Pagina inhoud

    Algemene bepalingen personen en familierecht (Titel 1, Boek 1 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen personen- en familierecht

    In Titel 1 van Boek 1 B.W. geeft drie algemene bepalingen van personen- en familierecht. Logischerwijs dus art. 1:1 B.W., art. 1:2 B.W. en art. 1:3 B.W.. Deze leggen de grondvesten van de burgerlijke rechten van alle ingezetenen van Nederland.

    Historische achtergrond en internationale verankering van de burgerrechten

    Deze fundamentele rechten zijn ontstaan uit de ontwikkeling van de burgerrechten, zoals die door de eeuwen heen zijn bevochten toen de burgers zich ontworstelden aan het feodale systeem. Ze komen voort uit de Engelse “Magna Charta” (1215), de “Habeas Corpus Act” (uit 1679) en de “Déclaration des droits de l’homme et du citoyen” tijdens de Franse Revolutie (1789). Overigens kenden de oude Griekse stadsstaten ook de vrije burgers fundamentele rechten (zoals stemrecht) toe. Helaas golden die maar voor een beperkte groep (mannen, die geen slaaf waren en burger van die stadsstaat).

    In 1948 is door de United Nations (de VN) de “Universal Declaration of Human Rights” geproclameerd, dat je zou kunnen zien als een sluitstuk op deze historische ontwikkeling. Op Europees niveau zijn deze fundamentele rechten vastgelegd in het Verdrag voor de rechten van de mens (zie de pagina EVRM) en het Europees Handvest.

    Burgerrechten gelden voor eenieder die zich in Nederland bevindt

    Art. 1:1 lid 1 B.W. bepaalt: allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij en bevoegd tot het genot van de burgerlijke rechten. Daarmee waarborgt de wet burgerrechten niet alleen voor Nederlandse staatsburgers, maar voor iedereen die zich in Nederland bevindt.

    Geen horigheid

    Om de afschaffing van de horigheid en slavernij te onderstrepen bepaalt art. 1:1 lid 2 B.W., dat persoonlijke dienstbaarheden, van welke aard of onder welke benaming ook, niet worden geduld. Wat uiteraard niet wegneemt, dat je jezelf contractueel kunt verplichten tot het verrichten van bepaalde diensten voor een ander. Maar ieders individuele vrijheid is een inherent gegeven, dat eenieder toekomt.

    Dat dit principe in de praktijk geen loze bepaling is, blijkt uit het feit dat mensenhandel en exploitatie van mensen ook in Nederland nog steeds voorkomen. Niet alleen in criminele circuits, maar ook bvb. bij “loonslaven” die op boerderijen feitelijk geïnterneerd worden door de “werkgever”.

    De rechten van het ongeboren kind

    In art. 1:2 B.W. zijn de rechten van het ongeboren kind vastgelegd. Hoewel een kind zo lang het nog niet geboren is, nog geen “wereldburger” is met een SOFI-nummer en dergelijke, heeft het toch al bepaalde rechten. Wordt het dood geboren, dan wordt een kind voor de wet geacht niet te hebben bestaan. Voor de ouders is dit natuurlijk een ander verhaal, maar de wet maakt dit onderscheid puur vanuit juridisch oogpunt. Anders zou het kind bvb. ook bloedverwant en erfgenaam kunnen zijn, en zou zijn bestaan voordat het geboren is allerlei andere juridische gevolgen kunnen meebrengen.

    Bloedverwantschap, aanverwantschap en afstamming

    Art. 1:3 B.W. definieert het bloedverwantschap en het aanverwantschap. In art. 1:3 lid 1 B.W. bepaalt de wet, dat de graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het getal der geboorten, die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Hierbij telt een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap of een adoptie als een geboorte.

    Aanverwantschap

    Aanverwantschap ontstaat door huwelijk (of geregistreerd partnerschap) (art. 1:3 lid 2 B.W.). De aanverwantschap heeft dezelfde graad als het bloedverwantschap tussen de echtgenoot of geregistreerde partner en diens bloedverwant. Opmerkelijk is de bepaling, dat aanverwantschap niet wordt verbroken door een echtscheiding (art. 1:3 lid 3 B.W.). Je komt dus voor de wet nooit echt van je schoonfamilie af.

    Afstamming

    In Titel 11, Boek 1 B.W. geeft de wet nadere bepalingen inzake afstamming en bloedverwantschap (zie de pagina Afstamming). Art. 1:197 B.W. begint met de centrale bepaling inzake de “familierechtelijke betrekking”: “Een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar”. Dit is dus een relatie volgens het recht (en wel het familierecht).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 22-10-2020; laatste bewerking 25-12-2020]

    Algemene bepalingen personen en familierecht (Titel 1, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen personen en familierecht (Titel 1, Boek 1 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen personen- en familierecht

      In Titel 1 van Boek 1 B.W. geeft drie algemene bepalingen van personen- en familierecht. Logischerwijs dus art. 1:1 B.W., art. 1:2 B.W. en art. 1:3 B.W.. Deze leggen de grondvesten van de burgerlijke rechten van alle ingezetenen van Nederland.

