 2 B.W. onbekwaam rechtshandelingen te verrichten. Het sluiten van een huwelijk is zo’n rechtshandeling. Indien voor het sluiten van het huwelijk toestemming vereist was door een curator (in geval van curatele wegens drank- of drugsmisbruik), dan is voor het maken van huwelijkse voorwaarden voorafgaand aan het huwelijk ook toestemming van de curator vereist (art. 1:117 lid 1 B.W.).

      Als toestemming van de rechter vereist is (in geval van curatele wegens lichamelijke of geestelijke toestand), is vasthechting van zijn beschikking aan de akte voldoende. Gebeurt dit niet, dan zijn de huwelijkse voorwaarden ongeldig.

      Deze huwelijkse voorwaarden beginnen te werken op het moment waarop het huwelijk wordt voltrokken. Hiervan kan niet worden afgeweken (art. 1:117 lid 2 B.W.).

      Opstellen of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk

      Ook nog tijdens het huwelijk kunnen (alsnog) huwelijkse voorwaarden worden opgesteld. Als er voor het huwelijk al huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, dan kunnen die worden gewijzigd.

      Maken of wijzigen huwelijkse voorwaarden onder curatele gestelde

      Als één van de echtgenoten onder curatele staat en tijdens het huwelijk huwelijkse voorwaarden wil maken of wijzigen, is toestemming nodig van zijn curator (art. 1:118 B.W.). Onder het oude recht was daarnaast – ook wanneer geen sprake was van curatele – goedkeuring van de rechtbank nodig.

      De bevoegdheid tot het wijzigen van huwelijkse voorwaarden bij een onder curatele gestelde echtgenoot ligt ondanks de curatele bij de echtgenoot zelf, met dien verstande dat hij wel de toestemming van zijn curator dient te hebben. De curator is echter niet bevoegd om opdracht te geven de huwelijkse voorwaarden te laten wijzigen. Hij kan wel tegen een verzoek daartoe verweer voeren. Desondanks werd in de zaak leidend tot het arrest HR 15 juli 2022 (curandus/Veen en Veste Bewind en Budget) de vordering van de curator gehonoreerd door het Hof.

      In zijn conclusie PHR 18 februari 2022 (wijziging huwelijkse voorwaarden door curator) gaat de P-G Van Peursem nader op die verhouding in.

      Lees de bespreking op Lawyrup van PHR 18 februari 2022 (wijziging huwelijkse voorwaarden door curator) (lees Rechtspraak).

      De notaris moet de opdracht tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden voortvarend ter hand nemen. Die opdracht kan – in 1e instantie – ook door slechts één van beide echtgenoten gegeven worden, zoals blijkt uit het arrest HR 2 februari 1990 (aansprakelijkheid notaris wegens niet tijdig wijzigen huwelijkse voorwaarden).

      In deze zaak had de vrouw de notaris verzocht de huwelijkse voorwaarden te wijzigen in die zin, dat de huwelijkse voorwaarden werden opgeheven en de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zouden komen te verkeren. De man kampte met geestelijke problemen, en de vrouw was diens curatrice (samen met een toeziend curator). De notaris had de wijziging niet voldoende voortvarend opgepakt, waardoor – toen de man geruime tijd later overleed – de voorwaarden niet gewijzigd waren. De vrouw stelde de notaris aansprakelijk. Het Hof wees die vordering toe. De klacht van de notaris, dat het Hof had miskend dat de opdracht uitsluitend door beide echtgenoten gegeven zou kunnen worden werd door de Hoge Raad van de hand gewezen.

      De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2):

      “Niet is in te zien waarom niet een van de echtgenoten een opdracht als de onderhavige zou kunnen verstrekken met als gevolg dat de notaris die deze opdracht aanvaardt, verplicht wordt om het nodige te verrichten teneinde de wijziging van de huwelijkse voorwaarden tot stand te kunnen brengen. Daaraan doet niet af dat voor de wijziging van de huwelijkse voorwaarden de medewerking van de andere echtgenoot noodzakelijk is, mede in verband met het bepaalde in de art. 1:118 en 119, dat de notaris zich van diens wil daartoe zal moeten vergewissen en dat dit in het bijzonder geldt, wanneer die andere echtgenoot, zoals hier, onder curatele staat, terwijl bovendien de echtgenoot die de opdracht gaf, de curator is.”

      Wel had het Hof zich schuldig gemaakt aan het nemen van een verrassingsbeslissing. Zie hierover de pagina Algemene beginselen procedures.

