Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek 3 Rv.)
Inleiding algemene bepalingen conservatoir beslag
Conservatoir beslag kan worden gelegd op verschillende beslagobjecten: aandelen, vorderingen op debiteuren, roerende en onroerende zaken. Voor ieder van deze specifieke vormen van conservatoir beslag is in de wet een afzonderlijke regeling opgenomen. In Afd. 1, Titel 4, Boek 3 Rv. zijn echter de algemene bepalingen opgenomen die op al deze vormen van toepassing zijn, tenzij daarin in de specifieke regeling van is afgeweken. Deze afdeling omvat 12 artikelen (art. 700 Rv. t/m art. 710a Rv.).
De algemene regels verwijzen op verschillende plaatsen naar de regeling voor executoriaal beslag (in Boek 1, art. 430 t/m 620 Rv.). Art. 702 Rv. bevat daartoe een schakelbepaling, die bepaalt dat de regels voor executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering overeenkomstig gelden voor iedere soort beslagobject. Tenzij de wet een uitzondering op die hoofdregel geeft.
Een belangrijke leidraad als je beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (link naar versie nov. 2020). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten. Voor tips en tricks van een beslagrechter over het opstellen van een beslagrekest lees ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter.
NB per 1 mei 2023 is het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering weer ‘één gemaakt’. Voordien was er een niet-digitale versie en een digitale versie. De links naar wetten.overheid verwijzen doorgaans nog naar de niet-digitale versie. Artikelen in cursief zijn inmiddels aangepast. Klik op deze link om naar het nieuwe eengemaakte wetboek van Rv. te gaan. |
Verlof tot leggen conservatoir beslag
Een beslag grijpt vergaand in op de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar over diens vermogen. Voordat er beslag gelegd mag worden, moet er dus een rechter naar gekeken hebben. Executoriaal beslag vindt plaats op basis van een vonnis van de rechter. Bij conservatoir beslag is er nog geen vonnis. Daarom moet eerst verlof gevraagd worden (art. 700 lid 1 Rv.).
Verzoek conservatoir beslag is een verzoekschriftprocedure
Dit verlof moet bij alle conservatoire beslagen door middel van een verzoekschrift (zie ook: verzoekschriftprocedure) aan de Voorzieningenrechter van de rechtbank worden gevraagd (art. 700 lid 2 Rv.). Tegen de weigering van het gevraagde verlof kan hoger beroep en cassatie worden aangetekend (zie bvb. Koraal Scheepvaartmij NV/Smit & Bolnes BV, NJ 1978, nr. 296).
Het verzoekschrift moet dus ook aan alle eisen van art. 278 Rv. voldoen. zie ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter, met tal van nuttige tips en tricks uit de praktijk van de Voorzieningenrechter.
Waarheidsplicht
De algemene regels inzake procedures – zoals onder andere de waarheidsplicht van art. 21 Rv. – zijn ook hier van kracht. Zie in dit verband ook de pagina Algemene beginselen procedures en de hieronder opgenomen uitspraak van Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe). Zie ook HR 25 maart 2011 (informatieplicht alimentatieverzoek), waarin de Hoge Raad aangeeft dat dit ook geldt voor alle verzoekschriftprocedures.
De specifieke bepalingen moeten dus steeds worden gelezen tegen deze achtergrond. Ook moet de regeling van het conservatoir beslag worden bezien tegen de achtergrond van de regels over executoriaal beslag: het conservatoir beslag is immers een voorfase en is in beginsel bedoeld om uit te monden in een executoriaal beslag om nakoming van de te vragen executoriale titel af te dwingen, als de gedaagde blijft weigeren dit eigener beweging te doen.
De waarheidsplicht van art. 21 Rv. geldt voor alle procedures in Rv., en voor een conservatoir beslagrekest des te meer, omdat de beslissing daarop “ex parte” (zonder horen van de wederpartij) wordt gegeven en beslag vèrstrekkende gevolgen kan hebben.
Regels van executoriaal beslag gelden in principe ook voor conservatoir beslag
Art. 700 lid 2 Rv. geeft een belangrijke schakelbepaling, waarmee de regels voor executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing verklaard worden voor conservatoir beslag. Dit tenzij de wet daarop een uitzondering maakt, gelet op de bijzondere (voorlopige) aard van het conservatoir beslag. Met de wetswijziging van 3 juni 2020 wordt hieraan toegevoegd “en met toepasselijkheid van art. 441 lid 3 Rv.“.
In die – eveneens met die wet toegevoegde – bepaling wordt beslag verboden, wanneer dat excessief is, als men de kosten van executie en het realiseren daarvan afzet tegen de mogelijke opbrengst.
Hoofdzaak bij conservatoir beslag
In art. 700 lid 3 Rv. is bepaald, dat bij de verlening van het verlof tot beslaglegging het instellen van een vordering in de “hoofdzaak” als voorwaarde geldt. Dit is niet nodig, als er al een procedure loopt, die is aan te merken als hoofdzaak. Dat moet dus wel duidelijk met naam en toenaam (instantie, rolnr. zaakkenmerk) in het beslagrekest vermeld worden. Overigens moet in het kader van de waarheidsplicht altijd helderheid worden gegeven over evt. aan de beslagvordering gerelateerde procedures, ook als die al zijn afgelopen.
De ratio van deze voorwaarde spreekt eigenlijk voor zich: het conservatoir beslag is een voorlopige voorziening die de Voorzieningenrechter geeft, met slechts summiere toetsing van de grondslag en zonder wederhoor. De rechtmatigheid en toewijsbaarheid van de aan het beslag ten grondslag liggende vordering (de “beslagvordering” zogezegd) moet nog ten gronde worden vastgesteld in een daarvoor geëigende procedure, waarin de wederpartij haar standpunten kenbaar kan maken en waarin de stellingen over en weer met bewijs gestaafd kunnen worden voor zover nodig (oftewel voor zover betwist).
Termijn voor aanhangig maken hoofdzaak bij conservatoir beslag
Deze termijn wordt door de Voorzieningenrechter bij het verlenen van verlof bepaald. De termijn is volgens de wet ten minste acht dagen na het beslag. De gebruikelijke termijn is 14 dagen, maar in het verzoekschrift kan – gemotiveerd – gevraagd worden om een ruimere termijn. Art. 10 EAPO kent een soortgelijke bepaling. Zie de pagina EAPO (Europees bankbeslag).
Het is verstandig in het verzoekschrift – dat door de Voorzieningenrechter in principe alleen van een handtekening voorzien hoeft te worden, mits goed opgesteld – duidelijk te formuleren vanaf welk moment de termijn gaat lopen. Voor de hand ligt bvb. ‘na het leggen van het beslag’ of iets in die trant.
Door deze termijn kan er discussie ontstaan over de vraag, wanneer de hoofdzaak is ingeleid. Bij dagvaardingszaken geldt het tijdstip van uitbrengen van het exploit van dagvaarding als het tijdstip van het inleiden van de procedure. Niet het moment van aanbrengen bij de rechter. Bij KEI-zaken was dat laatste helaas wel het moment, maar dat is gelukkig weer van tafel. Zodoende werkt een dagvaarding in een bodemprocedure op ruime termijn goed als vangnet bij kort geding als hoofdzaak.
Bij verzoekschriften zal dit het moment van indienen van het verzoekschrift zijn, oftewel de binnenkomst van het verzoek bij de betreffende gerechtelijke instantie.
In een procedure waarin de beslaglegger stelde dat het indienen van een “amended claim” in een Engelse procedure als hoofdzaak gold, vond het Hof dat dit niet geldig was omdat het indienen daarvan – evenals het beslagrekest – ex parte had plaatsgevonden en de beslagene daar pas na de termijn voor het instellen van de hoofdzaak kennis van kreeg. De Hoge Raad casseerde; het gaat niet om de vraag of de beslagene hier kennis van droeg, maar om de vraag of daarmee de hoofdzaak was ingeleid. Zie HR 25 mei 2018 (Avonwick Holdings/VI Holding).
Bij internationale zaken kan het aanvangsmoment verschillen per rechtsstelsel. In de conclusie bij Avonwick Holdings/VI Holding wijst de P-G er op, dat de Europese wetgever met het oog op vaststelling van dit aanvangsmoment een aantal bepalingen heeft opgenomen. Hij wijst op art. 32 van de ‘herschikte’ EEX-Vo (nr. 1215/2012), art. 16 Brussel II-bis, art. 9 Alimentatieverordening en art. 14 Erfrechtverordening.
Verzuim hoofdzaak aan te brengen, herstelexploot
In het verlengde van het hiervoor genoemde arrest Avonwick Holdings/VI Holding geldt ook, dat als de beslaglegger verzuimt de dagvaarding in de hoofdzaak aan te brengen, dit kan worden hersteld met een herstelexploot binnen 14 dagen. De hoofdzaak is immers aanhangig geworden door de dagvaarding (die niet is aangebracht), en door het tijdige herstel van dat verzuim blijft de procedure aanhangig en dus ook het beslag intact.
Zie voor het herstelexploot wegens het verzuim aan te brengen ook de pagina Dagvaarding.
Conservatoir beslag vervalt bij verzuim tijdig instellen hoofdzaak; verlengingsverzoek
Bij overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak vervalt het conservatoire beslag. Wel kan termijnverlenging aan de Voorzieningenrechter gevraagd worden. Reden kan zijn, dat voor het inleiden van de hoofdzaak meer tijd nodig is, zoals bij arbitrage of een procedure in het buitenland.
De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.
