Pagina inhoud

    Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom (Titel 15, Boek III Rv.)

    Inleiding procedures inzake rechten van intellectuele eigendom

    In Titel 15, Boek III Rv. zijn specifieke procesregels opgenomen voor procedures inzake rechten van intellectuele eigendom. De regeling omvat 10 artikelen (art. 1019 Rv. tot en met art. 1019i Rv.).

    Deze regeling is ingevoerd per 1 mei 2007 ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195) (Stb. 2007, 108, Kamerdossier 30.392). Per 26 maart 2008 is er een minieme aanpassing geweest (“Auteurswet 1912” gewijzigd in “Auteurswet” in art. 1019 Rv.).

    In 2015 is er ook een kleine wijziging doorgevoerd in art. 1019 en 1019h Rv. (wijziging verwijzing naar de Landbouwkwaliteitswet, art. 13a gewijzigd in art. 14) (Stb. 2014, 571).

    Toepassingsbereik

    Blijkens art. 1019 Rv. zien deze specifieke procesregels in IE-zaken op de handhaving van de volgende IE-rechten:

    • rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet;
    • de Wet op de naburige rechten;
    • de Databankenwet;
    • de Rijksoctrooiwet 1995;
    • het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen);
    • de Wet houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten;
    • de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005;

    en op op procedures:

    • krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (zie ook de pagina Handelsnaamwet);
    • inzake geografische benamingen krachtens artikel 14 Landbouwkwaliteitswet;

    en verder op handhaving van de volgende IE-rechten ontleend aan EU-verordeningen, te weten rechten ingevolge:

    • verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11);
    • verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) en ingevolge
    • verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L3).

    Vordering ex art. 843a Rv.

    In art. 1019a Rv. wordt het vorderingsrecht op basis van art. 843a Rv. uitgebreid tot vorderingen uit onrechtmatige daad in IE-zaken. Zie ook de pagina Afschrift uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen.

    Voor het inzage mogen nemen van in beslag genomen zaken heeft de Hoge Raad maatstaven ontwikkeld. In de zaken AIB/Novisem en Synthon/Astellas (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem), rov. 4.1.5, en HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2834 (Synthon/Astellas), rov. 3.2.1-3.2.2.) heeft de Hoge Raad in het kader van een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom een maatstaf gegeven voor het aannemen van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 1019a Rv. in verbinding met  art. 843a Rv..

    Die maatstaf houdt in dat degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt, zodanige feiten en omstandigheden moet stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moet onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt.

    Voorlopige maatregelen t.b.v. bewijsgaring in IE-zaken

    De IE-gerechtigde kan op grond van art. 1019b lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter verlof vragen om bewarende maatregelen te nemen ten behoeve van de bewijsgaring van een inbreuk op het IE-recht.

    De Voorzieningenrechter bepaalt de wijze waarop monsters genomen mogen worden (art. 1019b lid 2 Rv.).

    De maatregelen kunnen ook ex parte (zonder dat de wederpartij gehoord wordt) worden bevolen, als er bij uitstel onherstelbare schade zou optreden. Of gevaar is voor verlies of verduistering (art. 1019b lid 3 Rv.).

    De bescherming van vertrouwelijke informatie moet wel gewaarborgd zijn (art. 1019b lid 4 Rv.).

    Art. 1019c lid 1 Rv. verklaart de regels voor conservatoir beslag overeenkomstig van toepassing op bewijsbeslag in IE-zaken. Met uitzondering van art. 709 lid 3 Rv.. Die bepaling luidt: de voorzieningenrechter wijst het verzoek niet toe dan na de beslagene en eventuele andere belanghebbenden gelegenheid te hebben gegeven te worden gehoord, tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven. Zie de pagina Middelen tot bewaring van recht.

    Voorlopige voorziening tot verbod in IE-zaken

    De IE-gerechtigde kan op grond van art. 1019d lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter een onmiddellijke voorziening bij voorraad vragen om inbreuken tegen te gaan of te voorkomen. Dit kan worden gericht tegen de vermeende inbreukmaker of tegen een tussenpersoon van wiens diensten gebruik wordt gemaakt bij de inbreuk. De maatregelen kunnen ook ex parte (zonder dat de wederpartij gehoord wordt) worden bevolen, als er bij uitstel onherstelbare schade zou optreden.

