Het arbitraal geding (Afd. 2, Titel 1, Boek 4 Rv.)
Inleiding procesverloop arbitrage
Afd. 2, Titel 1, Boek 4 Rv. bevat 23 bepalingen over het verloop van de procedure bij arbitrage (art. 1036 Rv. tot en met art. 1048a Rv.).
Omdat de arbitrage een vorm van geschillenbeslechting is die partijen met elkaar overeenkomen, staat de partij-autonomie bij alles wat de benoeming en ontheffing van de arbiters betreft centraal. De benoeming van arbiters is overigens een vorm van opdracht (zie ook de pagina Opdracht).
*NB de links naar de wettekst verwijzen naar de versie van de wet zoals die geldt voor niet-digitaal procederen.
Partij-autonomie staat voorop behoudens dwingend recht
In art. 1036 lid 1 Rv. wordt voorop gesteld, dat het geheel aan partijen is met elkaar af te spreken, op welke wijze de arbitrale procedure verloopt. Dit behoudens de bepalingen van dwingend recht, die in deze afdeling zijn opgenomen. Daarvan mogen – en kunnen – partijen uiteraard niet afwijken.
Hebben de partijen niet voorzien in de wijze waarop de arbitrage verloopt, dan kunnen de arbiters dit invullen. Als er wordt gekozen voor een bestaande instantie voor arbitrage dan heeft die doorgaans zelf een reglement waarin het verloop van de procedure is uitgewerkt.
Hoor en wederhoor
De basisregels van procesrecht gelden uiteraard ook in bij arbitrage (lid 2). De arbiters moeten steeds toezien op hoor en wederhoor, en moet partijen de gelegenheid geven zich uit te laten over de in de procedure ingebrachte stukken en de door de andere partij naar voren gebrachte standpunten. De arbiters mogen zich ook uitsluitend op die stukken baseren bij hun oordeel, en zullen daarbij stukken waarop een partij niet heeft kunnen reageren buiten beschouwing laten.
Voorkomen van onredelijke vertraging
De arbiters moeten ook toezien op de voortvarendheid en de voortgang van de procedure en waakt voor onredelijke vertraging. Ook partijen zijn dit jegens elkaar verplicht (lid 3). De arbiters kunnen zo nodig – uit eigen beweging of op verzoek van partijen – maatregelen treffen om onredelijke vertraging tegen te gaan.
Zie in dit verband ook de hierboven vermelde mogelijkheid voor partijen om de arbiters te ontslaan als de procedure te traag verloopt.
Plaats van de arbitrage en van de uitspraak
De plaats waar de arbitrage plaatsvindt wordt door partijen bepaald (art. 1037 lid 1 Rv.). Ook her geldt weer, dat wanneer de partijen daarin niet hebben voorzien dat de arbiters dit kunnen bepalen. De plaats van de arbitrage is tevens de plaats van de uitspraak. Hebben noch partijen, noch de arbiters een plaats bepaald, dan geldt als plaats van de arbitrage de plaats vermeld in de uitspraak (lid 2).
Tenzij partijen anders bepalen, kan het scheidsgerecht zitting houden, beraadslagen, getuigen en deskundigen horen op elke andere plaats dan die op grond van lid 1 is bepaald voor de arbitrage, die het scheidsgerecht daartoe geschikt acht (lid 3). Dit ongeacht of dit in of buiten Nederland is.
Geen verplichte procesvertegenwoordiging
Partijen kunnen in persoon verschijnen, zonder advocaat of gemachtigde. Maar ze kunnen zich ook laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een advocaat of een gemachtigde (art. 1038 lid 1 Rv.). Een gemachtigde die geen advocaat is moet daartoe “bijzonderlijk” worden gemachtigd, door middel van een schriftelijke volmacht.
Memorie van eis en memorie van antwoord
Partijen lichten hun standpunt als eiser resp. als verweerder in beginsel toe door middel van een memorie van eis resp. een memorie van antwoord (art. 1038a lid 1 Rv.). Het scheidsgerecht kan bepalen of er nog nadere memories genomen mogen worden (lid 2). Partijen kunnen ook hierover andere afspraken maken.
Mondelinge behandeling
Naast de schriftelijke stukkenwisseling gelast het scheidsgerecht op verzoek of op eigen initiatief ook een zitting voor een mondelinge behandeling (art. 1038b Rv.). Ook hier weer tenzij partijen anders bepalen.
