Pagina inhoud

    Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV-Vo)

    Inleiding Europese procedure voor geringe vorderingen

    De Europese wetgever heeft in 2007 een procedure toegevoegd aan het palet van Europese procedures waarmee de burger overal in de EU eenvoudig toegang krijgt tot de rechter. Het betreft de Verordening (EG) nr. 861/2007, die met ingang van 1 januari 2009 van toepassing is. Het betreft hier “Unierecht”, dat boven c.q. naast de nationale wettelijke regelingen bestaat. De Verordening kent 29 artikelen.

    De Verordening is in 2015 gewijzigd met Verordening (EU) 2015/2421, waarmee ook Verordening (EG) nr. 1896/2006 inzake de Europese betalingsbevelprocedure is gewijzigd. De gewijzigde regeling is in werking getreden op 14 juli 2017. De regeling biedt een eenvoudige uniforme Europese incassoprocedure voor vorderingen tot EUR 5.000,=. De verkregen titel is direct uitvoerbaar in de hele EU (excl. Denemarken).

    De Verordening zit als volgt in elkaar:

    Hoofdstuk I – doel en werkingssfeer (art. 1 t/m 3)
    Hoofdstuk II – de procedure (art. 4 t/m art. 19)
    Hoofdstuk III – erkenning en tenuitvoerlegging (art. 20 t/m art. 23)
    Hoofdstuk IV – Slotbepalingen (art. 24 t/m 29)

    Een toelichting op de procedure en een link naar het formulier (in alle talen van de EU) is ook te vinden op het Europees e-justitieportaal.

    Uitvoeringswet

    De Nederlandse wetgever heeft ter regeling van de implementatie in Nederland een Uitvoeringswet EPGV-Vo uitgevaardigd, waarin de implementatie van de verordening in het Nederlandse procesrecht is geregeld. De wet omvat 11 artikelen (art. 1 Uit. wet EPGV-Vo tot en met art. 11 Uit. wet EPGV-Vo). De bevoegde rechter in Nederland is de Kantonrechter. De procedure verloopt via de regels voor verzoekschriftprocedures (zie de pagina Verzoekschriftprocedures).

    Doelstellingen EPGV-Vo

    In art. 1 EPVG-Vo geeft aan, wat met de regeling wordt beoogd. De regeling beoogt de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen. De Europese procedure voor geringe vorderingen is voor de partijen beschikbaar als alternatief voor de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten. De verkregen titel is direct uitvoerbaar in de hele EU.

    De verordening geldt voor procedures, waarbij tenminste een van de betrokken partijen in een andere lidstaat woont dan waar de rechter gevestigd is (art. 3 lid 1 EPGV-Vo). Bepalend is het moment van indiening (lid 3). De woonplaats moet volgens art. 3 lid 2 EPGV-Vo worden bepaald aan de hand van de EEX-Vo te weten art. 62 en 63 EEX-Vo (herschikt). Zie ook de pagina EEX-Vo (herschikt).

    Het gerecht past zijn interne recht toe om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de zaak aanhangig is (art. 62 lid 1 EEX-Vo). Lid 2 bepaalt, dat indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat waar de zaak aanhangig is, voor de vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, het gerecht het recht van die lidstaat toepast. In art. 63 EEX-Vo zijn de regels gegeven voor de bepaling van de woonplaats van een rechtspersoon. Bepalend is de plaats van hun statutaire zetel, van hun hoofdbestuur, of van hun hoofdvestiging.

    Toepassingsbereik EPGV-Vo

    De procedure biedt een extra instrument om binnen de EU een titel te krijgen in ter inning van geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken. Het moet gaan om burgerlijke en handelszaken. De procedure is niet bedoeld voor fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag („acta jure imperii”) (art. 2 lid 1 EPGV-Vo).

    Daarnaast is de Verordening krachtens art. 2 lid 2 niet van toepassing in zaken betreffende:

    a. de staat en bekwaamheid van natuurlijke personen;
    b. huwelijksgoederenrecht, onderhoudsverplichtingen en testamenten of erfenissen;
    c. faillissement, surseance, procedures tot ontbinding van insolvente vennootschappen of andere rechtspersonen of gerechtelijke akkoorden en dergelijke;
    d. aanspraken met betrekking tot sociale zekerheid;
    e. arbitrage;
    f. arbeidsrecht;
    g. huur en pacht van onroerende zaken, met uitzondering van vorderingen van geldelijke aard;
    h. inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en persoonlijkheidsrechten, waaronder ook begrepen laster.

