Pagina inhoud

    Europese Verordening bevoegdheid huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderontvoering (Brussel II-ter)

    Inleiding Europese Verordening bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging huwelijkszaken en ouderlijk gezag en internationale kinderontvoering (Brussel II-ter)

    Per 1 augustus 2022 is Brussel II-ter in werking getreden. Op deze pagina is de herschikking naar Brussel II-ter grotendeels verwerkt, waarbij de inhoud van de Verordening ook wordt besproken en een vergelijking wordt gemaakt met de wijzigingen ten opzichte van de versie voor de ‘herschikking’.

    Toepassingsgebied Brussel II-ter: niet het materiële recht

    Deze Verordening betreft alleen de procesrechtelijke aspecten van erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en akte op deze familierechtelijke terreinen. Voor het antwoord op de vraag naar het toepasselijke materiële recht moet worden gekeken naar de IPR-regels van Boek 10 B.W., voor echtscheidingen is dit art. 10:56 B.W.. Voor het ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud zijn het Haags Kinderbeschermingsverdrag (HKV) en het Haags Kinderontvoeringsbedrag (HKOV) en het Haags Alimentatieverdrag van belang, waar Titel 7 van Boek 10 B.W. naar verwijst. Zie de pagina Ontbinding huwelijk en de pagina IPR ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud.

    Reikwijdt van Brussel II-ter: internationale procedures

    Brussel II-ter is alleen aan de orde als het gaat om kwesties met een internationaal element. Er moet op basis van de woonplaats of de nationaliteit van een bij de zaak betrokken persoon sprake zijn van een band met een ander land. Dit hoeft niet per se een EU-Lidstaat te zijn. Vgl. HvJEU 2 augustus 2021, zaak C-262/21 PPU, RvdW 2022/132.

    Brussel II-bis

    De Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) van de Raad d.d. 27 november 2003 is een herziening van Verordening (EG) 1347/2000. De Verordening regelt zoals de naam al aangeeft de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in het huwelijksrecht en de ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ (het ouderlijk gezag).

    Bij grensoverschrijdende procedures rondom echtscheiding, ouderlijk gezag en kinderontvoering zijn de regels van de Verordening binnen de EU bepalend voor de de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning van beslissingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen. De Verordening haakt voor kwesties rondom kinderontvoering die buiten de EU spelen verder aan bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag.

    Brussel II-ter

    Per 1 augustus 2022 is deze verordening ‘herschikt’ en vervangen door de aanzienlijk uitgebreide Verordening (EU) 2019/1111 (Brussel II-ter). Zie PbEU 2019, L 178/1, met rectificatie in PbEU 2019, L 235/11. In verband hiermee is ook de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming per 1 oktober 2022 gewijzigd. De Verordening is bij de herschikking in omvang toegenomen: 105 bepalingen versus 72 in de vorige versie.

    De Preambule (nrs. 1 t/m 98) beslaat 16 bladzijden en de Verordening heeft een reeks bijlagen met certificaten (63 bladzijden). Bijlage I tot en met IX en een Concordantietabel (bijlage X). Zie voor andere bronnen ook Themanummer EB/Tijdschrift voor scheidingsrecht, 2022/1-2 en WPNR 18-02-2023 mrs. Ibili en Vlas.

    Prettig aan de online versie van Brussel II-ter is dat er onderaan de bladzij een index is, waardoor je snel door de tekst heen kunt.

    Voorgangers van Brussel II-bis en ter

    De Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000(4) voorzag in regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en van naar aanleiding van procedures in huwelijkszaken gegeven beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten. De inhoud van deze verordening werd grotendeels overgenomen uit de overeenkomst van 28 mei 1998 met hetzelfde onderwerp.

    Uitgezonderd Denemarken en Ierland

    De Verordening geldt niet voor Denemarken, wat voor wel meer EU-Verordeningen geldt, maar in dit geval ook niet voor Ierland. Zie Preambule nr. 96 voor Denemarken.

    Inhoud van verordening bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging huwelijkszaken en ouderlijk gezag

    Toepassingsgebied en definities (Hoofdstuk I Brussel II-ter)

    art. 1 Brussel II-ter Toepassingsgebied van de Verordening

    De Verordening Brussel II-ter is volgens art. 1 lid 1 van toepassing op burgerlijke zaken betreffende:

    a. echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;

    b. de toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid (het ouderlijk gezag).

    In Brussel II-ter zijn de woorden ‘ongeacht de aard van het gerecht’ verwijderd. Dit heeft echter geen materieel effect op de werking van de Verordening.

    Erkenning huwelijk in kader van scheidingsprocedure

    De vraag of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, waarop in een scheidingsprocedure art. 1 lid 1 aanhef en sub a Brussel II-ter kan worden toegepast, is niet in de verordening geregeld. Daarvoor moeten we naar Nederlands IPR te rade bij Boek 10 B.W. en dan met name art. 10:31 lid 1 B.W. en art. 10:32 B.W.. Zie de pagina Voltrekking en erkenning huwelijken.

    Daarmee wordt ook de hete aardappel van de erkenning van een homohuwelijk omzeild (vgl. Preambule sub 9). Dat moet worden bezien naar het nationale IPR. Dit is ondervangen door art. 4 lid 1 Rv. (zie de pagina Rechtsmacht). Op dit punt is er geen wijziging ten opzichte van Brussel II-bis.

    Nadere uitwerking van het toepassingsgebied van Brussel II-ter inzake ouderlijk gezag

    In art. 1 lid 2 wordt het bereik van art. 1 lid 1 sub b nader gespecificeerd. Zaken met betrekking tot ouderlijk gezag kunnen met name de volgende kwesties bestrijken:

    a. het gezagsrecht en het omgangsrecht;

    b. voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstituten;

    c. de aanwijzing en de taken van personen of organen die belast zijn met de zorg voor de persoon of het vermogen van een kind, of die een kind vertegenwoordigen of bijstaan;

    d. de plaatsing van een kind in een inrichting of in pleegzorg;

    e. maatregelen ter bescherming van het kind die verband houden met het beheer of de instandhouding van dan wel de beschikking over het vermogen van een kind.

    Verhouding van Brussel II-ter ten opzichte van het Haags Kinderontvoeringsverdrag

    Met Brussel II-ter is een bepaling ingevoegd over de verhouding van de Verordening tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Hoofdstuk III van Brussel II-ter (Kinderontvoering) en Hoofdstuk IV Brussel II-ter (erkenning en tenuitvoerlegging) zijn van toepassing wanneer bij de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer van een kind meer dan één lidstaat is betrokken, ter aanvulling van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 (Haags Kinderontvoeringsverdrag afgekort als HKOV). Zie over dit verdrag en de aangesloten landen ook de website Kinderontvoering.org.

    Hoofdstuk IV (Erkenning en tenuitvoerlegging) van Brussel II-ter is (wel) van toepassing op beslissingen waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat uit hoofde van het Haags Kinderontvoeringsverdrag wordt bevolen en die ten uitvoer moeten worden gelegd in een andere Lidstaat dan de Lidstaat waarin de beslissing werd gegeven (art. 1 lid 3 Brussel II-ter). Zie in dit verband ook de definitie van ‘beslissing’ in art. 2 lid 1 sub a Brussel II-ter.

    Hiermee wordt er in voorzien, dat wanneer een rechter in een Lidstaat een ordemaatregel heeft gegeven in het kader van kinderontvoering, die beslissing in alle Lidstaten uitvoerbaar is. Ook wanneer het kind na ontvoering naar een andere Lidstaat weer wordt meegenomen naar een derde Lidstaat blijft de beslissing van kracht en uitvoerbaar binnen de EU. Zie wat betreft de ratio hierachter ook de Preambule nr. 16.

    De Verordening geldt echter niet voor wat betreft de rechtsmacht van de rechter in een kinderontvoeringszaak (zie hierna bij art. 10 Brussel-II ter).

    Brussel II-ter is blijkens art. 1 lid 4 niet van toepassing op:

    a. de vaststelling of de ontkenning van familierechtelijke betrekkingen;

    b. beslissingen inzake adoptie, voorbereidende maatregelen voor adoptie, alsmede de nietigverklaring of de herroeping van de adoptie;

    c. de geslachtsnaam en de voornamen van een kind;

    d. handlichting;

    e. onderhoudsverplichtingen;

    f. trusts en erfopvolging;

    g. maatregelen genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

    art. 2 Brussel II-ter Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “beslissing”: een beslissing van een gerecht van een lidstaat (art. 2 lid 1 Brussel II-ter).

    Voor de toepassing van Hoofdstuk IV (Erkenning en tenuitvoerlegging) geeft de Verordening nog twee aanvullende definities:

    a. een in een lidstaat gegeven beslissing waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat uit hoofde van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 wordt gelast en die ten uitvoer moet worden gelegd in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de beslissing werd gegeven;

    b. voorlopige en bewarende maatregelen, die zijn gelast door een gerecht dat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, of maatregelen genomen overeenkomstig artikel 27, lid 5, in samenhang met artikel 15.

    Voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast zonder dat de verweerder werd gedagvaard zijn niet geldig, tenzij deze voor de tenuitvoerlegging aan hem zijn betekend.

    Definities die in Brussel II-ter voorkomen

    Art. 2 lid 2 Brussel II-ter geeft verder een definitie voor een aantal in de Verordening voorkomende begrippen. Deze zijn niet gewijzigd ten opzichte van Brussel II-bis.

    Overeenkomst

    In art. 2 lid 2 sub 3 Brussel II-ter wordt het begrip ‘overeenkomst’ gedefinieerd:

    “voor de toepassing van hoofdstuk IV, een door de partijen overeengekomen document met betrekking tot binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende aangelegenheden dat geen authentieke akte is, en dat is geregistreerd door een overheidsinstantie die met dat doel overeenkomstig artikel 103 door een lidstaat ter kennis van de Commissie is gebracht”.

    Zo’n overeenkomst kan een tussen partijen overeengekomen private echtscheiding, die buiten de rechter om tot stand is gekomen en in de lidstaat van herkomst bindend is en die daar geregistreerd is. Deze wordt erkend in de andere Lidstaten op grond van art. 65 Brussel II-ter.

    Begrip ‘kind’ in Brussel II-ter

    Art. 2 lid 2 sub 6 Brussel II-ter geeft de definitie van ‘kind’. De Verordening koppelt dit aan de leeftijd van 18 jaar. Kind is dus iedereen die nog geen 18 is, ook al is de betrokkene op grond van nationaal recht handelingsbekwaam, zoals naar Nederlands recht bij handlichting of door huwelijk. Zie hierover ook Preambule sub 17 (what is in a number). Deze leeftijdsgrens voor meerderjarigheid geldt in alle EU-Lidstaten.

    In Brussel II-bis ontbrak deze bepaling. De Verordening sluit hiermee aan op het nog in werking te treden Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000. Zie ook de pagina Verdragen familierecht en F. Ibili, ‘Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen: inwerkingtreding per 1 januari 2009, maar (nog) niet voor Nederland’, WPNR 2009/6786, p. 135-136.

    Dit verdrag is in Nederland nog niet in werking getreden, maar wordt in de rechtspraktijk anticiperend toegepast. Zie HR 2 februari 2018 (Spaanse tutela).

    Ouderlijke verantwoordelijkheid

    Voor gezagszaken is het begrip „ouderlijke verantwoordelijkheid” (art. 2 lid 2 sub 7 Brussel II-ter) van belang. Hieronder wordt verstaan:

    “alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind. De term omvat onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht.”

    Het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid moet volgens het HvJ EU ruim worden uitgelegd. Zie o.a. HvJEU 3 oktober 2019, zaak C-759/18, NJ 2019/458, m.nt. Th. M. de Boer.

    Binnen het Nederlandse familierecht is het ouderlijk gezag geregeld in Titel 14 Boek 1 B.W. (het gezag over minderjarige kinderen) en in Titel 15 Boek 1 B.W. (omgang en informatie minderjarige kinderen). Zie de pagina Gezag over minderjarige kinderen en de pagina Omgang en informatie minderjarige kinderen.

    Maar ook op het verzoek om een machtiging om een erfenis namens een minderjarig kind te verwerpen is een kwestie van uitoefening van ouderlijk gezag en valt dus onder Brussel II-ter en niet onder de Erfrechtverordening (zie de website van de overheid over deze verordening). Zie op dit punt HvJEU 19 april 2018, zaak C-565/16 (Saponaro & Xylina).

    Gezagsrecht

    In art. 2 lid 2 sub 9 wordt het begrip gezagsrecht gedefinieerd:

    “onder meer de rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de zorg voor de persoon van een kind, en in het bijzonder het recht om de verblijfplaats van een kind te bepalen”.

    Omgangsrecht

    In art. 2 lid 2 sub 10 wordt het begrip omgangsrecht gedefinieerd:

    “het recht op omgang met een kind, met inbegrip van het recht om een kind voor een beperkte tijd mee te nemen naar een andere plaats dan zijn gewone verblijfplaats”.