Tegenvordering (reconventie)
Een tegenvordering kan door de verweerder worden ingesteld, mits deze valt onder dezelfde overeenkomst tot arbitrage waaronder de oorspronkelijke vordering ook valt (art. 1038c lid 1 Rv.). Partijen kunnen deze ook uitdrukkelijk of stilzwijgend op de tegenvordering van toepassing verklaren. De tegenvordering wordt door de verweerder in beginsel direct ingesteld bij de memorie van antwoord (lid 2).
Wijziging of vermeerdering van eis
Ook wijziging of vermeerdering van eis is toegestaan. Dit geldt uiteraard ook voor een eventuele tegenvordering van de verweerder. Voorwaarde is wel, dat de wederpartij daardoor in zijn verdediging niet onredelijk wordt bemoeilijkt of het geding daardoor niet onredelijk wordt vertraagd (art. 1038d Rv.).
Bewijs in de arbitrale procedure
Het scheidsgerecht regelt de wijze van bewijsvoering in de arbitrale procedure. Dit tenzij de partijen het anders hebben afgesproken (art. 1039 Rv.).
Het scheidsgerecht bepaalt dan ook in beginsel:
– de bewijsvoering
– de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
– de bewijslastverdeling en
– de waardering van het bewijs
Het scheidsgerecht kan één van zijn leden aanwijzen om getuigen of deskundigen te horen (lid 2). Ook kan er een plaatsopneming worden gedaan. Ook hier weer behoudens andere afspraken tussen de partijen.
Schriftelijke bewijzen
Net als in een procedure bij de gewone rechter moeten partijen hun stellingen in de memorie van eis of van antwoord zoveel mogelijk onderbouwen met schriftelijke stukken (art. 1040 lid 1 Rv.).
Het scheidsgerecht kan – tenzij de partijen dit anders geregeld hebben – inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde, op het geschil betrekking hebbende bescheiden bevelen van de partij die deze bescheiden tot zijn beschikking heeft (lid 2). Dit kan het zowel op verzoek van een der partijen doen als uit eigen beweging.
Het scheidsgerecht bepaalt daarbij ook de voorwaarden waaronder en de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt verschaft
Auteur & Last edit
[MdV, 21-11-2019]
Het arbitraal geding (Afd. 2, Titel 1, Boek 4 Rv.)
Inleiding procesverloop arbitrage
Afd. 2, Titel 1, Boek 4 Rv. bevat 23 bepalingen over het verloop van de procedure bij arbitrage (art. 1036 Rv. tot en met art. 1048a Rv.).
Omdat de arbitrage een vorm van geschillenbeslechting is die partijen met elkaar overeenkomen, staat de partij-autonomie bij alles wat de benoeming en ontheffing van de arbiters betreft centraal. De benoeming van arbiters is overigens een vorm van opdracht (zie ook de pagina Opdracht).
*NB de links naar de wettekst verwijzen naar de versie van de wet zoals die geldt voor niet-digitaal procederen.
Partij-autonomie staat voorop behoudens dwingend recht
In art. 1036 lid 1 Rv. wordt voorop gesteld, dat het geheel aan partijen is met elkaar af te spreken, op welke wijze de arbitrale procedure verloopt. Dit behoudens de bepalingen van dwingend recht, die in deze afdeling zijn opgenomen. Daarvan mogen – en kunnen – partijen uiteraard niet afwijken.
Hebben de partijen niet voorzien in de wijze waarop de arbitrage verloopt, dan kunnen de arbiters dit invullen. Als er wordt gekozen voor een bestaande instantie voor arbitrage dan heeft die doorgaans zelf een reglement waarin het verloop van de procedure is uitgewerkt.
Hoor en wederhoor
De basisregels van procesrecht gelden uiteraard ook in bij arbitrage (lid 2). De arbiters moeten steeds toezien op hoor en wederhoor, en moet partijen de gelegenheid geven zich uit te laten over de in de procedure ingebrachte stukken en de door de andere partij naar voren gebrachte standpunten. De arbiters mogen zich ook uitsluitend op die stukken baseren bij hun oordeel, en zullen daarbij stukken waarop een partij niet heeft kunnen reageren buiten beschouwing laten.
Voorkomen van onredelijke vertraging
De arbiters moeten ook toezien op de voortvarendheid en de voortgang van de procedure en waakt voor onredelijke vertraging. Ook partijen zijn dit jegens elkaar verplicht (lid 3). De arbiters kunnen zo nodig – uit eigen beweging of op verzoek van partijen – maatregelen treffen om onredelijke vertraging tegen te gaan.