      Historische achtergrond en internationale verankering van de burgerrechten

      Deze fundamentele rechten zijn ontstaan uit de ontwikkeling van de burgerrechten, zoals die door de eeuwen heen zijn bevochten toen de burgers zich ontworstelden aan het feodale systeem. Ze komen voort uit de Engelse “Magna Charta” (1215), de “Habeas Corpus Act” (uit 1679) en de “Déclaration des droits de l’homme et du citoyen” tijdens de Franse Revolutie (1789). Overigens kenden de oude Griekse stadsstaten ook de vrije burgers fundamentele rechten (zoals stemrecht) toe. Helaas golden die maar voor een beperkte groep (mannen, die geen slaaf waren en burger van die stadsstaat).

      In 1948 is door de United Nations (de VN) de “Universal Declaration of Human Rights” geproclameerd, dat je zou kunnen zien als een sluitstuk op deze historische ontwikkeling. Op Europees niveau zijn deze fundamentele rechten vastgelegd in het Verdrag voor de rechten van de mens (zie de pagina EVRM) en het Europees Handvest.

      Burgerrechten gelden voor eenieder die zich in Nederland bevindt

      Art. 1:1 lid 1 B.W. bepaalt: allen die zich in Nederland bevinden, zijn vrij en bevoegd tot het genot van de burgerlijke rechten. Daarmee waarborgt de wet burgerrechten niet alleen voor Nederlandse staatsburgers, maar voor iedereen die zich in Nederland bevindt.

      Geen horigheid

      Om de afschaffing van de horigheid en slavernij te onderstrepen bepaalt art. 1:1 lid 2 B.W., dat persoonlijke dienstbaarheden, van welke aard of onder welke benaming ook, niet worden geduld. Wat uiteraard niet wegneemt, dat je jezelf contractueel kunt verplichten tot het verrichten van bepaalde diensten voor een ander. Maar ieders individuele vrijheid is een inherent gegeven, dat eenieder toekomt.

      Dat dit principe in de praktijk geen loze bepaling is, blijkt uit het feit dat mensenhandel en exploitatie van mensen ook in Nederland nog steeds voorkomen. Niet alleen in criminele circuits, maar ook bvb. bij “loonslaven” die op boerderijen feitelijk geïnterneerd worden door de “werkgever”.

      De rechten van het ongeboren kind

      In art. 1:2 B.W. zijn de rechten van het ongeboren kind vastgelegd. Hoewel een kind zo lang het nog niet geboren is, nog geen “wereldburger” is met een SOFI-nummer en dergelijke, heeft het toch al bepaalde rechten. Wordt het dood geboren, dan wordt een kind voor de wet geacht niet te hebben bestaan. Voor de ouders is dit natuurlijk een ander verhaal, maar de wet maakt dit onderscheid puur vanuit juridisch oogpunt. Anders zou het kind bvb. ook bloedverwant en erfgenaam kunnen zijn, en zou zijn bestaan voordat het geboren is allerlei andere juridische gevolgen kunnen meebrengen.

      Bloedverwantschap, aanverwantschap en afstamming

      Art. 1:3 B.W. definieert het bloedverwantschap en het aanverwantschap. In art. 1:3 lid 1 B.W. bepaalt de wet, dat de graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het getal der geboorten, die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt. Hierbij telt een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap of een adoptie als een geboorte.

      Aanverwantschap

      Aanverwantschap ontstaat door huwelijk (of geregistreerd partnerschap) (art. 1:3 lid 2 B.W.). De aanverwantschap heeft dezelfde graad als het bloedverwantschap tussen de echtgenoot of geregistreerde partner en diens bloedverwant. Opmerkelijk is de bepaling, dat aanverwantschap niet wordt verbroken door een echtscheiding (art. 1:3 lid 3 B.W.). Je komt dus voor de wet nooit echt van je schoonfamilie af.

      Afstamming

      In Titel 11, Boek 1 B.W. geeft de wet nadere bepalingen inzake afstamming en bloedverwantschap (zie de pagina Afstamming). Art. 1:197 B.W. begint met de centrale bepaling inzake de “familierechtelijke betrekking”: “Een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar”. Dit is dus een relatie volgens het recht (en wel het familierecht).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 22-10-2020; laatste bewerking 25-12-2020]

      Algemene bepalingen personen en familierecht (Titel 1, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!