Mededeling verlenging binnen 8 dagen bij beslag op aandelen of beslag onder derden
In het geval van een beslag op aandelen of effecten (art. 714 Rv.) moet de verlenging binnen acht dagen na het tijdstip, waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in art. 715 Rv. bedoelde vennootschap. Hetzelfde geldt bij conservatoir derdenbeslag (art. 718 Rv.) voor de in dat artikel bedoelde derde. De ratio is duidelijk: degene onder wie beslag gelegd is, moet op de hoogte gesteld worden, dat het beslag niet is komen te vervallen en er dus (nog steeds) niet vrij beschikt kan worden over de aandelen of effecten of de beslagen vorderingen.
Wat kan gelden als hoofdzaak bij conservatoir beslag?
In principe kunnen allerlei procedures als hoofdzaak voor het beslag hebben te gelden, zo lang die procedure maar strekt tot vaststelling van de beslagvordering. Uit de rechtspraak op dit punt blijkt, dat daarbij niet formeel, maar vooral inhoudelijk naar de aard van die procedure gekeken wordt. Zie ook het artikel van cassatie-advocaat mr. Marc Janssen (Banning Advocaten) in het Advocatenblad van 22 oktober 2004.
Criteria voor kwalificatie als hoofdzaak na beslag
Uit de rechtspraak komen de volgende criteria naar voren, waaraan wordt getoetst of een bepaalde procedure als hoofdzaak kan worden aangemerkt.
1. de procedure moet voldoende (processuele) waarborgen zijn omgeven;
2. de procedure moet worden ingeleid met een eis, waarvan de datum voldoende vaststaat;
3. in de procedure moet de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht voldoende worden getoetst;
4. bij toewijzing moet de procedure leiden tot een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing, waardoor de overgang van het beslag van conservatoir naar executoriaal wordt bewerkstelligd.
Dagvaarding of verzoekschriftprocedure als hoofdzaak na beslag
Het instellen van een vordering door middel van een dagvaarding – bvb. bij geldvorderingen – is de meest gebruikelijke vorm van het instellen van de hoofdzaak (soms ook aangeduid als “bodemprocedure”, waarbij verdedigbaar is om te zeggen dat deze begrippen niet volledig congruent zijn). Een verzoekschriftprocedure is echter ook mogelijk.
De hoofdzaak kan ook worden ingesteld door middel van een eis in reconventie in een door de wederpartij ingestelde procedure. Een voorbeeld hiervan is HR 3 september 2010 (Holding Company België/DHV), waarbij de vordering in reconventie was ingesteld in het kort geding ter opheffing van het beslag, dat was aangespannen door de beslagene.
Ook kan de hoofdzaak worden ingesteld met een vermeerdering van eis in een reeds door de beslaglegger aanhangig gemaakte procedure, als de vordering die de basis vormt voor het beslag nog niet was ingesteld.
Meer exotische vormen zijn een arbitrageprocedure of een procedure ingesteld bij een buitenlandse rechter. Indiening ter verificatie van de vordering in een faillissement kan ook gelden als hoofdzaak (hoewel je je kunt afvragen wat het nut daarvan dan nog is, nu alle gelegde beslagen bij faillissement komen te vervallen en worden vervangen door het faillissementsbeslag). Hierna passeren nog enkele andere varianten de revue.
Kort geding als hoofdzaak na beslag
In het arrest HR 26 februari 1999 (Ajax/Reule c.s.) heeft de Hoge Raad beslist, dat een kort geding alleen als hoofdzaak kan gelden, wanneer de vordering in kort geding strekt tot het verkrijgen van een executoriale titel voor de aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegde vordering. Over het moment waarop het kort geding is ingeleid heeft de Hoge Raad zich uitgesproken bij de beantwoording van prejudiciële vragen in HR 3 juni 2016 (GIA Systems).
Wordt de vordering in kort geding echter afgewezen, dan vervalt het beslag (art. 704 lid 2 Rv.). Als vangnet kan – binnen de termijn gesteld in het beslagverlof – een dagvaarding in de bodem worden uitgebracht, op ruime termijn. Die hoeft dan niet meteen te worden aangebracht, maar indien nodig kan dat alsnog en vervalt het beslag niet. Zie ook de pagina Kort geding.
Schadestaatprocedure als hoofdzaak na beslag
Volgens Gerechtshof Arnhem 27 april 2004 (Van Ree/Kersbergen) kan ook een vordering, waarin schadestaat wordt gevraagd, gelden als een vordering in de hoofdzaak. Het Hof overweegt (r.o. 3.6):
“…Een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zonodig ambtshalve – naar de schadestaatprocedure moet verwijzen.
…
… als de omvang van het vorderingsrecht eerst in een afzonderlijke (vervolg)procedure kan worden vastgesteld, aan de mogelijkheden voor de crediteur om ter zake van dat vorderingsrecht beslag te doen leggen geen afbreuk wordt gedaan. Deze uitleg doet het meest recht aan het doel van het conservatoir beslag, dat ertoe strekt voor de crediteur met het oog op executie zekerheid te scheppen, onder meer doordat na de beslaglegging ten nadele van de beslaglegger geen vervreemding van een beslagen goed meer kan plaatsvinden, waardoor wordt voorkomen dat het niet meer door een executoriale titel is verkregen.”
Verklaring voor recht als hoofdzaak na beslag
In de zaak die leidde tot HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij een executoriale titel heeft verkregen, een geldige executoriale titel heeft, die kan gelden als eis in de hoofdzaak, en welke vaststelling in een rangregeling over de verdeling van de opbrengst van een onroerend goed geldend gemaakt kan worden. In dit geval had Lisman een vordering ingesteld tegen Rentec en een tweede gedaagde. De Kantonrechter wees de vordering tegen Rentec toe, maar die tegen de andere gedaagde af. In hoger beroep vorderde Lisman slechts een verklaring voor recht. De gedaagde stelde, dat dit geen geldige vervolging van het beslag was (en beriep zich ook op verjaring). In deze situatie kan een verklaring voor recht echter ook voldoen als eis in de hoofdzaak. Lisman kon meedelen in de rangregeling.
De Hoge Raad verwijst in dit arrest naar r.o. 3.5.6 in het arrest HR 13 november 2015 (Promneftstroy/Yukos) en r.o. 3.2.3 in de zaak HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream Advertising c.s.). In het arrest Promnefstroy/Yukos kon de beslaglegger de procedure vervolgen met een verklaring voor recht, met als tegenpartij de derde-beslagene, ondanks het feit dat de beslagene niet meer bestond (was ontbonden). Zie over deze arresten nader de pagina Vonnis algemeen.
Wanneer – ter besparing van griffierecht – een verklaring voor recht wordt gevraagd, dan bestaat het risico dat de toewijzende uitspraak geen executoriale titel oplevert, als niet wordt voldaan aan de hiervoor als 4e genoemde eis aan een procedure in de hoofdzaak. Indien mogelijk dus toch liever een concreet bedrag vorderen om dat risico te vermijden.
Bindend advies als hoofdzaak na beslag
Ook een verzoek om een bindend advies is – wanneer dit de tussen partijen exclusief voorgeschreven rechtsgang is – geldig als hoofdzaak. Zie Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2008 (Beerschoten Makelaars/Hoeksema) (JBpr 2008, 21). Zou een gewone procedure aanhangig gemaakt worden, dan zou de eiser niet-ontvankelijk verklaard worden vanwege het beding dat bindend advies als middel van geschilbeslechting voorschrijft. Het kan niet de bedoeling zijn dat een partij bij een dergelijk beding geen conservatoir beslag kan leggen omdat bindend advies niet als hoofdzaak beschouwd zou kunnen worden, aldus het Hof.
Hoofdzaak bij conservatoir beslag door de Ontvanger
Als de Ontvanger van Belastingen conservatoir beslag heeft laten leggen is de hoofdzaak de vaststelling van de aanslag, betrekking hebbend op de beslagvordering. De verdere rechtsgang is dan bestuursrechtelijk. Vgl. HR 3 oktober 2003 (Ontvanger/ Almelo/Heemhorst BV).
Voeging als benadeelde partij in een strafzaak
Ook voeging als benadeelde partij is het instellen van een civielrechtelijke vordering, die als hoofdzaak kan gelden in relatie tot een conservatoir beslag. Zelfs als dat voeging is in een Belgisch strafproces, zoals blijkt uit HR 21 oktober 2011 (voeging Belgische strafzaak). Het moet gaan om een met voldoende waarborgen omgeven procedure, waarvan vaststaat op welke datum de vordering is ingesteld (r.o. 3.3).
Sinds 1 januari 2014 kan de Staat overigens ten behoeve van de benadeelde (slachtoffer) beslag leggen op het vermogen van de verdachte (Wet van 26 juni 2013, Stb. 2013, 278).
Voorlopig getuigenverhoor als hoofdzaak?
Bij een conservatoir bewijsbeslag kan een vordering tot het instellen van een voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht mogelijk ook als hoofdzaak hebben te gelden. Aldus Hof Den Haag 14 mei 2019 (vermogensbeheerders/Staat). De Staat heeft cassatie ingesteld.
Vrees voor verduistering
In een groot aantal gevallen zal degeen die conservatoir beslag wil laten leggen moeten stellen – en motiveren – dat er sprake is van “vrees voor verduistering”. Dit is het civielrechtelijke begrip verduistering, te weten: gevaar voor onttrekking aan het verhaal. Dit vereiste komen we als eerste tegen bij het verhaalsbeslag onder de schuldenaar (Afd. 2, Titel 4, Boek 3 Rv.) en wel in art. 711 Rv..
Dit vereiste geldt voor de volgende conservatoire beslagen: beslag onder de schuldenaar (art. 711 Rv.), voor beslag op aandelen (art. 714 Rv.), beslag op onroerend goed (art. 725 Rv.) en voor maritaal beslag (art. 768 Rv.).