    Bovengrens vordering; niet alleen geldvorderingen

    Aanvankelijk was de bovengrens EUR 2.000,=, in 2017 is dit verhoogd naar EUR 5.000,=. Het gaat hierbij om de waarde van de vordering op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, exclusief alle rente, kosten en uitgaven (art. 2 lid 1 EPGV-Vo). Belangrijk is dat de procedure zich niet beperkt tot geldvorderingen: de procedure mag zich ook uitstrekken tot andere vorderingen, mits het belang van die vordering op een waarde lager dan het maximum te waarderen is. Hierin verschilt de EPGV procedure van de procedure inzake het Europees betalingsbevel (EBB).

    Geen verplichte procesvertegenwoordiging

    Partijen hoeven zich niet door een gemachtigde of advocaat te laten vertegenwoordigen (art. 10 EPGV-Vo). De Lidstaten waarborgen dat partijen “praktische bijstand” krijgen bij het invullen van de formulieren (art. 11 EPGV-Vo). In de herziene versie van 2015 is dit uitgebreid met: “naast algemene informatie over welke gerechten in de betrokken lidstaat bevoegd zijn uitspraak te doen in een Europese procedure voor geringe vorderingen”. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald, dat dit niet omvat juridisch advies.

    Denemarken doet niet mee

    Denemarken heeft gekozen voor opt-out (art. 2 lid 3 EPGV-Vo).

    Procesverloop EPGV

    Rechtsingang (art. 4 EPVG-Vo)

    De procedure wordt ingeleid doordat de eiser het standaard vorderingsformulier A van bijlage I bij de Verordening invult en indient bij het bevoegde gerecht. Indiening kan hetzij rechtstreeks, hetzij per post of via een ander communicatiemiddel, zoals fax of elektronische post, dat aanvaard wordt door de lidstaat waar de procedure wordt ingeleid. Het vorderingsformulier moet beschikbaar zijn bij alle gerechten, en via de websites van de gerechten (art. 4 lid 5 EPVG-Vo). Het is ook te vinden via het hierboven vermelde Justitieportaal. In art. 6 EPGV-Vo worden regels gegeven voor de taal, waarin de stukken gesteld moeten worden. In principe moet dit de taal van het gerecht zijn.

    In 2015 is dit aangevuld: Elke lidstaat kan aangeven welke officiële talen van de instellingen van de Unie hij, naast zijn eigen taal, voor het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat aanvaardt.

    Het vorderingsformulier wijst zichzelf. Het bevat een beschrijving van de bewijzen ter staving van de vordering, en gaat waar nodig vergezeld van relevante, ter staving dienende stukken.

    Ontvankelijkheid

    Valt de vordering buiten het bereik van de EPGV-Vo, dan deelt het gerecht dit aan de verzoeker mee (lid 3). Die kan het verzoek dan intrekken; doet hij dat niet, dan wordt het verzoek volgens het ter plaatse toepasselijke recht verder behandeld (wat ook kan zijn: niet-ontvankelijk verklaring).

    Aanvulling van het verzoekschrift

    Vindt het gerecht het verzoek onvoldoende onderbouwd, dan kan het de verzoeker vragen om aanvulling binnen een door het gerecht te stellen termijn (lid 4). Het gerecht gebruikt daartoe standaardformulier B van bijlage II bij de Verordening. Het gerecht kan in plaats daarvan ook oordelen dat het verzoek kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk is. In dat geval wijst het gerecht de vordering af. Ook wanneer de aanvullende informatie niet binnen de gestelde termijn wordt aangeleverd, wordt de vordering afgewezen. Bij de herziening is daaraan toegevoegd: het gerecht stelt de eiser van die afwijzing in kennis en deelt mee of er tegen deze afwijzing rechtsmiddelen openstaan.