    De Voorzieningenrechter kan een zekerheidstelling als voorwaarde stellen (art. 1019d lid 2 Rv.).

    Getuigenverhoor van derden in IE-zaken

    De IE-gerechtigde kan verder op grond van art. 1019f lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter vragen een getuigenverhoor te bevelen waarbij derden worden gehoord over de herkomst van de inbreukmakende producten en de distributiekanalen.

    Het kan gaan om van een derde die op commerciële schaal inbreukmakende goederen in zijn bezit heeft of gebruikt, die op commerciële schaal diensten verleent die bij de inbreuk worden gebruikt, of die door een van deze derden is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, fabricage of distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

    Naast of in plaats van het verhoor van een getuige ter zitting kan ook gevraagd worden om overlegging door de getuige in schriftelijke vorm van de informatie vermeld in lid 1 (art. 1019f lid 2 Rv.). In de wet staat ‘de in het tweede lid bedoelde informatie’, maar dat is kennelijk een typo.

    Schadevergoeding aan beslagene in IE-zaken

    Wanneer een van de vier in dit artikel genoemde conservatoire maatregelen of beslagen ten onrechte is gelast, kan de rechter de IE-gerechtigde veroordelen om schadevergoeding te betalen aan de beslagene c.q. degeen tegen wie de voorzieningen zijn getroffen (art. 1019g Rv.).

    Integrale proceskostenveroordeling in IE-zaken

    In afwijking van de normale regels omtrent proceskosten wordt de in het ongelijk gestelde partij (mits dit wordt gevorderd door de ander) veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt (art. 1019h Rv.). Dit tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

    De rechter begroot de kosten aan de hand van een opgaaf van de procespartij die deze kosten vordert. Er is wel een richtsnoer voor deze kosten. Zie ook de pagina Proceskosten.

    Compensatie van de proceskosten in IE-zaken

    De regeling van art. 1019h Rv. sluit niet uit, dat de rechter de proceskosten compenseert (waarbij ieder de eigen kosten moet dragen). Aldus ook de Hoge Raad in de handelsnaamprocedure .

    De Hoge Raad overwoog (r.o. 5.1.2.):

    “… Op zichzelf terecht heeft het hof overwogen dat art. 1019h Rv niet beoogt af te wijken van de regel van art. 237 Rv, inhoudend dat kostencompensatie mogelijk is wanneer partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld. Het hof heeft echter miskend dat een appellant geheel in het ongelijk wordt gesteld indien de bestreden uitspraak, waarin zijn vordering of verzoek geheel is afgewezen, wordt bekrachtigd, ook al geschiedt die bekrachtiging op andere gronden dan die waarop de eerste rechter de afwijzing heeft gegrond (zie onder meer HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3084, NJ 2006/98). Er is voorts geen aanleiding om aan de ‘in het ongelijk gestelde partij’ in art. 1019h Rv een andere betekenis toe te kennen dan in art. 237 Rv (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5).”

    Termijn voor het instellen van de hoofdzaak in IE-zaken

    De Voorzieningenrechter stelt bij de voornoemde maatregelen een termijn voor het instellen van de hoofdzaak.

    De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring (art. 1019i lid 1 Rv.).

    Hierin wijkt de regel bij IE-zaken af van die in andere conservatoire beslagen. Daar is van de kant van de gedaagde geen actie nodig, zoals hier wel de indiening van een verklaring bij de griffie. Zie ook de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag.

    Heeft de voorzieningenrechter geen termijn als bedoeld in het eerste lid gesteld, dan verliest de voorlopige voorziening haar werking door een verklaring als bedoeld in het eerste lid, wanneer na ten minste 31 dagen, waarvan ten minste 20 werkdagen, geen eis in de hoofdzaak is ingesteld (art. 1019i lid 2 Rv.).

    Bij een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt een afschrift overgelegd van het vonnis. Is daartegen een rechtsmiddel ingesteld, dan wordt dit in de verklaring vermeld. De gedaagde zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verklaring aan de eiser (art. 1019i lid 3 Rv.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 17-02-2020; laatste bewerking 8-09-2023]

    Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom (Titel 15, Boek III Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom (Titel 15, Boek III Rv.)