De vrees voor verduistering kan bij voorbeeld blijken – bij een woonhuis – uit het feit dat het huis te koop staat, of kan blijken uit andere omstandigheden, zoals de proceshouding of handelingen van de debiteur waaruit kan worden afgeleid dat deze de voor verhaal vatbare zaken zal willen onttrekken aan verhaal (zie conclusie P-G bij arrest van de Hoge Raad d.d. 2002 hierna).
Het enkele onbetaald blijven van de vordering is niet voldoende om te kunnen spreken van vrees voor verduistering (zie Hof Amsterdam 10 januari 2012, hieronder vermeld). Ook het feit, dat de kans – in zijn algemeenheid – bestaat dat er verhaalsonttrekking zal plaatsvinden, is onvoldoende (zie r.o. 4.2 in het hieronder vermelde arrest van Hof Den Haag van 2 maart 2006).
Een contra-indicatie kan zijn dat de debiteur ruim voldoende verhaal biedt. Ook zal de aard van de in beslag te nemen zaken een rol kunnen spelen (en de mate waarin het beslag belastend kan zijn). Beslag op een woonhuis zal relatief minder belastend zijn – zo lang de debiteur het niet wil verkopen – dan beslag op handelsvoorraad waardoor die niet meer verhandeld mag worden, of beslag op een bankrekening waardoor de geldkraan wordt dichtgedraaid (of althans ernstige hinder wordt ondervonden doordat de bank de rekening blokkeert).
De eis van “gegronde vrees voor verduistering” geldt niet voor conservatoir beslag onder derden (incl. beslag op een bankrekening) en beslag onder de schuldeiser (“onder zichzelf”). En ook niet voor beslag op schepen en luchtvaartuigen en de waardepapieren genoemd in art. 711 lid 2 Rv..
Executiegeschil en aansprakelijkheid onrechtmatig beslag
Het conservatoir beslagverlof wordt in Nederland zeer gemakkelijk verleend. In principe (zie uitzondering: conservatoir loonbeslag) wordt dit verleend zonder dat de schuldenaar wordt gehoord (‘ex parte’). Het verlof in de regel wordt nog dezelfde dag verleend. De gedachte hierachter is, dat de schuldenaar alsnog bezwaar tegen het beslag kan maken door een executiegeschil te starten: hij kan in kort geding opheffing vorderen.
Risico-aansprakelijkheid voor de beslaglegger
Op de beslaglegger rust een risico-aansprakelijkheid voor het geval de vordering, tot zekerheid waarvan conservatoir beslag is gelegd, uiteindelijk wordt afgewezen. De beslaglegger moet de schade, die het beslag heeft veroorzaakt, aan de beslagene vergoeden. Dit is vaste rechtspraak sinds het arrest HR 15 april 1965, NJ 1965/331 m.nt. D.J. Veegens (Snel/Ter Steege).
Lees meer over HR 15 april 1965 (Snel/Ter Steege)
Naar vaste rechtspraak bestaat voor het geval beslag wordt gelegd voor een vordering die ongegrond blijkt, een risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger. In die zaak was de vordering waarvoor beslag was gelegd, geheel afgewezen (destijds moest je ook ‘vanwaardeverklaring’ van het arrest vragen, die vordering werd dus ook afgewezen. Tegenwoordig spreekt de rechter geen zelfstandig oordeel meer uit over het beslag.
Zoals hierna vermeld is het wel verstandig voor de beslagene om daar in reconventie een beslissing over te vragen, te weten opheffing van de beslagen, met eventueel een verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig waren, en een vordering tot vergoeding van de schade die de beslagen veroorzaakt hebben.
De beslaglegger betoogde in die zaak dat hij slechts tot schadevergoeding verplicht was, wanneer hij bij het leggen van dat conservatoire beslag onzorgvuldig had gehandeld. De Hoge Raad oordeelde dat dit betoog niet kan worden aanvaard, overwegende:
“dat blijkens het bepaalde bij de artt. 732 en 739 Rv. de wetgever er bij de regeling van het conservatoir beslag van is uitgegaan dat bij opheffing of vervallen van zodanig beslag de beslaglegger zal worden verwezen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen ‘indien daartoe gronden aanwezig zijn’;
dat, indien gelijk te dezen het beslag vervalt als gevolg van de afwijzing van de vordering tot vanwaardeverklaring, zodanige gronden in het algemeen aanwezig zullen moeten worden geacht;
dat toch het inruimen van de bevoegdheid om ter verzekering van een vordering waarvan het bestaan in rechte nog niet is vastgesteld, een conservatoir beslag te leggen en daardoor aan anderen het vrije beschikkingsrecht over hun eigendommen te ontnemen, alleen dan maatschappelijk gerechtvaardigd kan worden geacht, indien de beslagenen er verzekerd van kunnen zijn, dat de door de beslagen geleden schade hun zal worden vergoed, als de vordering tot vanwaardeverklaring wordt afgewezen;
dat daarom een redelijke wetstoepassing er toe leidt om aan te nemen, dat degene die een conservatoir beslag legt, voor eigen risico handelt, met dien verstande dat de door het beslag geleden schade — bijzondere omstandigheden daargelaten — door hem moet worden vergoed, indien het beslag ten onrechte gelegd blijkt te zijn, en dat het aan zijn aansprakelijkheid voor deze schade niet kan afdoen dat hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld;”
Het is dus niet zo, dat doordat aan het beslag een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt – namelijk het verlof om beslag te leggen – het beslag dus steeds rechtmatig is, anders dan de beslaglegger in die zaak betoogde.
De Hoge Raad heeft deze beslissing voor genoemd geval in een reeks van arresten herhaald. Zie onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992/321 (Curatoren/Heppe), HR 13 januari 1995, NJ 1995/366 (Ontvanger/Bos), HR 11 april 2003 (Hoda International/Mondi Foods), HR 5 december 2003 (Kranenburg/Kranenburg) en HR 8 februari 2008 (appartementseigenaren Harbour Village/Golden Anchor Club c.s.).
Het gaat daarbij volgens de Hoge Raad om een risico-aansprakelijkheid, waarbij beslissend is of de vordering al dan niet gegrond is. Aldus de Hoge Raad expliciet in de arresten Hoda International/Mondi Foods (r.o. 4.5.2) en Kranenburg/Kranenburg (r.o. 3.4.2). De term risico-aansprakelijkheid is in zoverre wat verwarrend, omdat we die meestal kennen bij situaties waarin iemand aansprakelijk is voor handelingen of gebeurtenissen, waar de aansprakelijke geen rechtstreekse schuld aan heeft (zoals aansprakelijkheid voor kinderen, voor werknemers en hulppersonen, voor gebrekkige zaken, voor opstallen enz.).
Geen aansprakelijkheid bij gedeeltelijke toewijzing vordering beslaglegger
De Hoge Raad heeft geoordeeld, dat de beslaglegger niet ze aansprakelijk is, als de vordering(en) waarvoor beslag is gelegd, slechts gedeeltelijk ongegrond blijken. In dat geval bestaat alleen aansprakelijkheid van de beslaglegger bij misbruik van bevoegdheid. Het maakt daarbij niet uit of je bvb. voor 1 miljoen beslag hebt gelegd, maar er maar EUR 15.000 wordt toegewezen. Daarin maakt de Hoge Raad geen onderscheid, hoewel dit gevoelsmatig merkwaardig overkomt.
Wel kan (en moet) de beslagene alert blijven, in die zin dat (i) zodra de vordering tot een lager bedrag toegewezen lijkt te gaan worden, hij opheffing kan vorderen van de beslagen die niet nodig zijn voor de dekking en (ii) daarbij moet aangeven dat, en welke en hoeveel schade het beslag veroorzaakt bij voortduren.
Geen risico-aansprakelijkheid jegens derden
In de zaak HR 15 juli 2022 (Truckom c.q. ControlPay/ABN AMRO) was bij een beslag onder de bestuurder van een vennootschap per abuis een laptop van een bedrijf in beslag genomen en gesekwestreerd (in bewaring genomen). Voor de schade die daar het gevolg van was, werd de beslaglegger niet aansprakelijk gehouden. Immers had hij niet opgedragen op zaken van derden beslag te leggen.
Lees de overwegingen van de P-G bij HR 15 juli 2022 (ControlPay/ABN AMRO)
De P-G zegt hierover in zijn conclusie:
“3.7 Jegens derden, zoals ControlPay, van wie de eigendom wordt beslagen bij een beslag dat wordt gelegd onder de beslagdebiteur, zoals in dit geval de bestuurder van ControlPay, veelal in de veronderstelling dat het goed toebehoort aan de beslagdebiteur, is de situatie wezenlijk anders. Een dergelijk beslag vormt een inbreuk op de rechten van de derde waarvoor geen rechtvaardiging bestaat in de vorm van een beslagverlof of een executoriale titel. Een dergelijk beslag is als inbreuk op die eigendom dan ook aanstonds zonder meer onrechtmatig. Daarbij gaat het om een gewone onrechtmatige daad. De beslaglegger zal het beslag onmiddellijk moeten opheffen en als gerechtelijk bewaarneming heeft plaatsgevonden (zie daarvoor onder meer de art. 709 en 853-861 Rv), dan zal ook onmiddellijk teruggave van de zaak moeten plaatsvinden. Uiteraard zal makkelijk een geschil kunnen ontstaan over de vraag of de derde wel eigenaar van de beslagen zaak is.
…
De wet voorziet bij de regeling van het beslagrecht dan ook vanouds in een rechtsgang voor de derde die eigenaar stelt te zijn, om tegen een beslag op te komen. Die rechtsgang is tegenwoordig te vinden in art. 456 Rv. Uit de hiervoor genoemde wettelijke vermoedens volgt dat de derde die stelt eigenaar van de zaak te zijn van zaken die zich bij de beslagene bevinden, daarvan de stelplicht en de bewijslast heeft.”