    Domicile

    Art. 2 lid 3 Brussel II-ter werkt de definitie verder uit (dit was eerder art. 3 lid 2 Brussel II-bis). De bepaling luidt nu:

    Voor de toepassing van de artikelen 3, 6, 10, 12, 13, 51, 59, 75, 94 en 102 vervangt het begrip “domicile (woonplaats)” het begrip “nationaliteit” voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en wordt daaronder hetzelfde verstaan als in de respectievelijke rechtstelsels van die lidstaten.

    Dieze bepalingen inzake Ierland en het VK stonden eerder in art. 3 lid 1 sub b en lid 2 Brussel II-bis.

    Bevoegdheid rechter in internationale scheidingsprocedures (Hoofdstuk II Brussel II-ter )

    Afd. 1 Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

    Art. 3 Brussel II-ter Algemene bevoegdheid in scheidingszaken

    Deze bepaling geeft een regel van IPR in (globaal gezegd) echtscheidingszaken. Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat:

    a. Op het grondgebied waarvan:

    • de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben;
    • zich de laatste gewone verblijfplaats bevindt, indien een van hen daar nog verblijft;
    • de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft;
    • in geval van een gemeenschappelijk verzoek, waar zich de gewone verblijfplaats van één van de echtgenoten bevindt;
    • zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of
    • de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening het verzoek verblijft, en onderdaan van de betrokken lidstaat is; of

    b. waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten

    De term ‘gerecht’ is ruim uit te leggen (zie Preambule sub 14). Onder ‘gerecht’ valt niet een Nederlandse notaris.

    In de zaak leidend tot het arrest HR 12 januari 2018 (nevenvoorziening ouderlijk gezag Indiase echtscheiding) was de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in het licht van art. 3 Brussel II-bis aan de orde. Doordat de vrouw pas sinds kort vanuit India naar Nederland was gekomen, was haar gewone verblijfplaats vanwege de toepasselijke termijnen nog steeds India. Dit arrest is nader besproken in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak). De uitkomst zou volgens Brussel II-ter niet anders luiden.

    Geen forumkeuze en geen forum necessitatis in scheidingsprocedures

    Hoewel hierover wel is gesproken, is in Brussel II-ter toch niet de mogelijkheid van forumkeuze voor de scheidingsprocedure opgenomen.

    Ook biedt Brussel II-ter voor scheidingsprocedures niet de uitweg van het ‘forum necessitatis’ wanneer men voor de scheiding niet ergens anders terecht kan. In Nederland wordt dan wel art. 9 Rv. aangewend, maar of dit in internationaal verband stand houdt is niet zeker. Art. 6 Brussel II-ter bemoeilijkt dit, doordat dit de toepassing van het commune bevoegdheidsrecht beperkt ten aanzien van verweerders die door hun gewone verblijfplaats of nationaliteit met een lidstaat zijn verbonden. Zie hieronder bij art. 6 Brussel II-ter.

    Art. 4 Brussel II-ter Tegenvordering in scheidingszaken

    Het gerecht waarbij een procedure op grond van artikel 3 aanhangig is, is ook bevoegd kennis te nemen van een tegenvordering, mits deze binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

    Art. 5 Brussel II-ter Omzetting scheiding van tafel en bed in echtscheiding

    Naast art. 3 is het gerecht van een lidstaat dat een beslissing heeft gegeven waarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, ook bevoegd om die scheiding van tafel en bed om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

    De artikelen 4 en 5 zijn ook niet gewijzigd bij de herschikking naar Brussel II-ter.

    Art. 6 Brussel II-ter Residuele bevoegdheid

    In art. 6 Brussel II-ter zijn twee bepalingen van Brussel II-bis namelijk art. 6 Exclusieve aard van de bevoegdheid op grond van art. 3 – 5 en art. 7 Residuele bevoegdheid – in één bepaling ondergebracht.

    De regeling geeft de bevoegdheidsregels voor het geval een verweerder geen ingezetene is van een Lidstaat. De bepaling luidt nu:

    1. Behoudens lid 2 wordt, indien van geen enkele lidstaat een gerecht op grond van de artikelen 3, 4 of 5 bevoegd is, de bevoegdheid in elke lidstaat bepaald door de wetgeving van die staat.
    2. Een echtgenoot die zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft, of onderdaan van een lidstaat is, kan slechts op grond van de artikelen 3, 4 en 5 voor de gerechten van een andere lidstaat worden gedaagd.
    3. Tegenover een verweerder die zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat heeft en die niet de nationaliteit van een lidstaat bezit, kan een onderdaan van een lidstaat die zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een andere staat heeft, evenals de onderdanen van die staat, zich beroepen op de aldaar geldende bevoegdheidsregels.

    Een toepassing van art. 6 Brussel II-ter (destijds art. 7 Brussel II-bis) inzake de ‘residuele bevoegdheid’ zien we in het hierboven vermelde arrest inzake de Indiase echtscheiding (lees Rechtspraak). Omdat de Nederlandse rechter niet op grond van art. 3 Brussel II bevoegd was in de echtscheidingsprocedure onderzocht de rechter of Nederlands IPR toch tot bevoegdheid kon leiden.

    Zie met betrekking tot art. 6-7 Brussel II-bis ook HvJEU 1 augustus 2022, zaak C-501/20.

    Afd. 2 Hoofdstuk II Brussel II-ter Ouderlijke verantwoordelijkheid

    De grootste wijziging van de Verordening Brussel II bij de herschikking is het onderwerp van de ouderlijke verantwoordelijkheid (oftewel het ouderlijk gezag).

    Brussel II-ter is blijkens Preambule sub 7 van toepassing ongeacht de aard van de procedure waarin de kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid speelt. Dit hoeft dus niet te zijn een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen, een procedure over omgang of een kinderbeschermingsprocedure.

    Art. 7 Brussel II-ter Algemene bevoegdheid bij zaken betreffende ouderlijk gezag

    Door het samenvoegen van art. 6 en 7 is het voormalige art. 8 Brussel II-bis nu art. 7 Brussel II-ter. Dit om het allemaal inzichtelijk te houden.

    Hoofdregel: gewone verblijfplaats van het kind

    Art. 7 lid 1 Brussel II-ter bepaalt, dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Deze regel is niet gewijzigd bij de herschikking. Hierbij wordt dus het beginsel van de perpetuatio fori toegepast: ook als de gewone verblijfplaats wijzigt na indiening van het verzoekschrift, blijft de rechter die bij indiening rechtsmacht had bevoegd. Dit terwijl in art. 5 lid 2 HKV wijziging van de gewone woonplaats ook wijziging van rechtsmacht meebrengt. Zie de pagina Verdragen familierecht.

    In de Verordening is echter vastgehouden aan dit beginsel. Dit beginsel kan wel overeind blijven bij een verhuizing binnen de EU, waar de Verordening geldt. Ook wanneer er sprake is van verhuizing naar een niet EU-land, dat ook niet is aangesloten bij het HKV, dan kan deze regel blijven gelden. Zie voor een casus waarin zich dit voordeed HR 18 februari 2011 (verhuizing van een kind vanuit lidstaat Nederland naar Iran).

    Wanneer er sprake is van een verhuizing naar een staat buiten de EU, die is aangesloten bij het HKV, dan zijn de kaarten anders geschud. Zie HvJEU 14 juli 2022, zaak C-572/21 (verhuizing van een kind vanuit lidstaat Zweden naar HKV-staat Rusland). Uiteraard moet het wel gaan om een rechtmatige verhuizing van het kind.

    In het arrest HR 25 maart 2022 (gewone verblijfplaats kind uit VS) gaat de Hoge Raad in op de criteria voor de vaststelling van de ‘gewone verblijfplaats’ van het kind. Lees meer over dit arrest in de bespreking op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    In het arrest HR 4 januari 2013 (wijziging woonplaats kinderen lopende een OTS en uithuisplaatsingsprocedure) (waarop Brussel II-bis van toepassing was) kwam de vraag naar vaststelling van de ‘gewone woonplaats’ van de kinderen ook aan de orde in het kader van de (enigszins overhaaste) verhuizing van de ouders vanuit Nederland naar Duitsland hangende een OTS en uithuisplaatsing van de kinderen (lees Rechtspraak).

    Zie voor lagere rechtspraak Rb. Oost-Brabant 16 september 2022 (toestemming vakantie en aanvraag paspoort minderjarige), Rb. Zeeland-West-Brabant 6 oktober 2022 (vordering toevertrouwing minderjarige in Spanje), Rb. Limburg 13 oktober 2022 (afwijzing verzoek uithuisplaatsing).

    Uitzonderingen op de rechterlijke bevoegdheid in procedures betreffende ouderlijk gezag

    Art. 7 id 2 Brussel II-ter maakt op de hoofdregel van gewone verblijfplaats van het kind een voorbehoud voor de situaties van de artikelen 8 tot en met 10 Brussel II-ter (was in Brussel II-bis: ‘behoudens art. 9, 10 en 12’).

    Art. 8 Brussel II-ter Overgangsregeling bij verhuizing van het kind

    De gerechten van de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind blijven bevoegd tot wijziging van een in die lidstaat vóór de verhuizing van het kind gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht, wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, gedurende drie maanden na de verhuizing. Dit mits de persoon die ingevolge die beslissing het omgangsrecht heeft, zijn gewone verblijfplaats behoudt in de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind (art. 8 lid 1 Brussel II-ter).

    Dit behoudens het geval dat de ouder die omgangsrecht heeft de bevoegdheid niet betwist (art. 8 lid 2 Brussel II-ter).

    Deze bepaling is behalve de vernummering (dit was art. 9 lid 1 Brussel II-bis) niet gewijzigd.

    Art. 9 Brussel II-ter Bevoegdheid in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet terugkeren van kind

    Wanneer het kind niet geoorloofd naar een ander land is gebracht, dan blijven de gerechten van zijn gewone verblijfplaats van vóór die ongeoorloofde verhuizing bevoegd, zo lang de gewone verblijfplaats niet is gewijzigd. Onder Brussel II-bis was dit art. 10 en was het kopje onomwonden ‘in gevallen van kinderontvoering’.

    Dit tenzij degeen die de bevoegdheid over het kind heeft in die verhuizing heeft berust, of er een jaar is verstreken en:

    (i) er geen verzoek tot terugkeer is ingediend of (ii) dit is ingetrokken;

    (iii) het verzoek werd door een gerecht van een lidstaat geweigerd op andere gronden dan artikel 13, lid 1, onder b), of artikel 13, lid 2, van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980, en tegen die beslissing kan geen gewoon rechtsmiddel meer worden aangewend;

    (iv) er werd geen zaak bij een gerecht aanhangig gemaakt als bedoeld in artikel 29, leden 3 en 5, in de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer; of

    (v) een beslissing over het gezagsrecht die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.

    Art. 9 Brussel II-ter geeft slechts een antwoord op de vraag, wat de gevolgen voor de rechtsmacht van de rechter zijn, wanneer de gewone verblijfplaats van een kind wederrechtelijk wordt gewijzigd.

    Het arrest HR 26 juni 2015 (rechterlijke bevoegdheid na onttrekking kinderen aan gezag BJZ) was het derde arrest dat de Hoge Raad wees in een slepende zaak over het gezag over hun kinderen. In dit arrest stond de onttrekking van de kinderen aan het gezag van het Bureau Jeugdzaken (BJZ) centraal.

    Brussel II-ter geldt niet voor kinderontvoeringszaken

    Op de verzoekschriftprocedure waarin de teruggeleiding wordt gevorderd van een kind dat wederrechtelijk is ontvoerd naar een ander land, dan wel daar na rechtmatig verblijf niet wordt teruggebracht, is Brussel II-ter (voorheen art. 10 Brussel-II bis) echter niet van toepassing. Deze maatregel is namelijk een ordemaatregel en niet een nevenvoorziening in een procedure rondom het ouderlijk gezag. Zie HR 9 december 2011 (Belgische kinderontvoering), r.o. 3.5.

    Art. 10 Brussel II-ter Forumkeuze in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid

    Art. 11 Brussel II-bis (Terugkeer kind) en art. 12 Brussel II-bis (Prorogatie van rechtsmacht) zijn sterk gewijzigd in Brussel II-ter. De regeling van art. 12 Brussel II-bis (Prorogatie) is verweven in art. 10 Brussel II-ter.

    Art. 11 Brussel II-bis heeft in de herschikte Verordening een uitvoeriger uitwerking gekregen in art. 22 t/m 29 Brussel II-ter. Zie hieronder.

    Het onderscheid in art. 12 Brussel II-bis in ouderlijk gezag kwesties tijdens een echtscheidingsprocedure versus in een afzonderlijke procedure is in Brussel II-ter vervallen.

    De gerechten van een Lidstaat zijn volgens art. 10 lid 1 Brussel II-ter (ook) bevoegd ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid indien er een forumkeuze is gedaan. De forumkeuze is beperkt tot Lidstaten waarmee het kind een nauwe band heeft.