      Geen goedkeuring rechtbank meer nodig van de tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde huwelijkse voorwaarden

      Tot 2012 was krachtens art. 1:119 B.W. (oud) voor het maken of wijzigen van de huwelijkse voorwaarden staande huwelijk goedkeuring van de rechtbank vereist, maar dat vereiste is vervallen (Stb. 2011, 205).

      De bepaling van art. 1:119 B.W. luidde als volgt:

      1. Het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk behoeft de goedkeuring van de rechtbank. Bij het verzoekschrift der echtgenoten wordt een ontwerp van de notariële akte overgelegd. Het verzoekschrift kan zonder tussenkomst van een advocaat worden ingediend.

      2. De gehele of gedeeltelijke goedkeuring wordt slechts geweigerd, indien gevaar voor benadeling van schuldeisers bestaat, of indien een of meer voorwaarden strijden met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde.

      3. Indien de akte niet is verleden binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking waarbij de goedkeuring is verleend, vervalt deze.

      Deze bepaling is krachtens het overgangsrecht nog wel relevant voor huwelijkse voorwaarden, die zijn opgesteld voor de wetswijziging per 1 januari 2012

      Ingaan gewijzigde huwelijkse voorwaarden

      Huwelijkse voorwaarden die tijdens het huwelijk zijn gemaakt of gewijzigd beginnen te werken de dag nadat de akte is verleden. In de akte kan echter een ander tijdstip worden aangewezen (art. 1:120 lid 1 B.W.).

      De tijdens het huwelijk gemaakte of gewijzigde bepalingen kunnen de onkundige derde slechts worden tegengeworpen, indien ze minstens veertien dagen in het huwelijksgoederenregister ingeschreven waren (art. 1:120 lid 2 B.W.).

      Grenzen huwelijkse voorwaarden

      In beginsel zijn echtgenoten vrij om met de huwelijkse voorwaarden af te wijken van de wettelijke gemeenschapsregels zoals bepaald in Titel 7 van Boek 1 B.W.. Tot op zekere hoogte, want deze mogen niet in strijd zijn met de volgende dwingende wetsbepalingen: art. 1:99 B.W., art. 1:102 B.W., art. 1:103 B.W.-1:108 B.W., art. 1:109-1:113 B.W. en art. 1:117-1:120 B.W.. Ook mogen de huwelijkse voorwaarden niet in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde (art. 1:121 lid 1 B.W.).

      Daarnaast kunnen de huwelijkse voorwaarden niet bepalen dat een echtgenoot een groter aandeel in de schulden zal hebben dan in de goederen (art. 1:121 lid 2 B.W.). Het aandeel in de passiva moet dus even groot zijn als het aandeel in de activa.

      Ten slotte kan niet worden afgeweken van rechten die voortkomen uit het ouderlijk gezag (Titel 14, Boek 1 B.W.) of van rechten die de wet (krachtens het erfrecht uit Boek 4 B.W.) toekent aan de langstlevende echtgenoot (art. 1:121 lid 3 B.W.).

      Worden in de huwelijkse voorwaarden toch bepalingen opgenomen die de hierboven genoemde grenzen overschrijden, dan zijn deze nietig.

      In 2012 vervallen artikelen

      Mocht je denken: “hé, waar is de bespreking van de tussenliggende bepalingen?”: art. 1:119 en art. 1:122 tot en met 1:130 B.W. zijn dus in 2012 vervallen.

      Bewijsregels tussen echtgenoten

      Als tussen echtgenoten (die niet in gemeenschap van goederen getrouwd zijn) onenigheid bestaat over een niet op naam gesteld goed, en geen van beiden kan bewijzen aan wie dit goed behoort, dan zal dat goed aan ieder voor de helft toebehoren (art. 1:131 lid 1 B.W.). Tot 2012 regelde deze bepaling het bewijsvermoeden ook voor echtgenoten die wel in gemeenschap van goederen waren getrouwd (Stb. 2011, 205). Kon ten aanzien van het goed niet worden bewezen aan welke echtgenoot het toebehoorde, dan werd het als gemeenschapsgoed aangemerkt. Deze regeling is nu in art. 1:94 lid 6 B.W. te vinden.

      Lid 2 regelt ten slotte dat het bewijsvermoeden niet ten nadele van schuldeisers kan werken (art. 1:131 lid 2 B.W.). Hier geldt dan weer: wie stelt, moet bewijzen.

      Auteur & Last edit

      [AvB, 12-05-2021; laatste bewerking MdV 24-10-2023]

      Huwelijkse voorwaarden in het algemeen (Afd. 1, Titel 8, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!