En voorts:
“De vraag is of degene die beslag legt op een zaak van een derde, voor de eventuele daaruit voor die derde voortvloeiende schade zonder meer uit onrechtmatige daad aansprakelijk is. Vrijwel steeds zal de beslaglegging op het goed van een derde in de hier aan de orde zijnde context onbedoeld plaatsvinden, doordat de zaak zich bij de beslagene bevindt en dus wordt aangezien voor diens eigendom. … In een dergelijk geval ontbreekt schuld in de zin van art. 6:162 lid 3 BW bij de beslaglegger, omdat hij niet wist en niet behoorde te weten dat de zaak eigendom is van de derde.”
Opheffing beslag in kort geding
De Voorzieningenrechter die het verlof voor het beslag heeft gegeven, kan het beslag ook weer – op verzoek van de beslagene – opheffen (art. 705 lid 1 Rv.).
De opheffing wordt onder meer uitgesproken in de omstandigheden vermeld in art. 705 lid 2 Rv., te weten:
– bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
– indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of
– als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
Het is aan de partij die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de vordering waarvoor het beslag gelegd is ondeugdelijk is. Zie HR 17 april 2015 (NN/Nidera Suisse). De Hoge Raad had dit eerder reeds beslist in HR 30 juni 2006 (executiegeschil ogv vordering VSO bouw landhuizen).
Executiegeschil derde tegen conservatoir beslag
Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.
Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 ( Rv, thans art 438 lid 6 Rv, bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art 705 lid 3 Rv is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.
Vordering verbod verdere conservatoire beslaglegging
Degeen ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is of dreigt te worden kan in kort geding – naast opheffing van een reeds gelegd conservatoir beslag – ook een verbod eisen tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen.
In HR 3 april 2020 (Econocom/Intralot Leasing Netherlands c.s.) komt de vraag aan de orde, welke maatstaf de kort geding rechter hierbij moet aanleggen, als de vordering van de schuldeiser die beslag wil leggen in de hoofdzaak is afgewezen, waardoor de stand voor de schuldenaar 1-0 is. Dat gegeven is echter niet zonder meer reden de pretense schuldeiser te verbieden verdere conservatoire beslagen te leggen, zegt de Hoge Raad.
Ook dan moet de Voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen: conservatoir beslag is nu juist bedoeld om het verhaal van een vordering veilig te stellen als die nog niet is toegewezen. Dus ook als de vordering in 1e instantie is afgewezen maar er hoger beroep loopt. Ook moet daarbij worden meegewogen, dat de schuldeiser die ten onrechte beslag gelegd heeft, schadeplichtig is als deze uiteindelijk in het ongelijk gesteld wordt.
Deze norm is dus niet anders dan de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven omdat de gepretendeerde vordering ondeugdelijk lijkt te zijn bij summiere toetsing, zie boven Nidera Suisse en Executiegeschil burenruzie bouw villa’s.
Reconventionele vordering opheffing gelegde beslagen
De verweerder ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is doet er goed aan om in reconventie – in de hoofdzaak – opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, in geval de vordering van eiser wordt afgewezen. Wanneer dit niet gevorderd wordt (en dus ook niet toegewezen), dan (i) vervallen de beslagen pas nadat het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is en (ii) zal de gedaagde partij afzonderlijk een kort geding tot opheffing moeten instellen. Die moeite (en kosten) plus het risico op falen, kan worden vermeden door deze reconventionele eis. Dat opheffing niet vanzelfsprekend is blijkt ook uit Vz.r. Rb. Amsterdam 12 juni 2020 (executiegeschil beslag geldlening).
Reconventionele vordering schade wegens onterechte beslagen
De beslagene doet er ook verstandig aan om ook een – voorwaardelijke – reconventionele vordering in te stellen voor het geval de vordering van de beslaglegger wordt afgewezen en het beslag dus achteraf bezien onrechtmatig was. Er zijn twee redenen om dit te doen. Allereerst dwingt dit de beslagene om de schade die door het beslag veroorzaakt wordt meteen goed te onderbouwen. Ook hier geldt immers dat de beslagene moet stellen en bewijzen, dat – en welke en hoeveel – schade het beslag veroorzaakt. Een andere belangrijke reden is dat voor die vordering de verjaring begint te lopen vanaf de beslaglegging. Als de procedure langer dan 5 jaar duurt dan is die vordering verjaard als die niet is ingesteld (of gestuit). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Zekerheidstelling
De beslagene kan – wanneer het beslag is gelegd tot verzekering van de betaling van een geldvordering – dus ook opheffing van het beslag verkrijgen door zekerheid te stellen. De Voorzieningenrechter zal de vordering tot opheffing toewijzen, mits de geboden zekerheid toereikend is.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag (en dus ook bij het bestrijden daarvan) moet ook worden gekeken of het beslag proportioneel is of niet. Een beslag op alles wat los en vast zit is eerder disproportioneel dan een beslag op een beperkt aantal vermogensbestanddelen.
Beslaglegger schadeplichtig bij onterecht beslag
Bovendien is de beslaglegger op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door de beslagene geleden schade, als het beslag – hetzij in het executiegeschil, of uiteindelijk na vonnis in de hoofdzaak – ten onrechte gelegd blijkt te zijn. Wel is het zo, dat er dan vaak al veel schade teweeg gebracht kan zijn. De Nederlandse rechter is ook niet erg scheutig met schadevergoeding, en wanneer het beslag deels (voor een lager bedrag) terecht gelegd is, beoordeelt de Hoge Raad het conservatoire beslag niet als onrechtmatig.
Overgang van conservatoir naar executoriaal
Wanneer de vordering wordt toegewezen verandert het conservatoir beslag in een executoriaal beslag en kan de schuldeiser zich verhalen op de in beslag genomen eigendommen van de schuldenaar.
De beslagleggende schuldeiser moet dan wel eerst de executoriale titel aan de beslagene betekenen, met bevel tot betaling (art. 704 Rv.). De standaard termijn om te betalen is twee dagen. De beslagen goederen kunnen dan openbaar (op een veiling) verkocht worden, of wanneer het een geldvordering op een derde betreft, bij de derde geïnd worden.
Wanneer beslag is gelegd onder een derde, moet het beslag ook aan deze derde betekend worden. Zie de pagina Conservatoir derdenbeslag.
Gerechtelijke bewaring
In het beslagrekest kan bij beslag op roerende zaken tevens verzocht worden deze in gerechtelijke bewaring te doen geven (art. 709 lid 1 Rv.). Dat impliceert dus ook dat de goederen worden afgevoerd, tenzij de beslagene (of de derde) als bewaarder wordt aangewezen. Zie ook de pagina Gerechtelijke bewaring. Het verzoek kan ook op een later tijdstip gedaan worden.
Op het verzoek tot gerechtelijke bewaring moet de beslagene steeds worden gehoord (lid 3). Dit tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven.
Tegen het bevel tot gerechtelijke bewaring staat geen rechtsmiddel open.
Rechtspraak
Waarheidsplicht
Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe) – het achterhouden van relevante informatie (schending van de waarheidsplicht) in het verzoek om verlof tot beslag op een roerende zaak (zoals i.c. een bus) leidt ertoe, dat het beslag op vordering van de beslagene wordt opgeheven. In dat geval kunnen aan die opheffing geen nadere voorwaarden worden verbonden. Anders zou het schenden van de waarheidsplicht een “spel zonder nieten” worden.
Vrees voor verduistering
Conclusie P-G bij HR 13 mei 2002, nr. 2.14 (de opstelling van de debiteur als motivering voor de vrees voor verduistering)
Hof Den Bosch 11 november 2003 (beslag op handelsvoorraden)
Hof Den Haag 2 maart 2006 (beslag op onroerende zaak; onderbouwing van “gegrond”; de enkele kans op verhaalsonttrekking is niet voldoende, zie met name r.o. 4.2 laatste zin)
Hof Amsterdam 10 januari 2012 (het enkele onbetaald laten is onvoldoende reden)
Rechtbank Noord-Nederland 1 juni 2016 (de onderbouwing mag niet berusten op speculatie)
Rechtbank Overijssel 11 maart 2015 (beslag onroerende zaak)
Auteur & Last edit
[MdV, 27-01-2019; laatste bewerking 11-10-2022]
Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek 3 Rv.)
Inleiding algemene bepalingen conservatoir beslag
Conservatoir beslag kan worden gelegd op verschillende beslagobjecten: aandelen, vorderingen op debiteuren, roerende en onroerende zaken. Voor ieder van deze specifieke vormen van conservatoir beslag is in de wet een afzonderlijke regeling opgenomen. In Afd. 1, Titel 4, Boek 3 Rv. zijn echter de algemene bepalingen opgenomen die op al deze vormen van toepassing zijn, tenzij daarin in de specifieke regeling van is afgeweken. Deze afdeling omvat 12 artikelen (art. 700 Rv. t/m art. 710a Rv.).
De algemene regels verwijzen op verschillende plaatsen naar de regeling voor executoriaal beslag (in Boek 1, art. 430 t/m 620 Rv.). Art. 702 Rv. bevat daartoe een schakelbepaling, die bepaalt dat de regels voor executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering overeenkomstig gelden voor iedere soort beslagobject. Tenzij de wet een uitzondering op die hoofdregel geeft.
Een belangrijke leidraad als je beslag wilt leggen is ook de Beslagsyllabus (link naar versie nov. 2020). Deze bevat de beleidsregels van de Voorzieningenrechters bij de beoordeling van beslagrekesten. Voor advocaten is dit dus een belangrijk document bij het opstellen van beslagrekesten. Voor tips en tricks van een beslagrechter over het opstellen van een beslagrekest lees ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter.