    Daarvoor moet aan onderstaande voorwaarden zijn voldaan:

    a. het kind heeft een nauwe band met die lidstaat, met name omdat:

    • (i) minstens een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft;
    • (ii) het kind voordien zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat had; of
    • (iii) het kind onderdaan van die lidstaat is;

    b. de partijen, evenals alle andere personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, hebben:

    • (i) uiterlijk op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, vrijwillig overeenstemming bereikt over de bevoegdheid; of
    • (ii) de bevoegdheid uitdrukkelijk aanvaard in de loop van de procedure en het gerecht heeft ervoor gezorgd dat alle partijen in kennis zijn gesteld van hun recht om de bevoegdheid van het gerecht niet te aanvaarden; en

    c. de bevoegdheidsuitoefening wordt gerechtvaardigd door het belang van het kind.

    De bevoegdheid ontstaan op grond van art. 10 lid 1 sub b (ii) is een exclusieve bevoegdheid (art. 10 lid 4 Brussel II-ter). De eis in art. 12 Brussel II-bis, dat de forumkeuze gedaan moest worden voorafgaand aan (of uiterlijk op het moment van aanhangig worden van) de procedure is in art. 10 lid 1 sub b onder (ii) aangevuld met de mogelijkheid om nog tijdens de procedure een forumkeuze te maken. Dit moet dan wel uitdrukkelijk gedaan worden. Zie ook Preambule sub 23, laatste alinea, wat betreft het onderzoek van de rechter of de keuze een ‘informed consent’ is.

    De bepaling in lid 1 c is bedoeld om te waarborgen dat de rechter zijn rechtsmacht beoordeelt vanuit het belang van het kind. Als de ouders bvb. in een Nederlandse echtscheiding een forumkeuze hebben gedaan voor Nederland, en daarbij ook latere aanpassingen van de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling onder die keuze laten vallen, dan kan de rechter toch beslissen dat dit in een andere Lidstaat beslist moet worden als hij meent dat hij de leefomgeving van het kind elders onvoldoende kan overzien.

    Schriftelijke vastlegging forumkeuze

    Een forumkeuze als bedoeld in lid 1 moet schriftelijk worden vastgelegd, of door het gerecht worden vastgelegd volgens de lokale procesregels (art. 10 lid 2 Brussel II-ter).

    Personen die partij in de procedure worden nadat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, kunnen na de aanhangigmaking met de overeenkomst instemmen. Indien er geen verzet wordt aangetekend, wordt hun instemming geacht impliciet te zijn.

    Einde van de forumkeuze

    De forumkeuze loopt af zodra de procedure is beëindigd (lid 3) en werkt dus niet door en eventuele andere procedures tussen partijen. Dit gold ook onder art. 12 Brussel II-bis, zie HvJEU 1 oktober 2014, zaak C-436/13, NJ 2015/408.

    Art. 11 Brussel II-ter Bevoegdheid op grond van de aanwezigheid van het kind

    In art. 11 Brussel II-ter wordt een aanvullende bevoegdheidsregeling gegeven voor het geval de gewone verblijfplaats van het kind niet kan worden vastgesteld:

    1. Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en de bevoegdheid niet op grond van artikel 10 kan worden bepaald, zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd.
    2. Deze bevoegdheid is tevens van toepassing op vluchtelingenkinderen en kinderen die naar een ander land zijn overgebracht ten gevolge van onlusten in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hadden.

    Deze bepaling was voorheen opgenomen in art. 13 Brussel II-bis.

    Art. 12 Brussel II-ter Bevoegdheidsoverdracht naar het gerecht van een andere Lidstaat

    In art. 15 Brussel II-bis (Verwijzing naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen) had de rechter de mogelijkheid gegeven om in zaken over het ouderlijk gezag – ondanks de eigen bevoegdheid – te onderzoeken of het wellicht beter was de zaak over te dragen aan een gerecht in een andere Lidstaat.

    Deze bepaling is nu te vinden in art. 12 Brussel II-ter. In de zaak HR 26 juni 2015 (rechterlijke bevoegdheid na onttrekking kinderen aan gezag BJZ) had het Hof toepassing van deze bepaling onderzocht, maar omdat de ouders weigerden mee te werken (voorwaarde was mede dat ze zouden vertellen waar de kinderen thans verbleven) leidde dit nergens toe (lees Rechtspraak).

    Art. 13 Brussel II-ter Verzoek om overdracht van bevoegdheid door een gerecht van een lidstaat dat niet bevoegd is

    Het verzoek tot overdracht van bevoegdheid in zaken omtrent ouderlijke verantwoordelijkheid kan ook gedaan worden door een rechter in een andere Lidstaat. Dit is wel beperkt tot uitzonderlijke omstandigheden en mits het gerecht een dergelijke overdracht in het belang van het kind acht gezien de specifieke omstandigheden van de zaak. Dit is een toepassing van het principe van ‘forum non conveniens’.

    Art. 12 en 13 Brussel II-ter leunen sterk aan tegen art. 8 en 9 HKV. Zie voor deze bepalingen de pagina Verdragen familierecht.

    Art. 14 Brussel II-ter Residuele bevoegdheid bij ouderlijk gezag

    Art. 14 Brussel II-bis (Residuele bevoegdheid) is qua nummering niet gewijzigd. Dit is nog steeds art. 14 in Brussel II-ter.

    Art. 15 Brussel II-ter Voorlopige en bewarende maatregelen in spoedeisende gevallen

    In spoedeisende gevallen kan de rechtsmacht zoals die normaal zou gelden op grond van de Verordening worden doorkruist. Hierin voorziet art. 15 lid 1 Brussel II-ter, dat luidt:

    In spoedeisende gevallen hebben, zelfs wanneer het gerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is, de gerechten van een lidstaat de bevoegdheid om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen voorzien in het recht van die lidstaat betreffende:

    a. een kind dat zich in die lidstaat bevindt; of

    b. vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden.

    De rechter die de spoedeisende maatregelen treft moet de volgens de Verordening eigenlijk bevoegde rechter zo spoedig mogelijk informeren (art. 15 lid 2 Brussel II-ter).

    De bevoegde rechter kan daarna dan de voorzieningen treffen die het nodig acht (art. 15 lid 3 Brussel II-ter). Deze bepaling was eerst te vinden in art. 20 Brussel II-bis (Voorlopige en bewarende maatregelen). In Brussel II-bis was de bepaling minder specifiek en sprak van ‘met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden’. In Brussel II-ter is dit blijkens bovenstaande tekst meer toegesneden op het kind of diens vermogensbestanddelen. De maatregelen moeten voorhanden zijn in het recht van de rechter die de maatregelen treft.

    Art. 16 Brussel II-ter Incidentele vorderingen

    Deze bepaling is nieuw. In Brussel II-bis ontbrak een dergelijke regeling. De bepaling luidt (lid 1):

    “Indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat in een procedure betreffende een zaak die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, afhangt van het beslechten van een incidentele vordering in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid, dan mag een gerecht in die lidstaat die vordering ten behoeve van die procedure beslechten, zelfs indien die lidstaat krachtens deze verordening niet bevoegd is.”

    De beslechting van een incidentele vordering als bedoeld in lid 1 heeft uitsluitend gevolgen voor de procedure waarvoor die erkenning werd genomen (lid 2).

    Lid 3 geeft een bepaling voor het geval een erfrechtelijke kwestie speelt:

    “Indien de geldigheid van een voor rekening van een kind verrichte of te verrichten rechtshandeling in een erfenisprocedure voor een gerecht in een lidstaat de toestemming of goedkeuring van een gerecht vereist, kan een gerecht in die lidstaat beslissen een dergelijke rechtshandeling goed te keuren of toe te staan, ook indien het krachtens deze verordening niet bevoegd is.”

    De verplichting van art. 15 lid 2 Brussel II-ter om de rechter in een andere Lidstaat in te lichten geldt ook voor deze incidentele vorderingen (lid 4).

    Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen
    Art. 17 Brussel II-ter Aanhangig maken van een zaak bij een gerecht

    Deze bepaling was eerst te vinden in art. 16 Brussel II-bis (Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht). Aan de bestaande bepalingen sub a en b is een derde toegevoegd.

    Een zaak wordt geacht aanhangig te zijn gemaakt, wanneer:

    a. het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen;

    b. indien de betekening of mededeling van dit stuk moet plaatsvinden voor het bij het gerecht wordt neergelegd, op het tijdstip waarop het door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of mededeling, wordt ontvangen, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk bij het gerecht neer te leggen; of

    c. indien de procedure ambtshalve door het gerecht wordt ingesteld, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure in te stellen door het gerecht wordt genomen, of, indien een dergelijke beslissing niet is vereist, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeschreven.

    art. 18 Brussel II-ter Toetsing van de bevoegdheid

    De rechter moet zijn bevoegdheid ambtshalve toetsen. De bepaling is ongewijzigd (was art. 17 Brussel II-bis Toetsing van de bevoegdheid).

    Art. 19 Brussel II-ter Toetsing van ontvankelijkheid

    Net als in een gewone dagvaardingsprocedure in Nederland moet de rechter bij niet verschijnen van een wederpartij uit een andere Lidstaat ambtshalve toetsen, of de oproeping naar behoren heeft plaatsgevonden. Deze bepaling was eerst genummerd art. 18 Brussel II-bis (Toetsing van de ontvankelijkheid).

    Wanneer het inleidende processtuk door een Lidstaat aan de autoriteiten van een andere Lidstaat gestuurd moest worden, is art. 19 Betekeningsverordening op deze toets van toepassing (lid 2). Zie ook de pagina Europese Betekeningsverordening.

    Betreft het niet een betekening binnen de EU, dan geldt art. 15 van het Haags Betekeningsverdrag, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig dat verdrag aan een andere staat diende te worden toegezonden. Zie de pagina Haags Betekeningsverdrag.

    Art. 20 Brussel II-ter Aanhangigheid en onderling samenhangende procedures

    In art. 20 Brussel II-ter vinden we de regeling van art. 19 Brussel II-bis inzake litispendentie terug. De bepaling is grotendeels hetzelfde, behoudens een aanvulling op lid 2 (voorlopige maatregelen vestigen geen bevoegdheid) en de toevoeging van een 4e en 5e lid.

    In Brussel II-bis was dit art. 19. Lid 1 t/m 3 luiden:

    1. Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig worden gemaakt, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan tot de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
    2. Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind aanhangig worden gemaakt welke hetzelfde kind betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan tot de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, tenzij de bevoegdheid van één van de gerechten enkel is gebaseerd op artikel 15 (voorlopige en bewarende maatregelen).
    3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

    In de zaak leidend tot het arrest HR 12 januari 2018 (nevenvoorziening ouderlijk gezag Indiase echtscheiding) kwam de Hoge Raad wel tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de gevraagde voorziening in het ouderlijk gezag. Art. 19 (thans 20) Brussel II was niet aan de orde, omdat het hier niet ging om litispendentie in een andere Lidstaat (maar in India).

    Zie ook de bespreking van dit arrest in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak).

    Wat betreft het niet ontstaan van bevoegdheid door toepassing van art. 15 Brussel II-ter (voorlopige maatregelen) zie ook HvJ EU 9 november 2010, zaak C-296/10.

    Toegevoegd art. 20 lid 4

    Nieuw is lid 4, dat luidt:

    4. Indien een gerecht van een lidstaat wordt aangezocht dat exclusief bevoegd is op basis van een in artikel 10 bedoelde aanvaarding, houden alle gerechten van de andere lidstaten de procedure aan totdat het krachtens de overeenkomst of de aanvaarding aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst of de aanvaarding te ontlenen.

    Toegevoegd art. 20 lid 5

    Het nieuwe lid 5 hangt samen met de exclusieve forumkeuze die art. 10 Brussel II-ter mogelijk maakt in zaken van ouderlijk gezag.

    5. Indien en voor zover het gerecht zijn exclusieve bevoegdheid heeft vastgesteld in overeenstemming met een aanvaarding van bevoegdheid als bedoeld in artikel 10, verklaren alle gerechten van de overige lidstaten zich onbevoegd ten gunste van dat gerecht.

    Art. 21 Brussel II-ter Recht van kind om standpunt kenbaar te maken

    Een bepaling die in Brussel II-bis niet voorkwam, is het recht van het kind om zijn mening kenbaar te maken in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Zie ook Preambule sub 39 waarin het fundamentele karakter van dit recht wordt onderstreept. Deze inspraak van het kind is in art. 21 Brussel II-ter opgenomen.

    De bepaling (lid 1) luidt (de verwijzing is ‘vertaald’):

    “Wanneer de gerechten van de lidstaten in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid hun bevoegdheid uitoefenen, zorgen zij er in overeenstemming met nationaal recht en procedures voor dat het kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, een daadwerkelijke en effectieve mogelijkheid wordt geboden die mening te uiten, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling.”

    Weging van de inspraak van het kind

    Inspraak is mooi, maar het gerecht moet er wel wat mee doen. Daarom bepaalt lid 2:

    “Wanneer het gerecht in overeenstemming met nationaal recht en procedures een kind de mogelijkheid biedt om overeenkomstig dit artikel zijn mening te uiten, hecht het gerecht passend belang aan de mening van het kind in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.”