    Uitgangspunt: schriftelijke procedure (art. 5 EPVG-Vo)

    Uitgangspunt van de verordening is, dat de procedure voor geringe vorderingen een schriftelijke procedure is (art. 5 lid 1 EPGV-Vo). In eerste lezing bepaalde de verordening, dat het gerecht (alleen) een mondelinge behandeling houdt, indien het dat nodig acht of indien een partij daarom verzoekt. Bij de herziening in 2015 is dit aangescherpt. Art. 5, lid 1bis bepaalt nu: Het gerecht houdt uitsluitend een mondelinge behandeling indien het van oordeel is dat er geen uitspraak kan worden gedaan op basis van het schriftelijk bewijs of indien een partij daarom verzoekt. De rechter kan echter besluiten, dat geen mondelinge behandeling vereist is om een eerlijke rechtspleging te waarborgen. Tegen dat oordeel staat geen rechtsmiddel open.

    Uitnodiging verweerder om te antwoorden

    Na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier vult het gerecht deel I van het standaard antwoordformulier C van bijlage III in (art. 5 lid 2 EPVG-Vo). Het gerecht zendt dit – met een afschrift van het vorderingsformulier met bijlagen – binnen veertien dagen na ontvangst van het (complete) vorderingsformulier aan de verweerder. De verordening spreekt van “betekend of ter kennis gebracht”.

    Antwoord van de verweerder

    Ook de verweerder kan zich weer bedienen van een formulier: De verweerder antwoordt door deel II van standaard antwoordformulier C in te vullen en dit, waar nodig vergezeld van de ter staving dienende stukken, terug te zenden naar het gerecht. Gebruikmaking van deel II van antwoordformulier C is niet verplicht: de verweerder mag ook op een “andere passende wijze” antwoorden zonder gebruik te maken van het antwoordformulier (art. 5 lid 3 EPVG-Vo).

    Het antwoord moet binnen 30 dagen na de betekening of kennisgeving van het vorderingsformulier en het antwoordformulier antwoorden. Het antwoord zal het gerecht dus binnen die termijn bereikt moet hebben.

    Dit stuk stuurt het gerecht weer binnen veertien dagen door aan de verzoeker (lid 4).

    Niet-ontvankelijkheidsverweer inzake het maximum bedrag

    De verweerder kan zich er op beroepen dat de verzoeker niet ontvankelijk is omdat de vordering een hogere waarde dan de bovengrens voor EPGV-vorderingen beloopt (lid 5). Het gerecht beslist hierop binnen 30 dagen nadat aan de eiser het antwoord is toegezonden. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open.

    Tegenvordering van verweerder (reconventie)

    De verweerder kan ook een tegenvordering instellen (lid 6). Voor een tegenvordering moet de verweerder ook gebruik maken van standaardformulier A. Dit wordt dan, tezamen met eventuele ter staving dienende stukken, overeenkomstig artikel 13 aan de eiser betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst verzonden. Eiser kan daarop weer binnen 30 dagen antwoorden (lid 6, laatste volzin).

    Tegenvordering hoger dan competentiegrens

    Is de tegenvordering hoger (of de waarde daarvan) hoger dan het maximum bedrag, dan wordt de zaak ingevolge art. 5 EPGV-Vo door de aangezochte rechter behandeld volgens de nationale procesregels (en dus niet volgens de EPGV-Vo). Daarmee maakt de verweerder (en eiser in reconventie) impliciet een forumkeuze. Als een Duitse verzoeker een EPGV-vordering instelt tegen een Nederlandse debiteur, en die vordert in reconventie een hoger bedrag van de Duitse partij, dan wordt de vordering door de Nederlandse rechter beoordeeld, niettegenstaande het feit dat die vordering in beginsel bij de Duitse rechter aanhangig gemaakt had moeten worden. De tegenvordering moet binnen veertien dagen al worden ingediend (dit is dus korter dan de termijn voor antwoord!).

    In het geval de tegenvordering beneden die waarde blijft gelden weer de procesregels zoals ook voor de vordering van de oorspronkelijke verzoeker (art. 5 laatste volzin EPVG-Vo).