NB per 1 mei 2023 is het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering weer ‘één gemaakt’. Voordien was er een niet-digitale versie en een digitale versie. De links naar wetten.overheid verwijzen doorgaans nog naar de niet-digitale versie. Artikelen in cursief zijn inmiddels aangepast. Klik op deze link om naar het nieuwe eengemaakte wetboek van Rv. te gaan. |
Verlof tot leggen conservatoir beslag
Een beslag grijpt vergaand in op de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar over diens vermogen. Voordat er beslag gelegd mag worden, moet er dus een rechter naar gekeken hebben. Executoriaal beslag vindt plaats op basis van een vonnis van de rechter. Bij conservatoir beslag is er nog geen vonnis. Daarom moet eerst verlof gevraagd worden (art. 700 lid 1 Rv.).
Verzoek conservatoir beslag is een verzoekschriftprocedure
Dit verlof moet bij alle conservatoire beslagen door middel van een verzoekschrift (zie ook: verzoekschriftprocedure) aan de Voorzieningenrechter van de rechtbank worden gevraagd (art. 700 lid 2 Rv.). Tegen de weigering van het gevraagde verlof kan hoger beroep en cassatie worden aangetekend (zie bvb. Koraal Scheepvaartmij NV/Smit & Bolnes BV, NJ 1978, nr. 296).
Het verzoekschrift moet dus ook aan alle eisen van art. 278 Rv. voldoen. zie ook het blog Cri de coeur van een beslagrechter, met tal van nuttige tips en tricks uit de praktijk van de Voorzieningenrechter.
Waarheidsplicht
De algemene regels inzake procedures – zoals onder andere de waarheidsplicht van art. 21 Rv. – zijn ook hier van kracht. Zie in dit verband ook de pagina Algemene beginselen procedures en de hieronder opgenomen uitspraak van Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe). Zie ook HR 25 maart 2011 (informatieplicht alimentatieverzoek), waarin de Hoge Raad aangeeft dat dit ook geldt voor alle verzoekschriftprocedures.
De specifieke bepalingen moeten dus steeds worden gelezen tegen deze achtergrond. Ook moet de regeling van het conservatoir beslag worden bezien tegen de achtergrond van de regels over executoriaal beslag: het conservatoir beslag is immers een voorfase en is in beginsel bedoeld om uit te monden in een executoriaal beslag om nakoming van de te vragen executoriale titel af te dwingen, als de gedaagde blijft weigeren dit eigener beweging te doen.
De waarheidsplicht van art. 21 Rv. geldt voor alle procedures in Rv., en voor een conservatoir beslagrekest des te meer, omdat de beslissing daarop “ex parte” (zonder horen van de wederpartij) wordt gegeven en beslag vèrstrekkende gevolgen kan hebben.
Regels van executoriaal beslag gelden in principe ook voor conservatoir beslag
Art. 700 lid 2 Rv. geeft een belangrijke schakelbepaling, waarmee de regels voor executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing verklaard worden voor conservatoir beslag. Dit tenzij de wet daarop een uitzondering maakt, gelet op de bijzondere (voorlopige) aard van het conservatoir beslag. Met de wetswijziging van 3 juni 2020 wordt hieraan toegevoegd “en met toepasselijkheid van art. 441 lid 3 Rv.“.
In die – eveneens met die wet toegevoegde – bepaling wordt beslag verboden, wanneer dat excessief is, als men de kosten van executie en het realiseren daarvan afzet tegen de mogelijke opbrengst.
Hoofdzaak bij conservatoir beslag
In art. 700 lid 3 Rv. is bepaald, dat bij de verlening van het verlof tot beslaglegging het instellen van een vordering in de “hoofdzaak” als voorwaarde geldt. Dit is niet nodig, als er al een procedure loopt, die is aan te merken als hoofdzaak. Dat moet dus wel duidelijk met naam en toenaam (instantie, rolnr. zaakkenmerk) in het beslagrekest vermeld worden. Overigens moet in het kader van de waarheidsplicht altijd helderheid worden gegeven over evt. aan de beslagvordering gerelateerde procedures, ook als die al zijn afgelopen.
De ratio van deze voorwaarde spreekt eigenlijk voor zich: het conservatoir beslag is een voorlopige voorziening die de Voorzieningenrechter geeft, met slechts summiere toetsing van de grondslag en zonder wederhoor. De rechtmatigheid en toewijsbaarheid van de aan het beslag ten grondslag liggende vordering (de “beslagvordering” zogezegd) moet nog ten gronde worden vastgesteld in een daarvoor geëigende procedure, waarin de wederpartij haar standpunten kenbaar kan maken en waarin de stellingen over en weer met bewijs gestaafd kunnen worden voor zover nodig (oftewel voor zover betwist).
Termijn voor aanhangig maken hoofdzaak bij conservatoir beslag
Deze termijn wordt door de Voorzieningenrechter bij het verlenen van verlof bepaald. De termijn is volgens de wet ten minste acht dagen na het beslag. De gebruikelijke termijn is 14 dagen, maar in het verzoekschrift kan – gemotiveerd – gevraagd worden om een ruimere termijn. Art. 10 EAPO kent een soortgelijke bepaling. Zie de pagina EAPO (Europees bankbeslag).
Het is verstandig in het verzoekschrift – dat door de Voorzieningenrechter in principe alleen van een handtekening voorzien hoeft te worden, mits goed opgesteld – duidelijk te formuleren vanaf welk moment de termijn gaat lopen. Voor de hand ligt bvb. ‘na het leggen van het beslag’ of iets in die trant.
Door deze termijn kan er discussie ontstaan over de vraag, wanneer de hoofdzaak is ingeleid. Bij dagvaardingszaken geldt het tijdstip van uitbrengen van het exploit van dagvaarding als het tijdstip van het inleiden van de procedure. Niet het moment van aanbrengen bij de rechter. Bij KEI-zaken was dat laatste helaas wel het moment, maar dat is gelukkig weer van tafel. Zodoende werkt een dagvaarding in een bodemprocedure op ruime termijn goed als vangnet bij kort geding als hoofdzaak.
Bij verzoekschriften zal dit het moment van indienen van het verzoekschrift zijn, oftewel de binnenkomst van het verzoek bij de betreffende gerechtelijke instantie.
In een procedure waarin de beslaglegger stelde dat het indienen van een “amended claim” in een Engelse procedure als hoofdzaak gold, vond het Hof dat dit niet geldig was omdat het indienen daarvan – evenals het beslagrekest – ex parte had plaatsgevonden en de beslagene daar pas na de termijn voor het instellen van de hoofdzaak kennis van kreeg. De Hoge Raad casseerde; het gaat niet om de vraag of de beslagene hier kennis van droeg, maar om de vraag of daarmee de hoofdzaak was ingeleid. Zie HR 25 mei 2018 (Avonwick Holdings/VI Holding).
Bij internationale zaken kan het aanvangsmoment verschillen per rechtsstelsel. In de conclusie bij Avonwick Holdings/VI Holding wijst de P-G er op, dat de Europese wetgever met het oog op vaststelling van dit aanvangsmoment een aantal bepalingen heeft opgenomen. Hij wijst op art. 32 van de ‘herschikte’ EEX-Vo (nr. 1215/2012), art. 16 Brussel II-bis, art. 9 Alimentatieverordening en art. 14 Erfrechtverordening.
Verzuim hoofdzaak aan te brengen, herstelexploot
In het verlengde van het hiervoor genoemde arrest Avonwick Holdings/VI Holding geldt ook, dat als de beslaglegger verzuimt de dagvaarding in de hoofdzaak aan te brengen, dit kan worden hersteld met een herstelexploot binnen 14 dagen. De hoofdzaak is immers aanhangig geworden door de dagvaarding (die niet is aangebracht), en door het tijdige herstel van dat verzuim blijft de procedure aanhangig en dus ook het beslag intact.
Zie voor het herstelexploot wegens het verzuim aan te brengen ook de pagina Dagvaarding.
Conservatoir beslag vervalt bij verzuim tijdig instellen hoofdzaak; verlengingsverzoek
Bij overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak vervalt het conservatoire beslag. Wel kan termijnverlenging aan de Voorzieningenrechter gevraagd worden. Reden kan zijn, dat voor het inleiden van de hoofdzaak meer tijd nodig is, zoals bij arbitrage of een procedure in het buitenland.
De voorzieningenrechter kan de termijn verlengen, indien de beslaglegger dit voor het verstrijken van de termijn verzoekt. Tegen de beschikking is geen hogere voorziening toegelaten.
Mededeling verlenging binnen 8 dagen bij beslag op aandelen of beslag onder derden
In het geval van een beslag op aandelen of effecten (art. 714 Rv.) moet de verlenging binnen acht dagen na het tijdstip, waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in art. 715 Rv. bedoelde vennootschap. Hetzelfde geldt bij conservatoir derdenbeslag (art. 718 Rv.) voor de in dat artikel bedoelde derde. De ratio is duidelijk: degene onder wie beslag gelegd is, moet op de hoogte gesteld worden, dat het beslag niet is komen te vervallen en er dus (nog steeds) niet vrij beschikt kan worden over de aandelen of effecten of de beslagen vorderingen.
Wat kan gelden als hoofdzaak bij conservatoir beslag?
In principe kunnen allerlei procedures als hoofdzaak voor het beslag hebben te gelden, zo lang die procedure maar strekt tot vaststelling van de beslagvordering. Uit de rechtspraak op dit punt blijkt, dat daarbij niet formeel, maar vooral inhoudelijk naar de aard van die procedure gekeken wordt. Zie ook het artikel van cassatie-advocaat mr. Marc Janssen (Banning Advocaten) in het Advocatenblad van 22 oktober 2004.