    Het niet horen van een kind is – in tegenstelling tot Brussel II-bis, waarin in art. 23 een weigeringsgrond voor erkenning van een buitenlandse beslissing was opgenomen – geen verplichting meer van de rechter, maar een bevoegdheid (vgl. Preambule sub 39 en art. 39 lid 2 Brussel II-ter hieronder). Een en ander heeft te maken met grote verschillen op het vlak van het horen van kinderen per Lidstaat. In Nederland is het horen van kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar de norm, maar in Duitsland moeten kinderen al vanaf hun 4e gehoord worden.

    Internationale kinderontvoering (Hoofstuk III Brussel II-ter)

    In Brussel II-ter is de vrij summiere regeling van art. 11 Brussel II-bis aanmerkelijk uitgebreid door de invoeging van Hoofdstuk III (art. 22 tot en met 29 Brussel II-ter). De terugkeerprocedure duurde volgens de opstellers veel te lang en werkte daarom niet goed. In de herschikte Verordening is daarom een pakket aan maatregelen opgenomen om in geval van kinderontvoering binnen de EU de onmiddellijke terugkeer van het kind te verzekeren. Zie ook de Preambule onder 41, 42 en 43.

    Om dat doel te bereiken zijn voorschriften opgenomen die in de betrekkingen tussen de lidstaten als aanvulling gelden op het HKOV (art. 22 en 96 Brussel II-ter).

    Zo worden de betrokken autoriteiten tot voortvarendheid aangespoord (art. 23, 24 en 28 Brussel II-ter).

    De gerechtelijke procedure mag per instantie uiterlijk zes weken duren (art. 24 lid 2-3 Brussel II-ter).

    Art. 27 lid 3 Brussel II-ter (voorheen art. 11 lid 4 Brussel II-bis) beperkt de toepassingsmogelijkheden van de weigeringsgrond van van art. 13 lid 1, onder b, HKOV, die volgens het artikel van Ibili en Vlas in WPNR in de praktijk regelmatig werd ingeroepen. Deze weigeringsgrond houdt in, dat de terugkeer van het kind leidt tot blootstelling aan lichamelijk of geestelijk gevaar of het kind wordt op andere wijze in een ondraaglijke toestand gebracht (art. 13 lid 1, onder b, HKOV).

    Art. 27 lid 3 Brussel II-ter bepaalt, dat het gerecht de terugkeer van het kind niet mag weigeren als de partij die om de terugkeer van het kind verzoekt het gerecht er aan de hand van toereikende bewijzen van kan overtuigen dat adequate regelingen zijn getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te waarborgen. Ook kan het gerecht daar op andere wijze van overtuigd raken.

    De rechter kan op grond van art. 27 lid 5 Brussel II-ter ook voorlopige en bewarende maatregelen nemen om het kind te beschermen tegen blootstelling aan lichamelijk of geestelijk gevaar, mits onderzoek en de voorlopige maatregel niet te lang duurt waardoor de teruggeleiding alsnog ‘onnodig’ vertraagd wordt. Deze maatregelen hebben alsdan werking in de hele EU, totdat ten gronde is beslist.

    Erkenning en tenuitvoerlegging (Hoofdstuk IV Brussel II-ter)

    Onder Brussel II-bis was de erkenning en tenuitvoerlegging geregeld in Hoofdstuk III. Dit Hoofdstuk is met de herschikking flink uitgebreid.

    Oude indeling van Brussel II-bis

    Dat omvatte 32 bepalingen en was als volgt ingedeeld:

    Afd. 1 Erkenning (art. 21 t/m 27 Brussel II-bis);
    Afd. 2 Verzoek om uitvoerbaarverklaring (art. 28 t/m 36 Brussel II-bis);
    Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen Afd. 1 en 2 (art. 37 t/m 39 Brussel II-bis);
    Afd. 4 Uitvoerbaarheid van bepaalde beslissingen omtrent het omgangsrecht en bepaalde beslissingen die de terugkeer van het kind met zich brengen (art. 40 t/m 45 Brussel II-bis);
    Afd. 5 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 46 Brussel II-bis);
    Afd. 6 Overige bepalingen (art. 47 t/m 52 Brussel II-bis).

    Indeling Hoofdstuk Erkenning en tenuitvoerlegging bij Brussel II-ter

    In Brussel II-ter omvat dit Hoofdstuk 45 bepalingen (art. 30 tot en met art. 75 Brussel II-ter). De indeling is thans:

    Afd. 1 Algemene bepalingen erkenning en tenuitvoerlegging
    Onderafdeling 1 Erkenning van een beslissing (art. 30 tot en met 33 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 2 Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging (art. 34 en 35 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 3 Certificaat (art. 36 en 37 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 4 Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging (art. 38 tot en met 41 Brussel II-ter);

    Afd. 2 Erkenning en tenuitvoerlegging van bepaalde geprivilegieerde beslissingen
    art. 42 Brussel II-ter Toepassingsgebied;
    Onderafdeling 1 Erkenning (art. 43 en 44 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 2 Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging (art. 45 en 46 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 3 Certificaat voor geprivilegieerde beslissingen (art. 47 tot en met 49 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 4 Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging (art. 50 Brussel II-ter);

    Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen inzake tenuitvoerlegging
    Onderafdeling 1 Tenuitvoerlegging (art. 51 en 55 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 2 Schorsing van tenuitvoerleggingsprocedures en weigering van tenuitvoerlegging (art. 56 tot en met 63 Brussel II-ter);

    Afd. 4 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter);

    Afd. 5 Overige bepalingen (art. 69 tot en met 75 Brussel II-ter).

    Afd. 1 Algemene bepalingen erkenning en tenuitvoerlegging

    Onderafdeling 1 Erkenning van een beslissing

    Art. 30 Brussel II-ter Erkenning van beslissingen algemeen en scheidingszaken

    Art. 30 Brussel II-ter (Erkenning van een beslissing) (was art. 21 Brussel II-bis) stelt het algemene principe voorop, dat een in een lidstaat gegeven beslissing in de andere lidstaten erkend wordt, zonder dat daartoe speciale procedures vereist zijn.

    Net als voor andere burgerlijke zaken is geregeld in de EEX-Verordening, waarmee de exequatur procedure voor beslissingen binnen de EU is afgeschaft.

    In Lid 2 wordt dit nog verbijzonderd:

    “In het bijzonder is er, onverminderd lid 3, geen speciale procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wetgeving van die lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat.”

    Art. 31 Brussel II-ter Voor erkenning over te leggen stukken

    De partij die erkenning vraagt zal wel de nodige stukken moeten overleggen (lid 1):

    1. een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan;
    2. het gepaste certificaat dat is afgegeven krachtens artikel 36.

    Dit certificaat kan worden aangemaakt via XML, waarbij heel handig er gebruik gemaakt wordt van standaard velden, en een uitput gevraagd kan worden in elke willekeurige taal. Als een tekstveld echter wordt ingevuld in de taal van de rechter die beslist heeft kan de ontvangende rechter het nog niet snappen. Dat behoeft dus aandacht. Tegen het certificaat staat geen rechtsmiddel open, aldus art. 36 lid 3 Brussel II-ter (in de vorige versie was dit certificaat geregeld in art. 39).

    De rechter kan ook een vertaling van de ‘vertaalbare inhoud van de vrije tekstvelden’ en ook van de beslissing vragen conform art. 91 Brussel II-ter indien hij zonder die vertaling of transliteratie niet verder kan.

    Onderafdeling 2 Brussel II-ter Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

    art. 34 Brussel II-ter Uitvoerbare beslissingen ouderlijke verantwoordelijkheid

    Deze bepaling geeft regels voor beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en omgangsrecht.

    1. Beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid die in een lidstaat zijn gegeven en aldaar uitvoerbaar zijn, zijn in de andere lidstaten uitvoerbaar zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist.
    2. Voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van een beslissing waarbij een omgangsrecht is verleend, kan het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, niettegenstaande enig ingesteld rechtsmiddel.

    Dit is een wijziging ten opzichte van Brussel II-bis, dat in art. 28 Brussel II-bis (Uitvoerbare beslissingen) nog een uitvoerbaarverklaring in de Lidstaat van executie vereiste. Daardoor is de hele paragraaf ‘Verzoek om tenuitvoerlegging’, die in Brussel II-bis stond, komen te vervallen. Zie ook art. 45 Brussel II-ter waarin ook de uitvoerbaarheid zonder exequatur van ‘geprivilegieerde beslissingen’ wordt onderstreept.

    In art. 34 lid 2 Brussel II-ter is bepaald, dat het gerecht dat de beslissing heeft gegeven voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van een beslissing waarbij een omgangsrecht is verleend de beslissing uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, niettegenstaande enig ingesteld rechtsmiddel.

    art. 35 Brussel II-ter Voor tenuitvoerlegging over te leggen stukken

    Deze bepaling komt overeen met de eisen die worden gesteld aan het overleggen van een beslissing op grond van art. 30 Brussel II-ter. Naar soort beslissing worden deze eisen verder uitgewerkt.

    Onderafdeling 3 Certificaat (art. 36 en 37 Brussel II-ter)

    Art. 36 Brussel II-ter Afgifte van het certificaat

    Het voor de erkenning over te leggen certificaat wordt verstrekt door de rechter die de beslissing genomen heeft. Dit is geregeld in art. 36 Brussel II-ter. Hiervoor zijn verschillende formulieren:

    • beslissing in huwelijkszaken aan de hand van het formulier in bijlage II;
    • beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid aan de hand van het formulier in bijlage III;
    • een beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), en, waar van toepassing, voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast overeenkomstig artikel 27, lid, 5, en die samenhangen met de beslissing aan de hand van het formulier in bijlage IV.

    Het certificaat wordt in de taal van de beslissing opgesteld en afgegeven. Het certificaat mag op vraag van de partij ook worden afgegeven in een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie. Het gerecht is niet gehouden voor de vertaling of transliteratie te zorgen.

    Tegen het certificaat staat geen rechtsmiddel open, maar wel is rectificatie mogelijk, zie art. 37 Brussel II-ter.

    Het certificaat was voorheen te vinden in art. 39 Brussel II-bis (Certificaten betreffende beslissingen in huwelijkszaken en certificaten betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

    Onderafdeling 4 Brussel II-ter Weigering erkenning en tenuitvoerlegging

    In art. 38 tot en met 41 Brussel II-ter is de procedure inzake de weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging geregeld.

    Art. 38 Brussel II-ter Weigeringsgronden voor de erkenning van een beslissing in huwelijkszaken

    Deze weigeringsgronden stonden eerst in art. 22 Brussel II-bis (Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk).

    De erkenning van een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt geweigerd indien:

    a. de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen;

    b. het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend is betekend of medegedeeld, tenzij vaststaat dat hij ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

    c. zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen gegeven beslissing; of

    d. zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven, mits die vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen.

    Art. 39 Brussel II-ter Weigeringsgronden voor de erkenning van een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

    Deze bepaling was eerst te vinden in art. 23 Brussel II-bis (Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid).

    De weigeringsgronden zijn ongewijzigd, behalve dat de omstandigheid dat het minderjarig kind niet is gehoord (art. 23 aanhef en sub b Brussel II-bis) geen harde weigeringsgrond meer vormt. Zie hierboven bij art. 21 Brussel II-ter.

    In art. 39 lid 2 Brussel II-ter is nu bepaald, dat het niet horen van het kind een weigeringsgrond kàn zijn, en daarop worden twee uitzonderingen gegeven in sub a en sub b.

    Een belanghebbende partij kan in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van art. 40 jo. 59 e.v. bij de rechter van een lidstaat een procedure tot erken- ning resp. niet-erkenning aanhangig maken (zie ook art. 18 t/m 23 Uitvoeringswet internationale kinderbescherming).

    Afd. 2 Erkenning en tenuitvoerlegging van bepaalde geprivilegieerde beslissingen

    Dit is een nieuw onderdeel in Brussel II-ter. Hier is de tenuitvoerlegging geregeld van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

    Brussel II-ter maakt onderscheid tussen een regime voor ‘geprivilegieerde’ beslissingen (art. 42) en een regime voor de overige beslissingen.

    Art. 42 Brussel II-ter Toepassingsgebied erkenning en tenuitvoerlegging geprivilegieerde beslissingen

    Geprivilegieerde beslissingen zijn beslissingen inzake omgangsrecht en de terugkeer van een kind na kinderontvoering, aldus art. 42 Brussel II-ter:

    1. Deze afdeling is van toepassing op de volgende soorten beslissingen, mits deze overeenkomstig artikel 47 in de lidstaat van herkomst zijn gecertificeerd:

    a. beslissingen voor zover zij omgangsrecht verlenen; en

    b. beslissingen uit hoofde van artikel 29, lid 6, voor zover die de terugkeer van het kind met zich meebrengen.

    De regeling staat niet in de weg aan de ‘reguliere’ route van erkenning:

    2. Deze afdeling belet een partij niet te verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een in lid 1 bedoelde beslissing overeenkomstig de in afdeling 1 van dit hoofdstuk neergelegde bepalingen betreffende erkenning en tenuitvoerlegging.