    Beslissing van de rechter

    Het gerecht geeft in principe binnen 30 dagen na ontvangst van de laatste stukken een eindbeslissing (art. 7 lid 1 EPGV-Vo). Of het gerecht kan een tussenbeslissing nemen:

    a. verzoekt het de partijen nadere gegevens over de vordering te verstrekken binnen een wel bepaalde termijn van ten hoogste 30 dagen;
    b. geeft het aan welk bewijs het verlangt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, of
    c. roept het de partijen op voor een mondelinge behandeling, die binnen 30 dagen na de oproeping wordt gehouden.

    De eindbeslissing wordt in dat geval genomen binnen 30 dagen na een mondelinge behandeling of na ontvangst van alle informatie die het nodig heeft om een beslissing te geven. De beslissing wordt overeenkomstig artikel 13 aan de partijen betekend of ter kennis gebracht (art. 7 lid 2 EPGV-Vo). De eindbeslissing kan ook worden genomen, als de verweerder of de verweerder in reconventie niet tijdig reageert op de vordering c.q. tegenvordering.

    Comparitie

    In de herziene versie van de EPGV-Vo wordt in art. 8 EPGV-Vo de comparitie via videoconferencing op afstand tot uitgangspunt genomen. Art. 8 lid 1 EPGV-Vo luidt thans: Wanneer een mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 5, lid 1 bis, nodig wordt geacht, wordt daarvoor gebruikgemaakt van elke passende technologie voor communicatie op afstand, zoals videoconferentie of teleconferentie, die het gerecht ter beschikking staat, tenzij het gebruik van deze technologie, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet passend is met het oog op een eerlijke rechtspleging.

    Bewijsvoering

    In art. 9 EPGV-Vo wordt een regeling gegeven voor de wijze waarop bewijs verkregen moet worden. Het gerecht kan dit in beginsel bepalen.

    Heroverweging

    De veroordeelde partij kan binnen 30 dagen heroverweging van de beslissing verzoeken (art. 18 EPGV-Vo). Deze mogelijkheid laat echter niet een volledige toetsing toe, maar is bedoeld voor de beoordeling van een juiste totstandkoming van de beslissing. Onder meer wanneer betekening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden of de veroordeelde zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren. Dit betreft echter uitzonderingsgevallen. Deze regeling is ook herzien in 2015.

    Weigert het gerecht de heroverweging, dan blijft de beslissing in stand. Wijst het gerecht de bezwaren toe, dan leidt dit tot vernietiging van de eerdere beslissing.

    Tenuitvoerlegging

    De beslissing kan in de gehele EU zonder nadere regels aan de erkenning door de Lidstaat van executie ten uitvoer gelegd worden. Het enige dat nodig is, is een EPGV-certificaat conform het standaardformulier D van bijlage IV (art. 20 lid 2 EPGV-Vo). Hiervoor mogen geen extra kosten in rekening gebracht worden. In 2015 is toegevoegd: “Het gerecht verstrekt die partij desgevraagd het certificaat in een andere officiële taal van de instellingen van de Unie en maakt daarbij gebruik van het meertalig dynamisch standaardformulier dat op het Europees e-justitieportaal beschikbaar is. Niets in deze verordening verplicht het gerecht tot verstrekking van een vertaling en/of transliteratie van de tekst in de vrije tekstvelden van dat certificaat.”

    Executiegeschillen

    Executiegeschillen worden beheerst door het recht van het land van tenuitvoerlegging. In Nederland is dit dus art. 438 Rv. (zie de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging).

    Rechtspraak

    Rb. Oost Brabant 18 december 2018 (vertraagde reizigers/Corendon) – DAS Rechtsbijstand had op basis van de EPGV een verzoek wegens schadevergoeding voor haar verzekerden ingediend tegen Corendon. Die vlieger ging niet op, omdat Corendon gevestigd is in Turkije. Nu Turkije geen Lidstaat van de EU is, geldt de verordening niet voor verweerders in Turkije. De Kantonrechter stelde verzoekers een termijn voor intrekking van het verzoek, bij gebreke waarvan de zaak zou worden voortgezet als een dagvaardingsprocedure volgens de Nederlandse procesregels. Waarbij het dan de vraag zou zijn, of Corendon voor de Nederlandse rechter gedagvaard kan worden.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 16-03-2020]

    Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV-Vo)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV-Vo)

      Inleiding Europese procedure voor geringe vorderingen

      De Europese wetgever heeft in 2007 een procedure toegevoegd aan het palet van Europese procedures waarmee de burger overal in de EU eenvoudig toegang krijgt tot de rechter. Het betreft de Verordening (EG) nr. 861/2007, die met ingang van 1 januari 2009 van toepassing is. Het betreft hier “Unierecht”, dat boven c.q. naast de nationale wettelijke regelingen bestaat. De Verordening kent 29 artikelen.