Criteria voor kwalificatie als hoofdzaak na beslag
Uit de rechtspraak komen de volgende criteria naar voren, waaraan wordt getoetst of een bepaalde procedure als hoofdzaak kan worden aangemerkt.
1. de procedure moet voldoende (processuele) waarborgen zijn omgeven;
2. de procedure moet worden ingeleid met een eis, waarvan de datum voldoende vaststaat;
3. in de procedure moet de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht voldoende worden getoetst;
4. bij toewijzing moet de procedure leiden tot een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing, waardoor de overgang van het beslag van conservatoir naar executoriaal wordt bewerkstelligd.
Dagvaarding of verzoekschriftprocedure als hoofdzaak na beslag
Het instellen van een vordering door middel van een dagvaarding – bvb. bij geldvorderingen – is de meest gebruikelijke vorm van het instellen van de hoofdzaak (soms ook aangeduid als “bodemprocedure”, waarbij verdedigbaar is om te zeggen dat deze begrippen niet volledig congruent zijn). Een verzoekschriftprocedure is echter ook mogelijk.
De hoofdzaak kan ook worden ingesteld door middel van een eis in reconventie in een door de wederpartij ingestelde procedure. Een voorbeeld hiervan is HR 3 september 2010 (Holding Company België/DHV), waarbij de vordering in reconventie was ingesteld in het kort geding ter opheffing van het beslag, dat was aangespannen door de beslagene.
Ook kan de hoofdzaak worden ingesteld met een vermeerdering van eis in een reeds door de beslaglegger aanhangig gemaakte procedure, als de vordering die de basis vormt voor het beslag nog niet was ingesteld.
Meer exotische vormen zijn een arbitrageprocedure of een procedure ingesteld bij een buitenlandse rechter. Indiening ter verificatie van de vordering in een faillissement kan ook gelden als hoofdzaak (hoewel je je kunt afvragen wat het nut daarvan dan nog is, nu alle gelegde beslagen bij faillissement komen te vervallen en worden vervangen door het faillissementsbeslag). Hierna passeren nog enkele andere varianten de revue.
Kort geding als hoofdzaak na beslag
In het arrest HR 26 februari 1999 (Ajax/Reule c.s.) heeft de Hoge Raad beslist, dat een kort geding alleen als hoofdzaak kan gelden, wanneer de vordering in kort geding strekt tot het verkrijgen van een executoriale titel voor de aan het conservatoir beslag ten grondslag gelegde vordering. Over het moment waarop het kort geding is ingeleid heeft de Hoge Raad zich uitgesproken bij de beantwoording van prejudiciële vragen in HR 3 juni 2016 (GIA Systems).
Wordt de vordering in kort geding echter afgewezen, dan vervalt het beslag (art. 704 lid 2 Rv.). Als vangnet kan – binnen de termijn gesteld in het beslagverlof – een dagvaarding in de bodem worden uitgebracht, op ruime termijn. Die hoeft dan niet meteen te worden aangebracht, maar indien nodig kan dat alsnog en vervalt het beslag niet. Zie ook de pagina Kort geding.
Schadestaatprocedure als hoofdzaak na beslag
Volgens Gerechtshof Arnhem 27 april 2004 (Van Ree/Kersbergen) kan ook een vordering, waarin schadestaat wordt gevraagd, gelden als een vordering in de hoofdzaak. Het Hof overweegt (r.o. 3.6):
“…Een vordering tot betaling van schadevergoeding heeft immers ten doel een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling te verkrijgen ter voldoening van de vordering waarvoor het beslag is gelegd, ook indien de rechter – ongeacht de formulering van het petitum – tot de conclusie komt dat hij het beloop van de schade niet dadelijk kan begroten en hij de zaak ter vaststelling daarvan – zonodig ambtshalve – naar de schadestaatprocedure moet verwijzen.
…
… als de omvang van het vorderingsrecht eerst in een afzonderlijke (vervolg)procedure kan worden vastgesteld, aan de mogelijkheden voor de crediteur om ter zake van dat vorderingsrecht beslag te doen leggen geen afbreuk wordt gedaan. Deze uitleg doet het meest recht aan het doel van het conservatoir beslag, dat ertoe strekt voor de crediteur met het oog op executie zekerheid te scheppen, onder meer doordat na de beslaglegging ten nadele van de beslaglegger geen vervreemding van een beslagen goed meer kan plaatsvinden, waardoor wordt voorkomen dat het niet meer door een executoriale titel is verkregen.”
Verklaring voor recht als hoofdzaak na beslag
In de zaak die leidde tot HR 22 februari 2022 (Lisman/Rentec) besliste de Hoge Raad, dat ook een schuldeiser, die (slechts) een verklaring voor recht heeft verkregen, dat een partij mede aansprakelijk is voor een schuld waarvoor de schuldeiser tegen een andere partij een executoriale titel heeft verkregen, een geldige executoriale titel heeft, die kan gelden als eis in de hoofdzaak, en welke vaststelling in een rangregeling over de verdeling van de opbrengst van een onroerend goed geldend gemaakt kan worden. In dit geval had Lisman een vordering ingesteld tegen Rentec en een tweede gedaagde. De Kantonrechter wees de vordering tegen Rentec toe, maar die tegen de andere gedaagde af. In hoger beroep vorderde Lisman slechts een verklaring voor recht. De gedaagde stelde, dat dit geen geldige vervolging van het beslag was (en beriep zich ook op verjaring). In deze situatie kan een verklaring voor recht echter ook voldoen als eis in de hoofdzaak. Lisman kon meedelen in de rangregeling.
De Hoge Raad verwijst in dit arrest naar r.o. 3.5.6 in het arrest HR 13 november 2015 (Promneftstroy/Yukos) en r.o. 3.2.3 in de zaak HR 11 februari 2022 (Earth Concepts/Upstream Advertising c.s.). In het arrest Promnefstroy/Yukos kon de beslaglegger de procedure vervolgen met een verklaring voor recht, met als tegenpartij de derde-beslagene, ondanks het feit dat de beslagene niet meer bestond (was ontbonden). Zie over deze arresten nader de pagina Vonnis algemeen.
Wanneer – ter besparing van griffierecht – een verklaring voor recht wordt gevraagd, dan bestaat het risico dat de toewijzende uitspraak geen executoriale titel oplevert, als niet wordt voldaan aan de hiervoor als 4e genoemde eis aan een procedure in de hoofdzaak. Indien mogelijk dus toch liever een concreet bedrag vorderen om dat risico te vermijden.
Bindend advies als hoofdzaak na beslag
Ook een verzoek om een bindend advies is – wanneer dit de tussen partijen exclusief voorgeschreven rechtsgang is – geldig als hoofdzaak. Zie Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2008 (Beerschoten Makelaars/Hoeksema) (JBpr 2008, 21). Zou een gewone procedure aanhangig gemaakt worden, dan zou de eiser niet-ontvankelijk verklaard worden vanwege het beding dat bindend advies als middel van geschilbeslechting voorschrijft. Het kan niet de bedoeling zijn dat een partij bij een dergelijk beding geen conservatoir beslag kan leggen omdat bindend advies niet als hoofdzaak beschouwd zou kunnen worden, aldus het Hof.
Hoofdzaak bij conservatoir beslag door de Ontvanger
Als de Ontvanger van Belastingen conservatoir beslag heeft laten leggen is de hoofdzaak de vaststelling van de aanslag, betrekking hebbend op de beslagvordering. De verdere rechtsgang is dan bestuursrechtelijk. Vgl. HR 3 oktober 2003 (Ontvanger/ Almelo/Heemhorst BV).
Voeging als benadeelde partij in een strafzaak
Ook voeging als benadeelde partij is het instellen van een civielrechtelijke vordering, die als hoofdzaak kan gelden in relatie tot een conservatoir beslag. Zelfs als dat voeging is in een Belgisch strafproces, zoals blijkt uit HR 21 oktober 2011 (voeging Belgische strafzaak). Het moet gaan om een met voldoende waarborgen omgeven procedure, waarvan vaststaat op welke datum de vordering is ingesteld (r.o. 3.3).
Sinds 1 januari 2014 kan de Staat overigens ten behoeve van de benadeelde (slachtoffer) beslag leggen op het vermogen van de verdachte (Wet van 26 juni 2013, Stb. 2013, 278).
Voorlopig getuigenverhoor als hoofdzaak?
Bij een conservatoir bewijsbeslag kan een vordering tot het instellen van een voorlopig getuigenverhoor en voorlopig deskundigenbericht mogelijk ook als hoofdzaak hebben te gelden. Aldus Hof Den Haag 14 mei 2019 (vermogensbeheerders/Staat). De Staat heeft cassatie ingesteld.
Vrees voor verduistering
In een groot aantal gevallen zal degeen die conservatoir beslag wil laten leggen moeten stellen – en motiveren – dat er sprake is van “vrees voor verduistering”. Dit is het civielrechtelijke begrip verduistering, te weten: gevaar voor onttrekking aan het verhaal. Dit vereiste komen we als eerste tegen bij het verhaalsbeslag onder de schuldenaar (Afd. 2, Titel 4, Boek 3 Rv.) en wel in art. 711 Rv..
Dit vereiste geldt voor de volgende conservatoire beslagen: beslag onder de schuldenaar (art. 711 Rv.), voor beslag op aandelen (art. 714 Rv.), beslag op onroerend goed (art. 725 Rv.) en voor maritaal beslag (art. 768 Rv.).