    Onderafdeling 1 Brussel II-ter Erkenning van geprivilegieerde beslissingen

    Art. 43 Brussel II-ter Erkenning geprivilegieerde beslissingen

    Ook hier wordt weer de erkenning zonder exequatur ingevoerd. Het gerecht dat de beslissing gaf moet een certificaat afgeven waarmee executie mogelijk wordt. Zie art. 45 Brussel II-ter.

    Art. 44 Brussel II-ter Aanhouding van de uitspraak inzake geprivilegieerde beslissingen

    Het gerecht dat de beslissing moet geven kan in de in art. 44 Brussel II-ter vermelde gevallen besluiten de uitspraak aan te houden. Hier zit dus nog een mogelijke rem op tenuitvoerlegging.

    Onderafdeling 2 Brussel II-ter Tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

    Art. 45 Brussel II-ter Tenuitvoerlegging geprivilegieerde beslissingen

    Ook hier wordt weer de tenuitvoerlegging zonder exequatur ingevoerd. Het gerecht dat de beslissing gaf moet een certificaat afgeven waarmee executie mogelijk wordt.

    Art. 46 Brussel II-ter Voor tenuitvoerlegging over te leggen stukken

    Voor de tenuitvoerlegging moeten bepaalde stukken worden overgelegd zoals gespecificeerd in art. 46 Brussel II-ter.

    Onderafdeling 3 Brussel II-ter Certificaat voor tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

    In art. 47 t/m 49 Brussel II-ter wordt de afgifte en rectificatie van een certificaat voor tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid verder uitgewerkt. Het model voor deze categorie beslissingen is opgenomen in bijlage V en VI van Brussel II-ter.

    Onderafdeling 4 Brussel II-ter Weigering erkenning en tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

    Art. 50 Brussel II-ter Onverenigbare geprivilegieerde beslissingen

    Deze bepaling voorziet in de weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen indien er sprake is van onverenigbare of tegenstrijdige beslissingen.

    De erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing als bedoeld in artikel 42, lid 1, wordt geweigerd indien en voor zover de beslissing onverenigbaar is met een latere beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot hetzelfde kind die is gegeven:

    a. in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen; of

    b. in een andere lidstaat of in het derde land van de gewone verblijfplaats van het kind, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning ervan in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen.

    De weigeringsgronden voor deze beslissingen zijn dus beperkter dan voor niet geprivilegieerde beslissingen, waarvoor de weigeringsgronden te vinden zijn in art. 39 Brussel II-ter.

    Afd. 3 Brussel II-ter Gemeenschappelijke bepalingen

    Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen inzake tenuitvoerlegging
    Onderafdeling 1 Tenuitvoerlegging (art. 51 en 55 Brussel II-ter);
    Onderafdeling 2 Schorsing van tenuitvoerleggingsprocedures en weigering van tenuitvoerlegging (art. 56 tot en met 63 Brussel II-ter);

    Dit onderdeel stond bij Brussel II-bis in: art. 37 Brussel II-bis Stukken, art. 38 Brussel II-bis Ontbrekende stukken, art. 40 Brussel II-bis Toepassingsgebied, art. 41 Brussel II-bis Omgangsrecht, art. 42 Brussel II-bis Terugkeer van een kind, art. 43 Brussel II-bis Verbetering van het certificaat, art. 44 Brussel II-bis Rechtsgevolgen van het certificaat, art. 45 Brussel II-bis Stukken.

    Afd. 4 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter)

    In Brussel II-bis was dit te vinden in Afd. 5 en omvatte maar één bepaling, art. 46 Brussel II-bis. In de herschikte versie is dit onderdeel uitgebreid tot een vijftal bepalingen, art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter.

    Art. 46 Brussel II-bis bepaalde dat ‘authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en overeenkomsten tussen partijen, uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst, worden onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar gemaakt als beslissingen.’ Deze bepaling is thans te vinden in art. 65 lid 1 Brussel II-ter, waar nog aan is toegevoegd dat ‘Afdeling 1 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing is, tenzij in deze afdeling anders is bepaald’.

    Zo moet een administratieve echtscheiding die tot stand is gekomen bij de Italiaanse ambtenaar van de burgerlijke stand in andere Lidstaten erkend worden. Vgl. HvJEU 15 november 2022, zaak C-646/20, ECLI:EU:C:2022:879 (Senatsverwaltung für Inneres und Sport, Standesamtsaufsicht/TB).

    Afd. 6 Overige bepalingen

    art. 47 Brussel II-bis Procedure van tenuitvoerlegging

    art. 48 Brussel II-bis Modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht

    art. 49 Brussel II-bis Kosten

    art. 50 Brussel II-bis Rechtsbijstand

    art. 51 Brussel II-bis Zekerheid en depot

    art. 52 Brussel II-bis Legalisatie of soortgelijke formaliteit

    Samenwerking inzake ouderlijke verantwoordelijkheid (Hoofdstuk V)

    Onder Brussel II-bis was dit Hoofdstuk IV (Samenwerking tussen centrale autoriteiten inzake ouderlijke verantwoordelijkheid) art. 53 tot en met 58 Verordening Brussel II-bis.

    Art. 76 Brussel II-ter Aanwijzing centrale autoriteiten

    In art. 76 Brussel II-ter (Aanwijzing van centrale autoriteiten) is de regeling te vinden die eerst stond in art. 53 Brussel II-Bis (Aanwijzing). De tekst is niet gewijzigd.

    Elke lidstaat wijst één of meer centrale autoriteiten aan om behulpzaam te zijn bij de toepassing van deze verordening inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en preciseert haar of hun bevoegdheid / bevoegdheden ratione loci of ratione materiae. Het artikel voorziet verder in de mogelijkheid van meerdere centrale autoriteiten per land en in een doorzendplicht van inkomende verzoeken en meldingen.

    Art. 77 Brussel II-ter Algemene taken van centrale autoriteiten

    In deze bepaling (voorheen art. 54 Brussel II-bis) worden enkele verplichtingen van de centrale autoriteiten bepaald:

    Lid 1: voorlichting; en
    Lid 2: samenwerking;
    Lid 3: dit ondersteund door het Europees en justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

    Art. 78 Brussel II-ter Verzoeken via de centrale autoriteiten

    Deze bepaling is nieuw ingevoegd en geeft een nadere invulling aan de samenwerking tussen autoriteiten in individuele gevallen. In Brussel II-bis was dit een meer algemene zinsnede in art. 55. Art. 78 Brussel II-ter schrijft voor:

    Lid 1: centrale autoriteiten werken samen om het doel van de Verordening te bevorderen;
    Lid 2: Verzoeken uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen worden gedaan door een gerecht of een bevoegde autoriteit; Verzoeken op grond van artikel 79, punten c) en g), en artikel 80, lid 1, punt c), kunnen ook worden gedaan door personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.
    Lid 3: Behalve in spoedeisende gevallen en onverminderd artikel 86, worden verzoeken uit hoofde van dit hoofdstuk ingediend bij de centrale autoriteit van de lidstaat van het verzoekende gerecht of de bevoegde autoriteit, of van de lidstaat waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft;
    Lid 4: De autoriteiten mogen zelf ook (aanvullend) regelingen voor rechtstreekse communicatie in hun onderlinge betrekkingen is toegestaan op te stellen ter bevordering van de samenwerking;
    Lid 5: een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt mag ook rechtstreeks een verzoek indienen bij de gerechten van een andere lidstaat;
    Lid 6: Artikel 79 noch artikel 80 legt de centrale autoriteiten de verplichting op bevoegdheden uit te oefenen die volgens het recht van de aangezochte lidstaat slechts door gerechtelijke autoriteiten kunnen worden uitgeoefend.

    Art. 79 Brussel II-ter Specifieke taken van aangezochte centrale autoriteiten

    In art. 79 Brussel II-ter (voorheen art. 55 Brussel II-bis ‘Samenwerking in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid’, tweede zinsnede vanaf ‘Daartoe…’) wordt concreet gemaakt welke taken de centrale autoriteiten hebben in individuele gevallen.

    Zij nemen passende maatregelen om:

    a. overeenkomstig nationaal recht en procedures bijstand te verlenen bij het lokaliseren van de verblijfplaats van een kind als dat kind mogelijk aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte lidstaat en die informatie noodzakelijk is om een verzoek krachtens deze verordening uit te voeren;

    b. informatie die van belang is in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, krachtens artikel 80 te verzamelen en uit te wisselen;

    c. informatie te verstrekken en bijstand te verlenen aan personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen en die op het grondgebied van de aangezochte centrale autoriteit beslissingen willen doen erkennen en ten uitvoer leggen, met name met betrekking tot het omgangsrecht en de terugkeer van het kind, inclusief, waar nodig, informatie over de manier waarop rechtshulp kan worden verkregen;

    d. de communicatie tussen gerechten, bevoegde autoriteiten en andere betrokken instanties te ondersteunen, met name voor de toepassing van artikel 81;

    e. de communicatie tussen gerechten waar nodig te ondersteunen, met name voor de toepassing van de artikelen 12, 13, 15 en 20;

    f. alle informatie en bijstand te verstrekken die de gerechten en de bevoegde autoriteiten nodig hebben voor de toepassing van artikel 82; en

    g. door bemiddeling of andere wijzen van alternatieve geschillenbeslechting overeenstemming te bevorderen tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen en daartoe grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen.

    Art. 80 Brussel II-ter Samenwerking bij het verzamelen en uitwisselen van informatie van belang in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

    In art. 80 Brussel II-ter wordt een ander gedeelte van art. 55 Brussel II-bis ‘Samenwerking in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid’) nader in detail uitgewerkt.

    Lid 1: Op een met redenen omkleed verzoek handelt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft of had, of waar het zich bevindt of bevond, rechtstreeks of via gerechten, bevoegde autoriteiten of andere organen als volgt:

    a. zij verstrekt, indien voorhanden, een verslag of zij stelt een verslag op en verstrekt dit, met betrekking tot:

    • de situatie van het kind;
    • eventuele lopende procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind; of
    • beslissingen die zijn genomen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind;

    b. zij verstrekt alle andere informatie die van belang is in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de verzoekende lidstaat, met name over de situatie van een ouder, een familielid of een andere persoon die mogelijk geschikt is om voor het kind te zorgen, indien de situatie van het kind dit vereist; of

    c. zij kan het gerecht of de bevoegde autoriteit van haar lidstaat verzoeken te overwegen of maatregelen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind nodig zijn.

    Voor wanneer het kind in gevaar is bepaalt lid 2:

    Lid 2: in alle gevallen waarin het kind aan een ernstig gevaar is blootgesteld, stelt het gerecht dat of de bevoegde autoriteit die maatregelen ter bescherming van het kind overweegt of heeft genomen, indien het, respectievelijk zij, ervan op de hoogte is dat de verblijfplaats van het kind is gewijzigd naar, of het kind zich bevindt in, een andere lidstaat, de gerechten of de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat in kennis van het bestaande gevaar en van de genomen of overwogen maatregelen. Deze informatie kan rechtstreeks of via de centrale autoriteiten worden toegezonden.

    Lid 3 schrijft voor dat stukken vertaald moeten worden en hoe.

    Lid 4 geeft als termijn voor de informatieverstrekking: drie maanden. Behoudens bijzondere omstandigheden die dat verhinderen.

    art. 56 Brussel II-bis Plaatsing van het kind in een andere lidstaat

    art. 57 Brussel II-bis Werkwijze

    art. 58 Brussel II-bis Vergaderingen

    Algemene bepalingen (Hoofdstuk VI Brussel II-ter)

    Art. 85 Brussel II-ter Toepassingsgebied verzoeken Hoofdstik III tot en met V

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de behandeling van verzoeken overeenkomstig de hoofdstukken III tot en met V.

    Art 86 Brussel II-ter Samenwerking en communicatie tussen gerechten

    1. de gerechten kunnen in het kader van Brussel II-ter samenwerken en rechtstreeks met elkaar communiceren of informatie aan elkaar vragen, mits bij deze communicatie de procedurele rechten van partijen bij de procedure en de vertrouwelijkheid van de informatie in acht worden genomen.

    2. De gerechten kunnen dit op de hen passend lijkende wijze doen (in lid 2 wordt nader ingevuld).

    Art. 87 Brussel II-ter Verzamelen en doorgeven van informatie

    Deze bepaling geeft voorschriften voor het verzamelen en doorgeven van informatie tussen de bevoegde autoritten.

    1. een vertaling of transliteratie, indien die krachtens deze verordening vereist is, in de officiële taal van de betrokken lidstaat of, als die lidstaat meerdere officiële talen heeft, in de officiële taal of een van de officiële talen van de procedure van de plaats waar de in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen of het verzoek wordt gedaan, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat.

    2. De vertalingen of transliteraties van de vertaalbare inhoud van de vrije tekstvelden van de in de artikelen 29, 36, 47, 49 en 66 bedoelde certificaten kunnen zijn in een of meerdere van de andere officiële talen van de instellingen van de Europese Unie waarover de betrokken lidstaat in overeenstemming met artikel 103 heeft meegedeeld dat hij die taal aanvaardt.