      Inleiding procedures inzake rechten van intellectuele eigendom

      In Titel 15, Boek III Rv. zijn specifieke procesregels opgenomen voor procedures inzake rechten van intellectuele eigendom. De regeling omvat 10 artikelen (art. 1019 Rv. tot en met art. 1019i Rv.).

      Deze regeling is ingevoerd per 1 mei 2007 ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEG L 195) (Stb. 2007, 108, Kamerdossier 30.392). Per 26 maart 2008 is er een minieme aanpassing geweest (“Auteurswet 1912” gewijzigd in “Auteurswet” in art. 1019 Rv.).

      In 2015 is er ook een kleine wijziging doorgevoerd in art. 1019 en 1019h Rv. (wijziging verwijzing naar de Landbouwkwaliteitswet, art. 13a gewijzigd in art. 14) (Stb. 2014, 571).

      Toepassingsbereik

      Blijkens art. 1019 Rv. zien deze specifieke procesregels in IE-zaken op de handhaving van de volgende IE-rechten:

      • rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet;
      • de Wet op de naburige rechten;
      • de Databankenwet;
      • de Rijksoctrooiwet 1995;
      • het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen);
      • de Wet houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten;
      • de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005;

      en op op procedures:

      • krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet (zie ook de pagina Handelsnaamwet);
      • inzake geografische benamingen krachtens artikel 14 Landbouwkwaliteitswet;

      en verder op handhaving van de volgende IE-rechten ontleend aan EU-verordeningen, te weten rechten ingevolge:

      • verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11);
      • verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) en ingevolge
      • verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L3).

      Vordering ex art. 843a Rv.

      In art. 1019a Rv. wordt het vorderingsrecht op basis van art. 843a Rv. uitgebreid tot vorderingen uit onrechtmatige daad in IE-zaken. Zie ook de pagina Afschrift uittreksel en inzage van akten en andere bewijsmiddelen.

      Voor het inzage mogen nemen van in beslag genomen zaken heeft de Hoge Raad maatstaven ontwikkeld. In de zaken AIB/Novisem en Synthon/Astellas (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem), rov. 4.1.5, en HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2834 (Synthon/Astellas), rov. 3.2.1-3.2.2.) heeft de Hoge Raad in het kader van een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom een maatstaf gegeven voor het aannemen van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 1019a Rv. in verbinding met  art. 843a Rv..

      Die maatstaf houdt in dat degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt, zodanige feiten en omstandigheden moet stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moet onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt.

      Voorlopige maatregelen t.b.v. bewijsgaring in IE-zaken

      De IE-gerechtigde kan op grond van art. 1019b lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter verlof vragen om bewarende maatregelen te nemen ten behoeve van de bewijsgaring van een inbreuk op het IE-recht.

      De Voorzieningenrechter bepaalt de wijze waarop monsters genomen mogen worden (art. 1019b lid 2 Rv.).

      De maatregelen kunnen ook ex parte (zonder dat de wederpartij gehoord wordt) worden bevolen, als er bij uitstel onherstelbare schade zou optreden. Of gevaar is voor verlies of verduistering (art. 1019b lid 3 Rv.).

      De bescherming van vertrouwelijke informatie moet wel gewaarborgd zijn (art. 1019b lid 4 Rv.).

      Art. 1019c lid 1 Rv. verklaart de regels voor conservatoir beslag overeenkomstig van toepassing op bewijsbeslag in IE-zaken. Met uitzondering van art. 709 lid 3 Rv.. Die bepaling luidt: de voorzieningenrechter wijst het verzoek niet toe dan na de beslagene en eventuele andere belanghebbenden gelegenheid te hebben gegeven te worden gehoord, tenzij bijzondere omstandigheden eisen dat het bevel terstond wordt gegeven. Zie de pagina Middelen tot bewaring van recht.

      Voorlopige voorziening tot verbod in IE-zaken

      De IE-gerechtigde kan op grond van art. 1019d lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter een onmiddellijke voorziening bij voorraad vragen om inbreuken tegen te gaan of te voorkomen. Dit kan worden gericht tegen de vermeende inbreukmaker of tegen een tussenpersoon van wiens diensten gebruik wordt gemaakt bij de inbreuk. De maatregelen kunnen ook ex parte (zonder dat de wederpartij gehoord wordt) worden bevolen, als er bij uitstel onherstelbare schade zou optreden.