      De Verordening is in 2015 gewijzigd met Verordening (EU) 2015/2421, waarmee ook Verordening (EG) nr. 1896/2006 inzake de Europese betalingsbevelprocedure is gewijzigd. De gewijzigde regeling is in werking getreden op 14 juli 2017. De regeling biedt een eenvoudige uniforme Europese incassoprocedure voor vorderingen tot EUR 5.000,=. De verkregen titel is direct uitvoerbaar in de hele EU (excl. Denemarken).

      De Verordening zit als volgt in elkaar:

      Hoofdstuk I – doel en werkingssfeer (art. 1 t/m 3)
      Hoofdstuk II – de procedure (art. 4 t/m art. 19)
      Hoofdstuk III – erkenning en tenuitvoerlegging (art. 20 t/m art. 23)
      Hoofdstuk IV – Slotbepalingen (art. 24 t/m 29)

      Een toelichting op de procedure en een link naar het formulier (in alle talen van de EU) is ook te vinden op het Europees e-justitieportaal.

      Uitvoeringswet

      De Nederlandse wetgever heeft ter regeling van de implementatie in Nederland een Uitvoeringswet EPGV-Vo uitgevaardigd, waarin de implementatie van de verordening in het Nederlandse procesrecht is geregeld. De wet omvat 11 artikelen (art. 1 Uit. wet EPGV-Vo tot en met art. 11 Uit. wet EPGV-Vo). De bevoegde rechter in Nederland is de Kantonrechter. De procedure verloopt via de regels voor verzoekschriftprocedures (zie de pagina Verzoekschriftprocedures).

      Doelstellingen EPGV-Vo

      In art. 1 EPVG-Vo geeft aan, wat met de regeling wordt beoogd. De regeling beoogt de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen. De Europese procedure voor geringe vorderingen is voor de partijen beschikbaar als alternatief voor de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten. De verkregen titel is direct uitvoerbaar in de hele EU.

      De verordening geldt voor procedures, waarbij tenminste een van de betrokken partijen in een andere lidstaat woont dan waar de rechter gevestigd is (art. 3 lid 1 EPGV-Vo). Bepalend is het moment van indiening (lid 3). De woonplaats moet volgens art. 3 lid 2 EPGV-Vo worden bepaald aan de hand van de EEX-Vo te weten art. 62 en 63 EEX-Vo (herschikt). Zie ook de pagina EEX-Vo (herschikt).

      Het gerecht past zijn interne recht toe om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de zaak aanhangig is (art. 62 lid 1 EEX-Vo). Lid 2 bepaalt, dat indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat waar de zaak aanhangig is, voor de vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, het gerecht het recht van die lidstaat toepast. In art. 63 EEX-Vo zijn de regels gegeven voor de bepaling van de woonplaats van een rechtspersoon. Bepalend is de plaats van hun statutaire zetel, van hun hoofdbestuur, of van hun hoofdvestiging.

      Toepassingsbereik EPGV-Vo

      De procedure biedt een extra instrument om binnen de EU een titel te krijgen in ter inning van geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken. Het moet gaan om burgerlijke en handelszaken. De procedure is niet bedoeld voor fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag („acta jure imperii”) (art. 2 lid 1 EPGV-Vo).

      Daarnaast is de Verordening krachtens art. 2 lid 2 niet van toepassing in zaken betreffende:

      a. de staat en bekwaamheid van natuurlijke personen;
      b. huwelijksgoederenrecht, onderhoudsverplichtingen en testamenten of erfenissen;
      c. faillissement, surseance, procedures tot ontbinding van insolvente vennootschappen of andere rechtspersonen of gerechtelijke akkoorden en dergelijke;
      d. aanspraken met betrekking tot sociale zekerheid;
      e. arbitrage;
      f. arbeidsrecht;
      g. huur en pacht van onroerende zaken, met uitzondering van vorderingen van geldelijke aard;
      h. inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en persoonlijkheidsrechten, waaronder ook begrepen laster.