    3. De lidstaten delen de Commissie mee in welke andere officiële taal of talen van de instellingen van de Europese Unie dan hun eigen taal of talen de mededelingen aan hun centrale autoriteiten kunnen worden toegezonden.

    4. Een vertaling die krachtens de hoofdstukken III en IV is vereist, wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten bevoegd is vertalingen te maken.

    Verhouding tot andere instrumenten (Hoofdstuk VIII Brussel II-ter)

    Deze bepalingen waren in Brussel II-bis te vinden in Hoofdstuk V (Verhouding tot andere instrumenten), art. 59 Brussel II-bis tot en met art. 63 Brussel II-bis.

    Art. 94 Brussel II-ter Verhouding tot andere instrumenten

    Deze verordening treedt tussen de lidstaten in de plaats van de op het tijdstip van de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bestaande overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld (art. 94 lid 1 Brussel II-ter).

    Dit behoudens het hierna vermelde art. 94 lid 2 Brussel II-ter (inzake Finland en Zweden) en behoudens de artikelen 95 tot en met 100 Brussel II-ter.

    Finland en Zweden hebben de mogelijkheid gekregen overeenkomstig artikel 59, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 en onder de voorwaarden in punten b) en c) van die bepaling te verklaren dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met het bijbehorende slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van die verordening. De respectieve verklaringen zijn in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voornoemde lidstaten kunnen te allen tijde hun verklaring geheel of gedeeltelijk intrekken (art. 94 lid 2 Brussel II-ter).

    De leden 3 tot en met 6 werken deze regeling met de ‘Noordse staten’ nader uit. De regeling was in Brussel II-bis opgenomen in art. 59. Inhoudelijk is deze niet gewijzigd, maar de indeling qua artikel-leden is wel gewijzigd. Het zijn nu 6 artikelleden, tegen voorheen 3.

    Art. 95 Brussel II-ter Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

    De regeling van art. 60 Brussel II-bis (Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen) is nu beland in art. 95 Brussel II-ter. Art. 60 sub e Brussel II-bis is nu opgenomen in art. 96 Brussel II-ter (zie hierna).

    De Verordening heeft – voor onderwerpen geregeld door de Verordening – tussen de Lidstaten voorrang boven de volgende verdragen:

    a. het Verdrag van ’s-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen;

    b. het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband (Trb. 1979, 130, het Luxemburgse Echtscheidingserkenningsverdrag);

    c. het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (Trb. 1979, 131, het Haagse Echtscheidingserkenningsverdrag);

    d. het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen.

    HR 15 februari 2002 (Schotse echtscheiding) geeft een voorbeeld van een casus, waarin de samenloop van het Luxemburgs Echtscheidingserkenningsverdrag en het Haags Echtscheidingserkenningsverdrag aan de orde kwam. Het Haagse verdrag werd toegepast, omdat het Verenigd Koninkrijk geen partij bij het Luxemburgse verdrag was. De Verordening Brussel II-bis vond geen toepassing omdat die pas gold voor zaken aangebracht na 1 maart 2001. Anders had deze geprevaleerd. Uit deze uitspraak blijkt ook, dat de Verordening niet gaat over de vraag welk recht op de echtscheiding moet worden toegepast.

    art. 61 Verhouding tot het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

    art. 62 Brussel II-bis Geldingsbereik

    art. 63 Brussel II-bis Verdragen met de Heilige Stoel

    Slotbepalingen (Hoofdstuk IX Brussel II-ter)

    In Brussel II-bis bevatte Hoofdstuk VI Overgangsbepalingen één artikel (art. 64 Brussel II-bis), waarin het overgangsrecht was geregeld. Daarna kwam het Hoofdstuk Slotbepalingen.

    Art. 100 Brussel II-ter Toepassing op procedures en akten vanaf 1 augustus 2022

    Om ons scherp te houden is deze regeling in Brussel II-ter verhuisd naar Hoofdstuk IX (Slotbepalingen) van Brussel II-ter, en wel art. 100 Brussel II-ter. Deze luidt:

    1. Deze verordening is slechts van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die zijn geregistreerd op of na 1 augustus 2022.

    2. Verordening (EG) nr. 2201/2003 blijft van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die vóór 1 augustus 2022 uitvoerbaar zijn geworden in de lidstaat waar zij werden gesloten en die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen.

    Brussel II-bis blijft dus gelden voor gerechtelijke procedures die zijn ingesteld vóór 1 augustus 2022. En ook blijft deze van toepassing bij authentieke akten die vóór die datum zijn verleden en met betrekking tot overeenkomsten die vóór die datum uitvoerbaar zijn geworden in de Lidstaat waar zij werden gesloten. Voor procedures in Nederland geldt dus dat wanneer het verzoekschrift is ingediend voor die datum de verwijzingsregels van Brussel II-bis blijven gelden. Dit geldt ook voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in procedures die zijn ingeleid voor die datum.

    art. 101 Brussel II-ter (Toezicht en evaluatie)

    Brussel II-bis voorzag in art. 65 (Herziening) in de herziening van de Verordening. Een soortgelijke regeling (hoewel het woord ‘herziening’ niet meer voorkomt) vinden we in art. 101 lid Brussel II-ter.

    Lid 1 is een gelijksoortige bepaling als art. 64 Brussel II-bis. Deze schrijft voor, dat de Commissie uiterlijk op 2 augustus 2032 een rapportage indient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de ex-postevaluatie van deze verordening.

    Nieuw is art. 101 lid 2 Brussel II-ter, dat de Lidstaten verplicht om vanaf 2 augustus 2025 de Commissie informatie over het aantal beslissingen te verstrekken.

    art. 102 Brussel-ter Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

    De tegenvoeter van dit artikel was art. 66 Brussel II-bis. Inhoudelijk is de bepaling niet gewijzigd.

    Art. 103 Brussel II-ter

    In het nieuwe art. 103 Brussel II-ter zijn een aantal bepalingen inzake de informatieverstrekking door de Lidstaten aan de Europese Commissie in elkaar geschoven.

    Dit betreft de oude bepalingen art. 67 Brussel II-bis Inlichtingen betreffende de centrale autoriteiten en aanvaarde talen, art. 68 Brussel II-bis Gegevens betreffende de gerechten en de rechtsmiddelen, art. 69 Brussel II-bis Wijzigingen in de bijlagen.

    In Brussel II-bis riep art. 70 een Comité in het leven, dat de Commissie moest bijstaan bij de uitvoering van Brussel II-bis. Dit Comité zien we in Brussel II-ter niet meer terug.

    art. 104 Brussel II-ter intrekking Brussel II-bis

    In art. 104 Brussel II-ter wordt de oude verordening per 1 augustus 2022 ingetrokken. Deze bepaling vindt in art. 71 Brussel II-bis zijn pendant. Alle verwijzingen naar Brussel II-bis in andere regelingen (zoals bijvoorbeeld in art. 5 lid 1 Verordening Huwelijksvermogensstelsels) als verwijzingen naar Brussel II-ter. Een en ander zoals uitgewerkt in de ‘Concordantietabel’ (art. 104 lid 2 Brussel II-ter).

    Datum inwerkingtreding Brussel II-ter

    De inwerkingtreding van Brussel II-bis was geregeld in art. 72 Brussel II-bis. Brussel II-bis trad in werking op 1 augustus 2004. De inwerkingtreding van Brussel II-ter is geregeld in de allerlaatste bepaling, art. 105 Brussel II-ter. Deze luidt:

    1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2. Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 augustus 2022, met uitzondering van de artikelen 92, 93 en 103, die van toepassing zijn met ingang van 22 juli 2019.

    Ten overvloede sluit de Verordening af met: ‘Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen’.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 29-03-2022; laatste bewerking 22-03-2023]

    Europese Verordening bevoegdheid huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderontvoering (Brussel II-ter)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Europese Verordening bevoegdheid huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderontvoering (Brussel II-ter)

      Inleiding Europese Verordening bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging huwelijkszaken en ouderlijk gezag en internationale kinderontvoering (Brussel II-ter)

      Per 1 augustus 2022 is Brussel II-ter in werking getreden. Op deze pagina is de herschikking naar Brussel II-ter grotendeels verwerkt, waarbij de inhoud van de Verordening ook wordt besproken en een vergelijking wordt gemaakt met de wijzigingen ten opzichte van de versie voor de ‘herschikking’.

      Toepassingsgebied Brussel II-ter: niet het materiële recht

      Deze Verordening betreft alleen de procesrechtelijke aspecten van erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en akte op deze familierechtelijke terreinen. Voor het antwoord op de vraag naar het toepasselijke materiële recht moet worden gekeken naar de IPR-regels van Boek 10 B.W., voor echtscheidingen is dit art. 10:56 B.W.. Voor het ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud zijn het Haags Kinderbeschermingsverdrag (HKV) en het Haags Kinderontvoeringsbedrag (HKOV) en het Haags Alimentatieverdrag van belang, waar Titel 7 van Boek 10 B.W. naar verwijst. Zie de pagina Ontbinding huwelijk en de pagina IPR ouderlijk gezag, kinderontvoering en levensonderhoud.

      Reikwijdt van Brussel II-ter: internationale procedures

      Brussel II-ter is alleen aan de orde als het gaat om kwesties met een internationaal element. Er moet op basis van de woonplaats of de nationaliteit van een bij de zaak betrokken persoon sprake zijn van een band met een ander land. Dit hoeft niet per se een EU-Lidstaat te zijn. Vgl. HvJEU 2 augustus 2021, zaak C-262/21 PPU, RvdW 2022/132.

      Brussel II-bis

      De Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) van de Raad d.d. 27 november 2003 is een herziening van Verordening (EG) 1347/2000. De Verordening regelt zoals de naam al aangeeft de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in het huwelijksrecht en de ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ (het ouderlijk gezag).

      Bij grensoverschrijdende procedures rondom echtscheiding, ouderlijk gezag en kinderontvoering zijn de regels van de Verordening binnen de EU bepalend voor de de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning van beslissingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen. De Verordening haakt voor kwesties rondom kinderontvoering die buiten de EU spelen verder aan bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag.

      Brussel II-ter

      Per 1 augustus 2022 is deze verordening ‘herschikt’ en vervangen door de aanzienlijk uitgebreide Verordening (EU) 2019/1111 (Brussel II-ter). Zie PbEU 2019, L 178/1, met rectificatie in PbEU 2019, L 235/11. In verband hiermee is ook de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming per 1 oktober 2022 gewijzigd. De Verordening is bij de herschikking in omvang toegenomen: 105 bepalingen versus 72 in de vorige versie.

      De Preambule (nrs. 1 t/m 98) beslaat 16 bladzijden en de Verordening heeft een reeks bijlagen met certificaten (63 bladzijden). Bijlage I tot en met IX en een Concordantietabel (bijlage X). Zie voor andere bronnen ook Themanummer EB/Tijdschrift voor scheidingsrecht, 2022/1-2 en WPNR 18-02-2023 mrs. Ibili en Vlas.

      Prettig aan de online versie van Brussel II-ter is dat er onderaan de bladzij een index is, waardoor je snel door de tekst heen kunt.

      Voorgangers van Brussel II-bis en ter

      De Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000(4) voorzag in regels betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en van naar aanleiding van procedures in huwelijkszaken gegeven beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten. De inhoud van deze verordening werd grotendeels overgenomen uit de overeenkomst van 28 mei 1998 met hetzelfde onderwerp.

      Uitgezonderd Denemarken en Ierland

      De Verordening geldt niet voor Denemarken, wat voor wel meer EU-Verordeningen geldt, maar in dit geval ook niet voor Ierland. Zie Preambule nr. 96 voor Denemarken.

      Inhoud van verordening bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging huwelijkszaken en ouderlijk gezag

      Toepassingsgebied en definities (Hoofdstuk I Brussel II-ter)

      art. 1 Brussel II-ter Toepassingsgebied van de Verordening

      De Verordening Brussel II-ter is volgens art. 1 lid 1 van toepassing op burgerlijke zaken betreffende:

      a. echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;

      b. de toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid (het ouderlijk gezag).

      In Brussel II-ter zijn de woorden ‘ongeacht de aard van het gerecht’ verwijderd. Dit heeft echter geen materieel effect op de werking van de Verordening.

      Erkenning huwelijk in kader van scheidingsprocedure

      De vraag of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, waarop in een scheidingsprocedure art. 1 lid 1 aanhef en sub a Brussel II-ter kan worden toegepast, is niet in de verordening geregeld. Daarvoor moeten we naar Nederlands IPR te rade bij Boek 10 B.W. en dan met name art. 10:31 lid 1 B.W. en art. 10:32 B.W.. Zie de pagina Voltrekking en erkenning huwelijken.

      Daarmee wordt ook de hete aardappel van de erkenning van een homohuwelijk omzeild (vgl. Preambule sub 9). Dat moet worden bezien naar het nationale IPR. Dit is ondervangen door art. 4 lid 1 Rv. (zie de pagina Rechtsmacht). Op dit punt is er geen wijziging ten opzichte van Brussel II-bis.