      De Voorzieningenrechter kan een zekerheidstelling als voorwaarde stellen (art. 1019d lid 2 Rv.).

      Getuigenverhoor van derden in IE-zaken

      De IE-gerechtigde kan verder op grond van art. 1019f lid 1 Rv. aan de Voorzieningenrechter vragen een getuigenverhoor te bevelen waarbij derden worden gehoord over de herkomst van de inbreukmakende producten en de distributiekanalen.

      Het kan gaan om van een derde die op commerciële schaal inbreukmakende goederen in zijn bezit heeft of gebruikt, die op commerciële schaal diensten verleent die bij de inbreuk worden gebruikt, of die door een van deze derden is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, fabricage of distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

      Naast of in plaats van het verhoor van een getuige ter zitting kan ook gevraagd worden om overlegging door de getuige in schriftelijke vorm van de informatie vermeld in lid 1 (art. 1019f lid 2 Rv.). In de wet staat ‘de in het tweede lid bedoelde informatie’, maar dat is kennelijk een typo.

      Schadevergoeding aan beslagene in IE-zaken

      Wanneer een van de vier in dit artikel genoemde conservatoire maatregelen of beslagen ten onrechte is gelast, kan de rechter de IE-gerechtigde veroordelen om schadevergoeding te betalen aan de beslagene c.q. degeen tegen wie de voorzieningen zijn getroffen (art. 1019g Rv.).

      Integrale proceskostenveroordeling in IE-zaken

      In afwijking van de normale regels omtrent proceskosten wordt de in het ongelijk gestelde partij (mits dit wordt gevorderd door de ander) veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt (art. 1019h Rv.). Dit tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

      De rechter begroot de kosten aan de hand van een opgaaf van de procespartij die deze kosten vordert. Er is wel een richtsnoer voor deze kosten. Zie ook de pagina Proceskosten.

      Compensatie van de proceskosten in IE-zaken

      De regeling van art. 1019h Rv. sluit niet uit, dat de rechter de proceskosten compenseert (waarbij ieder de eigen kosten moet dragen). Aldus ook de Hoge Raad in de handelsnaamprocedure .

      De Hoge Raad overwoog (r.o. 5.1.2.):

      “… Op zichzelf terecht heeft het hof overwogen dat art. 1019h Rv niet beoogt af te wijken van de regel van art. 237 Rv, inhoudend dat kostencompensatie mogelijk is wanneer partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld. Het hof heeft echter miskend dat een appellant geheel in het ongelijk wordt gesteld indien de bestreden uitspraak, waarin zijn vordering of verzoek geheel is afgewezen, wordt bekrachtigd, ook al geschiedt die bekrachtiging op andere gronden dan die waarop de eerste rechter de afwijzing heeft gegrond (zie onder meer HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3084, NJ 2006/98). Er is voorts geen aanleiding om aan de ‘in het ongelijk gestelde partij’ in art. 1019h Rv een andere betekenis toe te kennen dan in art. 237 Rv (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5).”

      Termijn voor het instellen van de hoofdzaak in IE-zaken

      De Voorzieningenrechter stelt bij de voornoemde maatregelen een termijn voor het instellen van de hoofdzaak.

      De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring (art. 1019i lid 1 Rv.).

      Hierin wijkt de regel bij IE-zaken af van die in andere conservatoire beslagen. Daar is van de kant van de gedaagde geen actie nodig, zoals hier wel de indiening van een verklaring bij de griffie. Zie ook de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag.

      Heeft de voorzieningenrechter geen termijn als bedoeld in het eerste lid gesteld, dan verliest de voorlopige voorziening haar werking door een verklaring als bedoeld in het eerste lid, wanneer na ten minste 31 dagen, waarvan ten minste 20 werkdagen, geen eis in de hoofdzaak is ingesteld (art. 1019i lid 2 Rv.).

      Bij een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt een afschrift overgelegd van het vonnis. Is daartegen een rechtsmiddel ingesteld, dan wordt dit in de verklaring vermeld. De gedaagde zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verklaring aan de eiser (art. 1019i lid 3 Rv.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 17-02-2020; laatste bewerking 8-09-2023]

      Procedures inzake rechten van intellectuele eigendom (Titel 15, Boek III Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!