Zie in dit verband ook de hierboven vermelde mogelijkheid voor partijen om de arbiters te ontslaan als de procedure te traag verloopt.
Plaats van de arbitrage en van de uitspraak
De plaats waar de arbitrage plaatsvindt wordt door partijen bepaald (art. 1037 lid 1 Rv.). Ook her geldt weer, dat wanneer de partijen daarin niet hebben voorzien dat de arbiters dit kunnen bepalen. De plaats van de arbitrage is tevens de plaats van de uitspraak. Hebben noch partijen, noch de arbiters een plaats bepaald, dan geldt als plaats van de arbitrage de plaats vermeld in de uitspraak (lid 2).
Tenzij partijen anders bepalen, kan het scheidsgerecht zitting houden, beraadslagen, getuigen en deskundigen horen op elke andere plaats dan die op grond van lid 1 is bepaald voor de arbitrage, die het scheidsgerecht daartoe geschikt acht (lid 3). Dit ongeacht of dit in of buiten Nederland is.
Geen verplichte procesvertegenwoordiging
Partijen kunnen in persoon verschijnen, zonder advocaat of gemachtigde. Maar ze kunnen zich ook laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een advocaat of een gemachtigde (art. 1038 lid 1 Rv.). Een gemachtigde die geen advocaat is moet daartoe “bijzonderlijk” worden gemachtigd, door middel van een schriftelijke volmacht.
Memorie van eis en memorie van antwoord
Partijen lichten hun standpunt als eiser resp. als verweerder in beginsel toe door middel van een memorie van eis resp. een memorie van antwoord (art. 1038a lid 1 Rv.). Het scheidsgerecht kan bepalen of er nog nadere memories genomen mogen worden (lid 2). Partijen kunnen ook hierover andere afspraken maken.
Mondelinge behandeling
Naast de schriftelijke stukkenwisseling gelast het scheidsgerecht op verzoek of op eigen initiatief ook een zitting voor een mondelinge behandeling (art. 1038b Rv.). Ook hier weer tenzij partijen anders bepalen.
Tegenvordering (reconventie)
Een tegenvordering kan door de verweerder worden ingesteld, mits deze valt onder dezelfde overeenkomst tot arbitrage waaronder de oorspronkelijke vordering ook valt (art. 1038c lid 1 Rv.). Partijen kunnen deze ook uitdrukkelijk of stilzwijgend op de tegenvordering van toepassing verklaren. De tegenvordering wordt door de verweerder in beginsel direct ingesteld bij de memorie van antwoord (lid 2).
Wijziging of vermeerdering van eis
Ook wijziging of vermeerdering van eis is toegestaan. Dit geldt uiteraard ook voor een eventuele tegenvordering van de verweerder. Voorwaarde is wel, dat de wederpartij daardoor in zijn verdediging niet onredelijk wordt bemoeilijkt of het geding daardoor niet onredelijk wordt vertraagd (art. 1038d Rv.).
Bewijs in de arbitrale procedure
Het scheidsgerecht regelt de wijze van bewijsvoering in de arbitrale procedure. Dit tenzij de partijen het anders hebben afgesproken (art. 1039 Rv.).
Het scheidsgerecht bepaalt dan ook in beginsel:
– de bewijsvoering
– de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
– de bewijslastverdeling en
– de waardering van het bewijs
Het scheidsgerecht kan één van zijn leden aanwijzen om getuigen of deskundigen te horen (lid 2). Ook kan er een plaatsopneming worden gedaan. Ook hier weer behoudens andere afspraken tussen de partijen.
Schriftelijke bewijzen
Net als in een procedure bij de gewone rechter moeten partijen hun stellingen in de memorie van eis of van antwoord zoveel mogelijk onderbouwen met schriftelijke stukken (art. 1040 lid 1 Rv.).
Het scheidsgerecht kan – tenzij de partijen dit anders geregeld hebben – inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde, op het geschil betrekking hebbende bescheiden bevelen van de partij die deze bescheiden tot zijn beschikking heeft (lid 2). Dit kan het zowel op verzoek van een der partijen doen als uit eigen beweging.
Het scheidsgerecht bepaalt daarbij ook de voorwaarden waaronder en de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt verschaft
Auteur & Last edit
[MdV, 21-11-2019]
Het arbitraal geding (Afd. 2, Titel 1, Boek 4 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!