De vrees voor verduistering kan bij voorbeeld blijken – bij een woonhuis – uit het feit dat het huis te koop staat, of kan blijken uit andere omstandigheden, zoals de proceshouding of handelingen van de debiteur waaruit kan worden afgeleid dat deze de voor verhaal vatbare zaken zal willen onttrekken aan verhaal (zie conclusie P-G bij arrest van de Hoge Raad d.d. 2002 hierna).
Het enkele onbetaald blijven van de vordering is niet voldoende om te kunnen spreken van vrees voor verduistering (zie Hof Amsterdam 10 januari 2012, hieronder vermeld). Ook het feit, dat de kans – in zijn algemeenheid – bestaat dat er verhaalsonttrekking zal plaatsvinden, is onvoldoende (zie r.o. 4.2 in het hieronder vermelde arrest van Hof Den Haag van 2 maart 2006).
Een contra-indicatie kan zijn dat de debiteur ruim voldoende verhaal biedt. Ook zal de aard van de in beslag te nemen zaken een rol kunnen spelen (en de mate waarin het beslag belastend kan zijn). Beslag op een woonhuis zal relatief minder belastend zijn – zo lang de debiteur het niet wil verkopen – dan beslag op handelsvoorraad waardoor die niet meer verhandeld mag worden, of beslag op een bankrekening waardoor de geldkraan wordt dichtgedraaid (of althans ernstige hinder wordt ondervonden doordat de bank de rekening blokkeert).
De eis van “gegronde vrees voor verduistering” geldt niet voor conservatoir beslag onder derden (incl. beslag op een bankrekening) en beslag onder de schuldeiser (“onder zichzelf”). En ook niet voor beslag op schepen en luchtvaartuigen en de waardepapieren genoemd in art. 711 lid 2 Rv..
Executiegeschil en aansprakelijkheid onrechtmatig beslag
Het conservatoir beslagverlof wordt in Nederland zeer gemakkelijk verleend. In principe (zie uitzondering: conservatoir loonbeslag) wordt dit verleend zonder dat de schuldenaar wordt gehoord (‘ex parte’). Het verlof in de regel wordt nog dezelfde dag verleend. De gedachte hierachter is, dat de schuldenaar alsnog bezwaar tegen het beslag kan maken door een executiegeschil te starten: hij kan in kort geding opheffing vorderen.
Risico-aansprakelijkheid voor de beslaglegger
Op de beslaglegger rust een risico-aansprakelijkheid voor het geval de vordering, tot zekerheid waarvan conservatoir beslag is gelegd, uiteindelijk wordt afgewezen. De beslaglegger moet de schade, die het beslag heeft veroorzaakt, aan de beslagene vergoeden. Dit is vaste rechtspraak sinds het arrest HR 15 april 1965, NJ 1965/331 m.nt. D.J. Veegens (Snel/Ter Steege).
Lees meer over HR 15 april 1965 (Snel/Ter Steege)
Naar vaste rechtspraak bestaat voor het geval beslag wordt gelegd voor een vordering die ongegrond blijkt, een risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger. In die zaak was de vordering waarvoor beslag was gelegd, geheel afgewezen (destijds moest je ook ‘vanwaardeverklaring’ van het arrest vragen, die vordering werd dus ook afgewezen. Tegenwoordig spreekt de rechter geen zelfstandig oordeel meer uit over het beslag.
Zoals hierna vermeld is het wel verstandig voor de beslagene om daar in reconventie een beslissing over te vragen, te weten opheffing van de beslagen, met eventueel een verklaring voor recht dat de beslagen onrechtmatig waren, en een vordering tot vergoeding van de schade die de beslagen veroorzaakt hebben.
De beslaglegger betoogde in die zaak dat hij slechts tot schadevergoeding verplicht was, wanneer hij bij het leggen van dat conservatoire beslag onzorgvuldig had gehandeld. De Hoge Raad oordeelde dat dit betoog niet kan worden aanvaard, overwegende:
“dat blijkens het bepaalde bij de artt. 732 en 739 Rv. de wetgever er bij de regeling van het conservatoir beslag van is uitgegaan dat bij opheffing of vervallen van zodanig beslag de beslaglegger zal worden verwezen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen ‘indien daartoe gronden aanwezig zijn’;
dat, indien gelijk te dezen het beslag vervalt als gevolg van de afwijzing van de vordering tot vanwaardeverklaring, zodanige gronden in het algemeen aanwezig zullen moeten worden geacht;
dat toch het inruimen van de bevoegdheid om ter verzekering van een vordering waarvan het bestaan in rechte nog niet is vastgesteld, een conservatoir beslag te leggen en daardoor aan anderen het vrije beschikkingsrecht over hun eigendommen te ontnemen, alleen dan maatschappelijk gerechtvaardigd kan worden geacht, indien de beslagenen er verzekerd van kunnen zijn, dat de door de beslagen geleden schade hun zal worden vergoed, als de vordering tot vanwaardeverklaring wordt afgewezen;
dat daarom een redelijke wetstoepassing er toe leidt om aan te nemen, dat degene die een conservatoir beslag legt, voor eigen risico handelt, met dien verstande dat de door het beslag geleden schade — bijzondere omstandigheden daargelaten — door hem moet worden vergoed, indien het beslag ten onrechte gelegd blijkt te zijn, en dat het aan zijn aansprakelijkheid voor deze schade niet kan afdoen dat hij, op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht overtuigd, bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld;”
Het is dus niet zo, dat doordat aan het beslag een rechterlijke beslissing ten grondslag ligt – namelijk het verlof om beslag te leggen – het beslag dus steeds rechtmatig is, anders dan de beslaglegger in die zaak betoogde.
De Hoge Raad heeft deze beslissing voor genoemd geval in een reeks van arresten herhaald. Zie onder meer HR 21 februari 1992, NJ 1992/321 (Curatoren/Heppe), HR 13 januari 1995, NJ 1995/366 (Ontvanger/Bos), HR 11 april 2003 (Hoda International/Mondi Foods), HR 5 december 2003 (Kranenburg/Kranenburg) en HR 8 februari 2008 (appartementseigenaren Harbour Village/Golden Anchor Club c.s.).
Het gaat daarbij volgens de Hoge Raad om een risico-aansprakelijkheid, waarbij beslissend is of de vordering al dan niet gegrond is. Aldus de Hoge Raad expliciet in de arresten Hoda International/Mondi Foods (r.o. 4.5.2) en Kranenburg/Kranenburg (r.o. 3.4.2). De term risico-aansprakelijkheid is in zoverre wat verwarrend, omdat we die meestal kennen bij situaties waarin iemand aansprakelijk is voor handelingen of gebeurtenissen, waar de aansprakelijke geen rechtstreekse schuld aan heeft (zoals aansprakelijkheid voor kinderen, voor werknemers en hulppersonen, voor gebrekkige zaken, voor opstallen enz.).
Geen aansprakelijkheid bij gedeeltelijke toewijzing vordering beslaglegger
De Hoge Raad heeft geoordeeld, dat de beslaglegger niet ze aansprakelijk is, als de vordering(en) waarvoor beslag is gelegd, slechts gedeeltelijk ongegrond blijken. In dat geval bestaat alleen aansprakelijkheid van de beslaglegger bij misbruik van bevoegdheid. Het maakt daarbij niet uit of je bvb. voor 1 miljoen beslag hebt gelegd, maar er maar EUR 15.000 wordt toegewezen. Daarin maakt de Hoge Raad geen onderscheid, hoewel dit gevoelsmatig merkwaardig overkomt.
Wel kan (en moet) de beslagene alert blijven, in die zin dat (i) zodra de vordering tot een lager bedrag toegewezen lijkt te gaan worden, hij opheffing kan vorderen van de beslagen die niet nodig zijn voor de dekking en (ii) daarbij moet aangeven dat, en welke en hoeveel schade het beslag veroorzaakt bij voortduren.
Geen risico-aansprakelijkheid jegens derden
In de zaak HR 15 juli 2022 (Truckom c.q. ControlPay/ABN AMRO) was bij een beslag onder de bestuurder van een vennootschap per abuis een laptop van een bedrijf in beslag genomen en gesekwestreerd (in bewaring genomen). Voor de schade die daar het gevolg van was, werd de beslaglegger niet aansprakelijk gehouden. Immers had hij niet opgedragen op zaken van derden beslag te leggen.
Lees de overwegingen van de P-G bij HR 15 juli 2022 (ControlPay/ABN AMRO)
De P-G zegt hierover in zijn conclusie:
“3.7 Jegens derden, zoals ControlPay, van wie de eigendom wordt beslagen bij een beslag dat wordt gelegd onder de beslagdebiteur, zoals in dit geval de bestuurder van ControlPay, veelal in de veronderstelling dat het goed toebehoort aan de beslagdebiteur, is de situatie wezenlijk anders. Een dergelijk beslag vormt een inbreuk op de rechten van de derde waarvoor geen rechtvaardiging bestaat in de vorm van een beslagverlof of een executoriale titel. Een dergelijk beslag is als inbreuk op die eigendom dan ook aanstonds zonder meer onrechtmatig. Daarbij gaat het om een gewone onrechtmatige daad. De beslaglegger zal het beslag onmiddellijk moeten opheffen en als gerechtelijk bewaarneming heeft plaatsgevonden (zie daarvoor onder meer de art. 709 en 853-861 Rv), dan zal ook onmiddellijk teruggave van de zaak moeten plaatsvinden. Uiteraard zal makkelijk een geschil kunnen ontstaan over de vraag of de derde wel eigenaar van de beslagen zaak is.
…
De wet voorziet bij de regeling van het beslagrecht dan ook vanouds in een rechtsgang voor de derde die eigenaar stelt te zijn, om tegen een beslag op te komen. Die rechtsgang is tegenwoordig te vinden in art. 456 Rv. Uit de hiervoor genoemde wettelijke vermoedens volgt dat de derde die stelt eigenaar van de zaak te zijn van zaken die zich bij de beslagene bevinden, daarvan de stelplicht en de bewijslast heeft.”