      Bovengrens vordering; niet alleen geldvorderingen

      Aanvankelijk was de bovengrens EUR 2.000,=, in 2017 is dit verhoogd naar EUR 5.000,=. Het gaat hierbij om de waarde van de vordering op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, exclusief alle rente, kosten en uitgaven (art. 2 lid 1 EPGV-Vo). Belangrijk is dat de procedure zich niet beperkt tot geldvorderingen: de procedure mag zich ook uitstrekken tot andere vorderingen, mits het belang van die vordering op een waarde lager dan het maximum te waarderen is. Hierin verschilt de EPGV procedure van de procedure inzake het Europees betalingsbevel (EBB).

      Geen verplichte procesvertegenwoordiging

      Partijen hoeven zich niet door een gemachtigde of advocaat te laten vertegenwoordigen (art. 10 EPGV-Vo). De Lidstaten waarborgen dat partijen “praktische bijstand” krijgen bij het invullen van de formulieren (art. 11 EPGV-Vo). In de herziene versie van 2015 is dit uitgebreid met: “naast algemene informatie over welke gerechten in de betrokken lidstaat bevoegd zijn uitspraak te doen in een Europese procedure voor geringe vorderingen”. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald, dat dit niet omvat juridisch advies.

      Denemarken doet niet mee

      Denemarken heeft gekozen voor opt-out (art. 2 lid 3 EPGV-Vo).

      Procesverloop EPGV

      Rechtsingang (art. 4 EPVG-Vo)

      De procedure wordt ingeleid doordat de eiser het standaard vorderingsformulier A van bijlage I bij de Verordening invult en indient bij het bevoegde gerecht. Indiening kan hetzij rechtstreeks, hetzij per post of via een ander communicatiemiddel, zoals fax of elektronische post, dat aanvaard wordt door de lidstaat waar de procedure wordt ingeleid. Het vorderingsformulier moet beschikbaar zijn bij alle gerechten, en via de websites van de gerechten (art. 4 lid 5 EPVG-Vo). Het is ook te vinden via het hierboven vermelde Justitieportaal. In art. 6 EPGV-Vo worden regels gegeven voor de taal, waarin de stukken gesteld moeten worden. In principe moet dit de taal van het gerecht zijn.

      In 2015 is dit aangevuld: Elke lidstaat kan aangeven welke officiële talen van de instellingen van de Unie hij, naast zijn eigen taal, voor het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat aanvaardt.

      Het vorderingsformulier wijst zichzelf. Het bevat een beschrijving van de bewijzen ter staving van de vordering, en gaat waar nodig vergezeld van relevante, ter staving dienende stukken.

      Ontvankelijkheid

      Valt de vordering buiten het bereik van de EPGV-Vo, dan deelt het gerecht dit aan de verzoeker mee (lid 3). Die kan het verzoek dan intrekken; doet hij dat niet, dan wordt het verzoek volgens het ter plaatse toepasselijke recht verder behandeld (wat ook kan zijn: niet-ontvankelijk verklaring).

      Aanvulling van het verzoekschrift

      Vindt het gerecht het verzoek onvoldoende onderbouwd, dan kan het de verzoeker vragen om aanvulling binnen een door het gerecht te stellen termijn (lid 4). Het gerecht gebruikt daartoe standaardformulier B van bijlage II bij de Verordening. Het gerecht kan in plaats daarvan ook oordelen dat het verzoek kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk is. In dat geval wijst het gerecht de vordering af. Ook wanneer de aanvullende informatie niet binnen de gestelde termijn wordt aangeleverd, wordt de vordering afgewezen. Bij de herziening is daaraan toegevoegd: het gerecht stelt de eiser van die afwijzing in kennis en deelt mee of er tegen deze afwijzing rechtsmiddelen openstaan.