      Nadere uitwerking van het toepassingsgebied van Brussel II-ter inzake ouderlijk gezag

      In art. 1 lid 2 wordt het bereik van art. 1 lid 1 sub b nader gespecificeerd. Zaken met betrekking tot ouderlijk gezag kunnen met name de volgende kwesties bestrijken:

      a. het gezagsrecht en het omgangsrecht;

      b. voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstituten;

      c. de aanwijzing en de taken van personen of organen die belast zijn met de zorg voor de persoon of het vermogen van een kind, of die een kind vertegenwoordigen of bijstaan;

      d. de plaatsing van een kind in een inrichting of in pleegzorg;

      e. maatregelen ter bescherming van het kind die verband houden met het beheer of de instandhouding van dan wel de beschikking over het vermogen van een kind.

      Verhouding van Brussel II-ter ten opzichte van het Haags Kinderontvoeringsverdrag

      Met Brussel II-ter is een bepaling ingevoegd over de verhouding van de Verordening tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Hoofdstuk III van Brussel II-ter (Kinderontvoering) en Hoofdstuk IV Brussel II-ter (erkenning en tenuitvoerlegging) zijn van toepassing wanneer bij de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer van een kind meer dan één lidstaat is betrokken, ter aanvulling van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 (Haags Kinderontvoeringsverdrag afgekort als HKOV). Zie over dit verdrag en de aangesloten landen ook de website Kinderontvoering.org.

      Hoofdstuk IV (Erkenning en tenuitvoerlegging) van Brussel II-ter is (wel) van toepassing op beslissingen waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat uit hoofde van het Haags Kinderontvoeringsverdrag wordt bevolen en die ten uitvoer moeten worden gelegd in een andere Lidstaat dan de Lidstaat waarin de beslissing werd gegeven (art. 1 lid 3 Brussel II-ter). Zie in dit verband ook de definitie van ‘beslissing’ in art. 2 lid 1 sub a Brussel II-ter.

      Hiermee wordt er in voorzien, dat wanneer een rechter in een Lidstaat een ordemaatregel heeft gegeven in het kader van kinderontvoering, die beslissing in alle Lidstaten uitvoerbaar is. Ook wanneer het kind na ontvoering naar een andere Lidstaat weer wordt meegenomen naar een derde Lidstaat blijft de beslissing van kracht en uitvoerbaar binnen de EU. Zie wat betreft de ratio hierachter ook de Preambule nr. 16.

      De Verordening geldt echter niet voor wat betreft de rechtsmacht van de rechter in een kinderontvoeringszaak (zie hierna bij art. 10 Brussel-II ter).

      Brussel II-ter is blijkens art. 1 lid 4 niet van toepassing op:

      a. de vaststelling of de ontkenning van familierechtelijke betrekkingen;

      b. beslissingen inzake adoptie, voorbereidende maatregelen voor adoptie, alsmede de nietigverklaring of de herroeping van de adoptie;

      c. de geslachtsnaam en de voornamen van een kind;

      d. handlichting;

      e. onderhoudsverplichtingen;

      f. trusts en erfopvolging;

      g. maatregelen genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

      art. 2 Brussel II-ter Definities

      Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “beslissing”: een beslissing van een gerecht van een lidstaat (art. 2 lid 1 Brussel II-ter).

      Voor de toepassing van Hoofdstuk IV (Erkenning en tenuitvoerlegging) geeft de Verordening nog twee aanvullende definities:

      a. een in een lidstaat gegeven beslissing waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat uit hoofde van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 wordt gelast en die ten uitvoer moet worden gelegd in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de beslissing werd gegeven;

      b. voorlopige en bewarende maatregelen, die zijn gelast door een gerecht dat krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, of maatregelen genomen overeenkomstig artikel 27, lid 5, in samenhang met artikel 15.

      Voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast zonder dat de verweerder werd gedagvaard zijn niet geldig, tenzij deze voor de tenuitvoerlegging aan hem zijn betekend.

      Definities die in Brussel II-ter voorkomen

      Art. 2 lid 2 Brussel II-ter geeft verder een definitie voor een aantal in de Verordening voorkomende begrippen. Deze zijn niet gewijzigd ten opzichte van Brussel II-bis.

      Overeenkomst

      In art. 2 lid 2 sub 3 Brussel II-ter wordt het begrip ‘overeenkomst’ gedefinieerd:

      “voor de toepassing van hoofdstuk IV, een door de partijen overeengekomen document met betrekking tot binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende aangelegenheden dat geen authentieke akte is, en dat is geregistreerd door een overheidsinstantie die met dat doel overeenkomstig artikel 103 door een lidstaat ter kennis van de Commissie is gebracht”.

      Zo’n overeenkomst kan een tussen partijen overeengekomen private echtscheiding, die buiten de rechter om tot stand is gekomen en in de lidstaat van herkomst bindend is en die daar geregistreerd is. Deze wordt erkend in de andere Lidstaten op grond van art. 65 Brussel II-ter.

      Begrip ‘kind’ in Brussel II-ter

      Art. 2 lid 2 sub 6 Brussel II-ter geeft de definitie van ‘kind’. De Verordening koppelt dit aan de leeftijd van 18 jaar. Kind is dus iedereen die nog geen 18 is, ook al is de betrokkene op grond van nationaal recht handelingsbekwaam, zoals naar Nederlands recht bij handlichting of door huwelijk. Zie hierover ook Preambule sub 17 (what is in a number). Deze leeftijdsgrens voor meerderjarigheid geldt in alle EU-Lidstaten.

      In Brussel II-bis ontbrak deze bepaling. De Verordening sluit hiermee aan op het nog in werking te treden Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000. Zie ook de pagina Verdragen familierecht en F. Ibili, ‘Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen: inwerkingtreding per 1 januari 2009, maar (nog) niet voor Nederland’, WPNR 2009/6786, p. 135-136.

      Dit verdrag is in Nederland nog niet in werking getreden, maar wordt in de rechtspraktijk anticiperend toegepast. Zie HR 2 februari 2018 (Spaanse tutela).

      Ouderlijke verantwoordelijkheid

      Voor gezagszaken is het begrip „ouderlijke verantwoordelijkheid” (art. 2 lid 2 sub 7 Brussel II-ter) van belang. Hieronder wordt verstaan:

      “alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind. De term omvat onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht.”

      Het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid moet volgens het HvJ EU ruim worden uitgelegd. Zie o.a. HvJEU 3 oktober 2019, zaak C-759/18, NJ 2019/458, m.nt. Th. M. de Boer.

      Binnen het Nederlandse familierecht is het ouderlijk gezag geregeld in Titel 14 Boek 1 B.W. (het gezag over minderjarige kinderen) en in Titel 15 Boek 1 B.W. (omgang en informatie minderjarige kinderen). Zie de pagina Gezag over minderjarige kinderen en de pagina Omgang en informatie minderjarige kinderen.

      Maar ook op het verzoek om een machtiging om een erfenis namens een minderjarig kind te verwerpen is een kwestie van uitoefening van ouderlijk gezag en valt dus onder Brussel II-ter en niet onder de Erfrechtverordening (zie de website van de overheid over deze verordening). Zie op dit punt HvJEU 19 april 2018, zaak C-565/16 (Saponaro & Xylina).

      Gezagsrecht

      In art. 2 lid 2 sub 9 wordt het begrip gezagsrecht gedefinieerd:

      “onder meer de rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de zorg voor de persoon van een kind, en in het bijzonder het recht om de verblijfplaats van een kind te bepalen”.

      Omgangsrecht

      In art. 2 lid 2 sub 10 wordt het begrip omgangsrecht gedefinieerd:

      “het recht op omgang met een kind, met inbegrip van het recht om een kind voor een beperkte tijd mee te nemen naar een andere plaats dan zijn gewone verblijfplaats”.

      Domicile

      Art. 2 lid 3 Brussel II-ter werkt de definitie verder uit (dit was eerder art. 3 lid 2 Brussel II-bis). De bepaling luidt nu:

      Voor de toepassing van de artikelen 3, 6, 10, 12, 13, 51, 59, 75, 94 en 102 vervangt het begrip “domicile (woonplaats)” het begrip “nationaliteit” voor Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en wordt daaronder hetzelfde verstaan als in de respectievelijke rechtstelsels van die lidstaten.

      Dieze bepalingen inzake Ierland en het VK stonden eerder in art. 3 lid 1 sub b en lid 2 Brussel II-bis.

      Bevoegdheid rechter in internationale scheidingsprocedures (Hoofdstuk II Brussel II-ter )

      Afd. 1 Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

      Art. 3 Brussel II-ter Algemene bevoegdheid in scheidingszaken

      Deze bepaling geeft een regel van IPR in (globaal gezegd) echtscheidingszaken. Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat:

      a. Op het grondgebied waarvan:

      • de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben;
      • zich de laatste gewone verblijfplaats bevindt, indien een van hen daar nog verblijft;
      • de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft;
      • in geval van een gemeenschappelijk verzoek, waar zich de gewone verblijfplaats van één van de echtgenoten bevindt;
      • zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of
      • de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening het verzoek verblijft, en onderdaan van de betrokken lidstaat is; of

      b. waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten

      De term ‘gerecht’ is ruim uit te leggen (zie Preambule sub 14). Onder ‘gerecht’ valt niet een Nederlandse notaris.

      In de zaak leidend tot het arrest HR 12 januari 2018 (nevenvoorziening ouderlijk gezag Indiase echtscheiding) was de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in het licht van art. 3 Brussel II-bis aan de orde. Doordat de vrouw pas sinds kort vanuit India naar Nederland was gekomen, was haar gewone verblijfplaats vanwege de toepasselijke termijnen nog steeds India. Dit arrest is nader besproken in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak). De uitkomst zou volgens Brussel II-ter niet anders luiden.

      Geen forumkeuze en geen forum necessitatis in scheidingsprocedures

      Hoewel hierover wel is gesproken, is in Brussel II-ter toch niet de mogelijkheid van forumkeuze voor de scheidingsprocedure opgenomen.

      Ook biedt Brussel II-ter voor scheidingsprocedures niet de uitweg van het ‘forum necessitatis’ wanneer men voor de scheiding niet ergens anders terecht kan. In Nederland wordt dan wel art. 9 Rv. aangewend, maar of dit in internationaal verband stand houdt is niet zeker. Art. 6 Brussel II-ter bemoeilijkt dit, doordat dit de toepassing van het commune bevoegdheidsrecht beperkt ten aanzien van verweerders die door hun gewone verblijfplaats of nationaliteit met een lidstaat zijn verbonden. Zie hieronder bij art. 6 Brussel II-ter.

      Art. 4 Brussel II-ter Tegenvordering in scheidingszaken

      Het gerecht waarbij een procedure op grond van artikel 3 aanhangig is, is ook bevoegd kennis te nemen van een tegenvordering, mits deze binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

      Art. 5 Brussel II-ter Omzetting scheiding van tafel en bed in echtscheiding

      Naast art. 3 is het gerecht van een lidstaat dat een beslissing heeft gegeven waarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, ook bevoegd om die scheiding van tafel en bed om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

      De artikelen 4 en 5 zijn ook niet gewijzigd bij de herschikking naar Brussel II-ter.

      Art. 6 Brussel II-ter Residuele bevoegdheid

      In art. 6 Brussel II-ter zijn twee bepalingen van Brussel II-bis namelijk art. 6 Exclusieve aard van de bevoegdheid op grond van art. 3 – 5 en art. 7 Residuele bevoegdheid – in één bepaling ondergebracht.

      De regeling geeft de bevoegdheidsregels voor het geval een verweerder geen ingezetene is van een Lidstaat. De bepaling luidt nu:

      1. Behoudens lid 2 wordt, indien van geen enkele lidstaat een gerecht op grond van de artikelen 3, 4 of 5 bevoegd is, de bevoegdheid in elke lidstaat bepaald door de wetgeving van die staat.
      2. Een echtgenoot die zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft, of onderdaan van een lidstaat is, kan slechts op grond van de artikelen 3, 4 en 5 voor de gerechten van een andere lidstaat worden gedaagd.
      3. Tegenover een verweerder die zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat heeft en die niet de nationaliteit van een lidstaat bezit, kan een onderdaan van een lidstaat die zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een andere staat heeft, evenals de onderdanen van die staat, zich beroepen op de aldaar geldende bevoegdheidsregels.

      Een toepassing van art. 6 Brussel II-ter (destijds art. 7 Brussel II-bis) inzake de ‘residuele bevoegdheid’ zien we in het hierboven vermelde arrest inzake de Indiase echtscheiding (lees Rechtspraak). Omdat de Nederlandse rechter niet op grond van art. 3 Brussel II bevoegd was in de echtscheidingsprocedure onderzocht de rechter of Nederlands IPR toch tot bevoegdheid kon leiden.

      Zie met betrekking tot art. 6-7 Brussel II-bis ook HvJEU 1 augustus 2022, zaak C-501/20.