En voorts:
“De vraag is of degene die beslag legt op een zaak van een derde, voor de eventuele daaruit voor die derde voortvloeiende schade zonder meer uit onrechtmatige daad aansprakelijk is. Vrijwel steeds zal de beslaglegging op het goed van een derde in de hier aan de orde zijnde context onbedoeld plaatsvinden, doordat de zaak zich bij de beslagene bevindt en dus wordt aangezien voor diens eigendom. … In een dergelijk geval ontbreekt schuld in de zin van art. 6:162 lid 3 BW bij de beslaglegger, omdat hij niet wist en niet behoorde te weten dat de zaak eigendom is van de derde.”
Opheffing beslag in kort geding
De Voorzieningenrechter die het verlof voor het beslag heeft gegeven, kan het beslag ook weer – op verzoek van de beslagene – opheffen (art. 705 lid 1 Rv.).
De opheffing wordt onder meer uitgesproken in de omstandigheden vermeld in art. 705 lid 2 Rv., te weten:
– bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen;
– indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of
– als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
Het is aan de partij die opheffing van het conservatoire beslag vordert om aannemelijk te maken dat de vordering waarvoor het beslag gelegd is ondeugdelijk is. Zie HR 17 april 2015 (NN/Nidera Suisse). De Hoge Raad had dit eerder reeds beslist in HR 30 juni 2006 (executiegeschil ogv vordering VSO bouw landhuizen).
Executiegeschil derde tegen conservatoir beslag
Ook een derde kan tegen de executie opkomen. Hij moet dan zowel de executant als de geëxecuteerde dagvaarden (lid 5 oud, thans lid 6). In HR 9 september 2022 (Phillip Morris/Rotterdamse Produkten Mij) kwam RPM op tegen een door Phillip Morris onder de logistiek dienstverlener (de transporteur) beslag gelegd op een partij goederen, om die aan het verkeer te onttrekken. RPM stelde dat zij eigenaar was en vorderde opheffing van het beslag, maar had verzuimd de transporteur ook in de procedure te betrekken.
Het Hof had ten onrechte RPM in haar vordering ontvankelijk verklaard. Art 438 lid 5 ( Rv, thans art 438 lid 6 Rv, bepaalt dat verzet tegen de executie door een derde geschiedt door dagvaarding van zowel de executant als de geëxecuteerde Op grond van art 705 lid 3 Rv is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op vorderingen tot opheffing van een conservatoir beslag. Zie ook de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging.
Vordering verbod verdere conservatoire beslaglegging
Degeen ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is of dreigt te worden kan in kort geding – naast opheffing van een reeds gelegd conservatoir beslag – ook een verbod eisen tot het leggen van nieuwe conservatoire beslagen.
In HR 3 april 2020 (Econocom/Intralot Leasing Netherlands c.s.) komt de vraag aan de orde, welke maatstaf de kort geding rechter hierbij moet aanleggen, als de vordering van de schuldeiser die beslag wil leggen in de hoofdzaak is afgewezen, waardoor de stand voor de schuldenaar 1-0 is. Dat gegeven is echter niet zonder meer reden de pretense schuldeiser te verbieden verdere conservatoire beslagen te leggen, zegt de Hoge Raad.
Ook dan moet de Voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen: conservatoir beslag is nu juist bedoeld om het verhaal van een vordering veilig te stellen als die nog niet is toegewezen. Dus ook als de vordering in 1e instantie is afgewezen maar er hoger beroep loopt. Ook moet daarbij worden meegewogen, dat de schuldeiser die ten onrechte beslag gelegd heeft, schadeplichtig is als deze uiteindelijk in het ongelijk gesteld wordt.
Deze norm is dus niet anders dan de beoordeling of een beslag moet worden opgeheven omdat de gepretendeerde vordering ondeugdelijk lijkt te zijn bij summiere toetsing, zie boven Nidera Suisse en Executiegeschil burenruzie bouw villa’s.
Reconventionele vordering opheffing gelegde beslagen
De verweerder ten laste van wie conservatoir beslag gelegd is doet er goed aan om in reconventie – in de hoofdzaak – opheffing van de gelegde beslagen te vorderen, in geval de vordering van eiser wordt afgewezen. Wanneer dit niet gevorderd wordt (en dus ook niet toegewezen), dan (i) vervallen de beslagen pas nadat het vonnis in kracht van gewijsde gegaan is en (ii) zal de gedaagde partij afzonderlijk een kort geding tot opheffing moeten instellen. Die moeite (en kosten) plus het risico op falen, kan worden vermeden door deze reconventionele eis. Dat opheffing niet vanzelfsprekend is blijkt ook uit Vz.r. Rb. Amsterdam 12 juni 2020 (executiegeschil beslag geldlening).
Reconventionele vordering schade wegens onterechte beslagen
De beslagene doet er ook verstandig aan om ook een – voorwaardelijke – reconventionele vordering in te stellen voor het geval de vordering van de beslaglegger wordt afgewezen en het beslag dus achteraf bezien onrechtmatig was. Er zijn twee redenen om dit te doen. Allereerst dwingt dit de beslagene om de schade die door het beslag veroorzaakt wordt meteen goed te onderbouwen. Ook hier geldt immers dat de beslagene moet stellen en bewijzen, dat – en welke en hoeveel – schade het beslag veroorzaakt. Een andere belangrijke reden is dat voor die vordering de verjaring begint te lopen vanaf de beslaglegging. Als de procedure langer dan 5 jaar duurt dan is die vordering verjaard als die niet is ingesteld (of gestuit). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Zekerheidstelling
De beslagene kan – wanneer het beslag is gelegd tot verzekering van de betaling van een geldvordering – dus ook opheffing van het beslag verkrijgen door zekerheid te stellen. De Voorzieningenrechter zal de vordering tot opheffing toewijzen, mits de geboden zekerheid toereikend is.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag (en dus ook bij het bestrijden daarvan) moet ook worden gekeken of het beslag proportioneel is of niet. Een beslag op alles wat los en vast zit is eerder disproportioneel dan een beslag op een beperkt aantal vermogensbestanddelen.
Beslaglegger schadeplichtig bij onterecht beslag
Bovendien is de beslaglegger op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door de beslagene geleden schade, als het beslag – hetzij in het executiegeschil, of uiteindelijk na vonnis in de hoofdzaak – ten onrechte gelegd blijkt te zijn. Wel is het zo, dat er dan vaak al veel schade teweeg gebracht kan zijn. De Nederlandse rechter is ook niet erg scheutig met schadevergoeding, en wanneer het beslag deels (voor een lager bedrag) terecht gelegd is, beoordeelt de Hoge Raad het conservatoire beslag niet als onrechtmatig.
Overgang van conservatoir naar executoriaal
Wanneer de vordering wordt toegewezen verandert het conservatoir beslag in een executoriaal beslag en kan de schuldeiser zich verhalen op de in beslag genomen eigendommen van de schuldenaar.
De beslagleggende schuldeiser moet dan wel eerst de executoriale titel aan de beslagene betekenen, met bevel tot betaling (art. 704 Rv.). De standaard termijn om te betalen is twee dagen. De beslagen goederen kunnen dan openbaar (op een veiling) verkocht worden, of wanneer het een geldvordering op een derde betreft, bij de derde geïnd worden.
Wanneer beslag is gelegd onder een derde, moet het beslag ook aan deze derde betekend worden. Zie de pagina Conservatoir derdenbeslag.
Gerechtelijke bewaring
In het beslagrekest kan bij beslag op roerende zaken tevens verzocht worden deze in gerechtelijke bewaring te doen geven (art. 709 lid 1 Rv.). Dat impliceert dus ook dat de goederen worden afgevoerd, tenzij de beslagene (of de derde) als bewaarder wordt aangewezen. Zie ook de pagina Gerechtelijke bewaring. Het verzoek kan ook op een later tijdstip gedaan worden.
Op het verzoek tot gerechtelijke bewaring moet de beslagene steeds worden gehoord (lid 3). Dit tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven.
Tegen het bevel tot gerechtelijke bewaring staat geen rechtsmiddel open.
Rechtspraak
Waarheidsplicht
Rb. Midden Nederland 2019 (Tribus/TAM Europe) – het achterhouden van relevante informatie (schending van de waarheidsplicht) in het verzoek om verlof tot beslag op een roerende zaak (zoals i.c. een bus) leidt ertoe, dat het beslag op vordering van de beslagene wordt opgeheven. In dat geval kunnen aan die opheffing geen nadere voorwaarden worden verbonden. Anders zou het schenden van de waarheidsplicht een “spel zonder nieten” worden.
Vrees voor verduistering
Conclusie P-G bij HR 13 mei 2002, nr. 2.14 (de opstelling van de debiteur als motivering voor de vrees voor verduistering)
Hof Den Bosch 11 november 2003 (beslag op handelsvoorraden)
Hof Den Haag 2 maart 2006 (beslag op onroerende zaak; onderbouwing van “gegrond”; de enkele kans op verhaalsonttrekking is niet voldoende, zie met name r.o. 4.2 laatste zin)
Hof Amsterdam 10 januari 2012 (het enkele onbetaald laten is onvoldoende reden)
Rechtbank Noord-Nederland 1 juni 2016 (de onderbouwing mag niet berusten op speculatie)
Rechtbank Overijssel 11 maart 2015 (beslag onroerende zaak)
Auteur & Last edit
[MdV, 27-01-2019; laatste bewerking 11-10-2022]
Algemene bepalingen conservatoir beslag (Afd. 1, Titel 4, Boek 3 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!