      Uitgangspunt: schriftelijke procedure (art. 5 EPVG-Vo)

      Uitgangspunt van de verordening is, dat de procedure voor geringe vorderingen een schriftelijke procedure is (art. 5 lid 1 EPGV-Vo). In eerste lezing bepaalde de verordening, dat het gerecht (alleen) een mondelinge behandeling houdt, indien het dat nodig acht of indien een partij daarom verzoekt. Bij de herziening in 2015 is dit aangescherpt. Art. 5, lid 1bis bepaalt nu: Het gerecht houdt uitsluitend een mondelinge behandeling indien het van oordeel is dat er geen uitspraak kan worden gedaan op basis van het schriftelijk bewijs of indien een partij daarom verzoekt. De rechter kan echter besluiten, dat geen mondelinge behandeling vereist is om een eerlijke rechtspleging te waarborgen. Tegen dat oordeel staat geen rechtsmiddel open.

      Uitnodiging verweerder om te antwoorden

      Na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier vult het gerecht deel I van het standaard antwoordformulier C van bijlage III in (art. 5 lid 2 EPVG-Vo). Het gerecht zendt dit – met een afschrift van het vorderingsformulier met bijlagen – binnen veertien dagen na ontvangst van het (complete) vorderingsformulier aan de verweerder. De verordening spreekt van “betekend of ter kennis gebracht”.

      Antwoord van de verweerder

      Ook de verweerder kan zich weer bedienen van een formulier: De verweerder antwoordt door deel II van standaard antwoordformulier C in te vullen en dit, waar nodig vergezeld van de ter staving dienende stukken, terug te zenden naar het gerecht. Gebruikmaking van deel II van antwoordformulier C is niet verplicht: de verweerder mag ook op een “andere passende wijze” antwoorden zonder gebruik te maken van het antwoordformulier (art. 5 lid 3 EPVG-Vo).

      Het antwoord moet binnen 30 dagen na de betekening of kennisgeving van het vorderingsformulier en het antwoordformulier antwoorden. Het antwoord zal het gerecht dus binnen die termijn bereikt moet hebben.

      Dit stuk stuurt het gerecht weer binnen veertien dagen door aan de verzoeker (lid 4).

      Niet-ontvankelijkheidsverweer inzake het maximum bedrag

      De verweerder kan zich er op beroepen dat de verzoeker niet ontvankelijk is omdat de vordering een hogere waarde dan de bovengrens voor EPGV-vorderingen beloopt (lid 5). Het gerecht beslist hierop binnen 30 dagen nadat aan de eiser het antwoord is toegezonden. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open.

      Tegenvordering van verweerder (reconventie)

      De verweerder kan ook een tegenvordering instellen (lid 6). Voor een tegenvordering moet de verweerder ook gebruik maken van standaardformulier A. Dit wordt dan, tezamen met eventuele ter staving dienende stukken, overeenkomstig artikel 13 aan de eiser betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst verzonden. Eiser kan daarop weer binnen 30 dagen antwoorden (lid 6, laatste volzin).

      Tegenvordering hoger dan competentiegrens

      Is de tegenvordering hoger (of de waarde daarvan) hoger dan het maximum bedrag, dan wordt de zaak ingevolge art. 5 EPGV-Vo door de aangezochte rechter behandeld volgens de nationale procesregels (en dus niet volgens de EPGV-Vo). Daarmee maakt de verweerder (en eiser in reconventie) impliciet een forumkeuze. Als een Duitse verzoeker een EPGV-vordering instelt tegen een Nederlandse debiteur, en die vordert in reconventie een hoger bedrag van de Duitse partij, dan wordt de vordering door de Nederlandse rechter beoordeeld, niettegenstaande het feit dat die vordering in beginsel bij de Duitse rechter aanhangig gemaakt had moeten worden. De tegenvordering moet binnen veertien dagen al worden ingediend (dit is dus korter dan de termijn voor antwoord!).

      In het geval de tegenvordering beneden die waarde blijft gelden weer de procesregels zoals ook voor de vordering van de oorspronkelijke verzoeker (art. 5 laatste volzin EPVG-Vo).

      Beslissing van de rechter

      Het gerecht geeft in principe binnen 30 dagen na ontvangst van de laatste stukken een eindbeslissing (art. 7 lid 1 EPGV-Vo). Of het gerecht kan een tussenbeslissing nemen:

      a. verzoekt het de partijen nadere gegevens over de vordering te verstrekken binnen een wel bepaalde termijn van ten hoogste 30 dagen;
      b. geeft het aan welk bewijs het verlangt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, of
      c. roept het de partijen op voor een mondelinge behandeling, die binnen 30 dagen na de oproeping wordt gehouden.

      De eindbeslissing wordt in dat geval genomen binnen 30 dagen na een mondelinge behandeling of na ontvangst van alle informatie die het nodig heeft om een beslissing te geven. De beslissing wordt overeenkomstig artikel 13 aan de partijen betekend of ter kennis gebracht (art. 7 lid 2 EPGV-Vo). De eindbeslissing kan ook worden genomen, als de verweerder of de verweerder in reconventie niet tijdig reageert op de vordering c.q. tegenvordering.

      Comparitie

      In de herziene versie van de EPGV-Vo wordt in art. 8 EPGV-Vo de comparitie via videoconferencing op afstand tot uitgangspunt genomen. Art. 8 lid 1 EPGV-Vo luidt thans: Wanneer een mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 5, lid 1 bis, nodig wordt geacht, wordt daarvoor gebruikgemaakt van elke passende technologie voor communicatie op afstand, zoals videoconferentie of teleconferentie, die het gerecht ter beschikking staat, tenzij het gebruik van deze technologie, wegens de bijzondere omstandigheden van de zaak, niet passend is met het oog op een eerlijke rechtspleging.

      Bewijsvoering

      In art. 9 EPGV-Vo wordt een regeling gegeven voor de wijze waarop bewijs verkregen moet worden. Het gerecht kan dit in beginsel bepalen.

      Heroverweging

      De veroordeelde partij kan binnen 30 dagen heroverweging van de beslissing verzoeken (art. 18 EPGV-Vo). Deze mogelijkheid laat echter niet een volledige toetsing toe, maar is bedoeld voor de beoordeling van een juiste totstandkoming van de beslissing. Onder meer wanneer betekening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden of de veroordeelde zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren. Dit betreft echter uitzonderingsgevallen. Deze regeling is ook herzien in 2015.

      Weigert het gerecht de heroverweging, dan blijft de beslissing in stand. Wijst het gerecht de bezwaren toe, dan leidt dit tot vernietiging van de eerdere beslissing.

      Tenuitvoerlegging

      De beslissing kan in de gehele EU zonder nadere regels aan de erkenning door de Lidstaat van executie ten uitvoer gelegd worden. Het enige dat nodig is, is een EPGV-certificaat conform het standaardformulier D van bijlage IV (art. 20 lid 2 EPGV-Vo). Hiervoor mogen geen extra kosten in rekening gebracht worden. In 2015 is toegevoegd: “Het gerecht verstrekt die partij desgevraagd het certificaat in een andere officiële taal van de instellingen van de Unie en maakt daarbij gebruik van het meertalig dynamisch standaardformulier dat op het Europees e-justitieportaal beschikbaar is. Niets in deze verordening verplicht het gerecht tot verstrekking van een vertaling en/of transliteratie van de tekst in de vrije tekstvelden van dat certificaat.”

      Executiegeschillen

      Executiegeschillen worden beheerst door het recht van het land van tenuitvoerlegging. In Nederland is dit dus art. 438 Rv. (zie de pagina Algemene regels tenuitvoerlegging).

      Rechtspraak

      Rb. Oost Brabant 18 december 2018 (vertraagde reizigers/Corendon) – DAS Rechtsbijstand had op basis van de EPGV een verzoek wegens schadevergoeding voor haar verzekerden ingediend tegen Corendon. Die vlieger ging niet op, omdat Corendon gevestigd is in Turkije. Nu Turkije geen Lidstaat van de EU is, geldt de verordening niet voor verweerders in Turkije. De Kantonrechter stelde verzoekers een termijn voor intrekking van het verzoek, bij gebreke waarvan de zaak zou worden voortgezet als een dagvaardingsprocedure volgens de Nederlandse procesregels. Waarbij het dan de vraag zou zijn, of Corendon voor de Nederlandse rechter gedagvaard kan worden.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 16-03-2020]

      Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV-Vo)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!