      Afd. 2 Hoofdstuk II Brussel II-ter Ouderlijke verantwoordelijkheid

      De grootste wijziging van de Verordening Brussel II bij de herschikking is het onderwerp van de ouderlijke verantwoordelijkheid (oftewel het ouderlijk gezag).

      Brussel II-ter is blijkens Preambule sub 7 van toepassing ongeacht de aard van de procedure waarin de kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid speelt. Dit hoeft dus niet te zijn een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen, een procedure over omgang of een kinderbeschermingsprocedure.

      Art. 7 Brussel II-ter Algemene bevoegdheid bij zaken betreffende ouderlijk gezag

      Door het samenvoegen van art. 6 en 7 is het voormalige art. 8 Brussel II-bis nu art. 7 Brussel II-ter. Dit om het allemaal inzichtelijk te houden.

      Hoofdregel: gewone verblijfplaats van het kind

      Art. 7 lid 1 Brussel II-ter bepaalt, dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Deze regel is niet gewijzigd bij de herschikking. Hierbij wordt dus het beginsel van de perpetuatio fori toegepast: ook als de gewone verblijfplaats wijzigt na indiening van het verzoekschrift, blijft de rechter die bij indiening rechtsmacht had bevoegd. Dit terwijl in art. 5 lid 2 HKV wijziging van de gewone woonplaats ook wijziging van rechtsmacht meebrengt. Zie de pagina Verdragen familierecht.

      In de Verordening is echter vastgehouden aan dit beginsel. Dit beginsel kan wel overeind blijven bij een verhuizing binnen de EU, waar de Verordening geldt. Ook wanneer er sprake is van verhuizing naar een niet EU-land, dat ook niet is aangesloten bij het HKV, dan kan deze regel blijven gelden. Zie voor een casus waarin zich dit voordeed HR 18 februari 2011 (verhuizing van een kind vanuit lidstaat Nederland naar Iran).

      Wanneer er sprake is van een verhuizing naar een staat buiten de EU, die is aangesloten bij het HKV, dan zijn de kaarten anders geschud. Zie HvJEU 14 juli 2022, zaak C-572/21 (verhuizing van een kind vanuit lidstaat Zweden naar HKV-staat Rusland). Uiteraard moet het wel gaan om een rechtmatige verhuizing van het kind.

      In het arrest HR 25 maart 2022 (gewone verblijfplaats kind uit VS) gaat de Hoge Raad in op de criteria voor de vaststelling van de ‘gewone verblijfplaats’ van het kind. Lees meer over dit arrest in de bespreking op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      In het arrest HR 4 januari 2013 (wijziging woonplaats kinderen lopende een OTS en uithuisplaatsingsprocedure) (waarop Brussel II-bis van toepassing was) kwam de vraag naar vaststelling van de ‘gewone woonplaats’ van de kinderen ook aan de orde in het kader van de (enigszins overhaaste) verhuizing van de ouders vanuit Nederland naar Duitsland hangende een OTS en uithuisplaatsing van de kinderen (lees Rechtspraak).

      Zie voor lagere rechtspraak Rb. Oost-Brabant 16 september 2022 (toestemming vakantie en aanvraag paspoort minderjarige), Rb. Zeeland-West-Brabant 6 oktober 2022 (vordering toevertrouwing minderjarige in Spanje), Rb. Limburg 13 oktober 2022 (afwijzing verzoek uithuisplaatsing).

      Uitzonderingen op de rechterlijke bevoegdheid in procedures betreffende ouderlijk gezag

      Art. 7 id 2 Brussel II-ter maakt op de hoofdregel van gewone verblijfplaats van het kind een voorbehoud voor de situaties van de artikelen 8 tot en met 10 Brussel II-ter (was in Brussel II-bis: ‘behoudens art. 9, 10 en 12’).

      Art. 8 Brussel II-ter Overgangsregeling bij verhuizing van het kind

      De gerechten van de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind blijven bevoegd tot wijziging van een in die lidstaat vóór de verhuizing van het kind gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht, wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, gedurende drie maanden na de verhuizing. Dit mits de persoon die ingevolge die beslissing het omgangsrecht heeft, zijn gewone verblijfplaats behoudt in de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind (art. 8 lid 1 Brussel II-ter).

      Dit behoudens het geval dat de ouder die omgangsrecht heeft de bevoegdheid niet betwist (art. 8 lid 2 Brussel II-ter).

      Deze bepaling is behalve de vernummering (dit was art. 9 lid 1 Brussel II-bis) niet gewijzigd.

      Art. 9 Brussel II-ter Bevoegdheid in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet terugkeren van kind

      Wanneer het kind niet geoorloofd naar een ander land is gebracht, dan blijven de gerechten van zijn gewone verblijfplaats van vóór die ongeoorloofde verhuizing bevoegd, zo lang de gewone verblijfplaats niet is gewijzigd. Onder Brussel II-bis was dit art. 10 en was het kopje onomwonden ‘in gevallen van kinderontvoering’.

      Dit tenzij degeen die de bevoegdheid over het kind heeft in die verhuizing heeft berust, of er een jaar is verstreken en:

      (i) er geen verzoek tot terugkeer is ingediend of (ii) dit is ingetrokken;

      (iii) het verzoek werd door een gerecht van een lidstaat geweigerd op andere gronden dan artikel 13, lid 1, onder b), of artikel 13, lid 2, van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980, en tegen die beslissing kan geen gewoon rechtsmiddel meer worden aangewend;

      (iv) er werd geen zaak bij een gerecht aanhangig gemaakt als bedoeld in artikel 29, leden 3 en 5, in de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer; of

      (v) een beslissing over het gezagsrecht die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.

      Art. 9 Brussel II-ter geeft slechts een antwoord op de vraag, wat de gevolgen voor de rechtsmacht van de rechter zijn, wanneer de gewone verblijfplaats van een kind wederrechtelijk wordt gewijzigd.

      Het arrest HR 26 juni 2015 (rechterlijke bevoegdheid na onttrekking kinderen aan gezag BJZ) was het derde arrest dat de Hoge Raad wees in een slepende zaak over het gezag over hun kinderen. In dit arrest stond de onttrekking van de kinderen aan het gezag van het Bureau Jeugdzaken (BJZ) centraal.

      Brussel II-ter geldt niet voor kinderontvoeringszaken

      Op de verzoekschriftprocedure waarin de teruggeleiding wordt gevorderd van een kind dat wederrechtelijk is ontvoerd naar een ander land, dan wel daar na rechtmatig verblijf niet wordt teruggebracht, is Brussel II-ter (voorheen art. 10 Brussel-II bis) echter niet van toepassing. Deze maatregel is namelijk een ordemaatregel en niet een nevenvoorziening in een procedure rondom het ouderlijk gezag. Zie HR 9 december 2011 (Belgische kinderontvoering), r.o. 3.5.

      Art. 10 Brussel II-ter Forumkeuze in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid

      Art. 11 Brussel II-bis (Terugkeer kind) en art. 12 Brussel II-bis (Prorogatie van rechtsmacht) zijn sterk gewijzigd in Brussel II-ter. De regeling van art. 12 Brussel II-bis (Prorogatie) is verweven in art. 10 Brussel II-ter.

      Art. 11 Brussel II-bis heeft in de herschikte Verordening een uitvoeriger uitwerking gekregen in art. 22 t/m 29 Brussel II-ter. Zie hieronder.

      Het onderscheid in art. 12 Brussel II-bis in ouderlijk gezag kwesties tijdens een echtscheidingsprocedure versus in een afzonderlijke procedure is in Brussel II-ter vervallen.

      De gerechten van een Lidstaat zijn volgens art. 10 lid 1 Brussel II-ter (ook) bevoegd ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid indien er een forumkeuze is gedaan. De forumkeuze is beperkt tot Lidstaten waarmee het kind een nauwe band heeft.

      Daarvoor moet aan onderstaande voorwaarden zijn voldaan:

      a. het kind heeft een nauwe band met die lidstaat, met name omdat:

      • (i) minstens een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft;
      • (ii) het kind voordien zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat had; of
      • (iii) het kind onderdaan van die lidstaat is;

      b. de partijen, evenals alle andere personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, hebben:

      • (i) uiterlijk op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, vrijwillig overeenstemming bereikt over de bevoegdheid; of
      • (ii) de bevoegdheid uitdrukkelijk aanvaard in de loop van de procedure en het gerecht heeft ervoor gezorgd dat alle partijen in kennis zijn gesteld van hun recht om de bevoegdheid van het gerecht niet te aanvaarden; en

      c. de bevoegdheidsuitoefening wordt gerechtvaardigd door het belang van het kind.

      De bevoegdheid ontstaan op grond van art. 10 lid 1 sub b (ii) is een exclusieve bevoegdheid (art. 10 lid 4 Brussel II-ter). De eis in art. 12 Brussel II-bis, dat de forumkeuze gedaan moest worden voorafgaand aan (of uiterlijk op het moment van aanhangig worden van) de procedure is in art. 10 lid 1 sub b onder (ii) aangevuld met de mogelijkheid om nog tijdens de procedure een forumkeuze te maken. Dit moet dan wel uitdrukkelijk gedaan worden. Zie ook Preambule sub 23, laatste alinea, wat betreft het onderzoek van de rechter of de keuze een ‘informed consent’ is.

      De bepaling in lid 1 c is bedoeld om te waarborgen dat de rechter zijn rechtsmacht beoordeelt vanuit het belang van het kind. Als de ouders bvb. in een Nederlandse echtscheiding een forumkeuze hebben gedaan voor Nederland, en daarbij ook latere aanpassingen van de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling onder die keuze laten vallen, dan kan de rechter toch beslissen dat dit in een andere Lidstaat beslist moet worden als hij meent dat hij de leefomgeving van het kind elders onvoldoende kan overzien.

      Schriftelijke vastlegging forumkeuze

      Een forumkeuze als bedoeld in lid 1 moet schriftelijk worden vastgelegd, of door het gerecht worden vastgelegd volgens de lokale procesregels (art. 10 lid 2 Brussel II-ter).

      Personen die partij in de procedure worden nadat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt, kunnen na de aanhangigmaking met de overeenkomst instemmen. Indien er geen verzet wordt aangetekend, wordt hun instemming geacht impliciet te zijn.

      Einde van de forumkeuze

      De forumkeuze loopt af zodra de procedure is beëindigd (lid 3) en werkt dus niet door en eventuele andere procedures tussen partijen. Dit gold ook onder art. 12 Brussel II-bis, zie HvJEU 1 oktober 2014, zaak C-436/13, NJ 2015/408.

      Art. 11 Brussel II-ter Bevoegdheid op grond van de aanwezigheid van het kind

      In art. 11 Brussel II-ter wordt een aanvullende bevoegdheidsregeling gegeven voor het geval de gewone verblijfplaats van het kind niet kan worden vastgesteld:

      1. Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en de bevoegdheid niet op grond van artikel 10 kan worden bepaald, zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd.
      2. Deze bevoegdheid is tevens van toepassing op vluchtelingenkinderen en kinderen die naar een ander land zijn overgebracht ten gevolge van onlusten in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hadden.

      Deze bepaling was voorheen opgenomen in art. 13 Brussel II-bis.

      Art. 12 Brussel II-ter Bevoegdheidsoverdracht naar het gerecht van een andere Lidstaat

      In art. 15 Brussel II-bis (Verwijzing naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen) had de rechter de mogelijkheid gegeven om in zaken over het ouderlijk gezag – ondanks de eigen bevoegdheid – te onderzoeken of het wellicht beter was de zaak over te dragen aan een gerecht in een andere Lidstaat.

      Deze bepaling is nu te vinden in art. 12 Brussel II-ter. In de zaak HR 26 juni 2015 (rechterlijke bevoegdheid na onttrekking kinderen aan gezag BJZ) had het Hof toepassing van deze bepaling onderzocht, maar omdat de ouders weigerden mee te werken (voorwaarde was mede dat ze zouden vertellen waar de kinderen thans verbleven) leidde dit nergens toe (lees Rechtspraak).

      Art. 13 Brussel II-ter Verzoek om overdracht van bevoegdheid door een gerecht van een lidstaat dat niet bevoegd is

      Het verzoek tot overdracht van bevoegdheid in zaken omtrent ouderlijke verantwoordelijkheid kan ook gedaan worden door een rechter in een andere Lidstaat. Dit is wel beperkt tot uitzonderlijke omstandigheden en mits het gerecht een dergelijke overdracht in het belang van het kind acht gezien de specifieke omstandigheden van de zaak. Dit is een toepassing van het principe van ‘forum non conveniens’.

      Art. 12 en 13 Brussel II-ter leunen sterk aan tegen art. 8 en 9 HKV. Zie voor deze bepalingen de pagina Verdragen familierecht.

      Art. 14 Brussel II-ter Residuele bevoegdheid bij ouderlijk gezag

      Art. 14 Brussel II-bis (Residuele bevoegdheid) is qua nummering niet gewijzigd. Dit is nog steeds art. 14 in Brussel II-ter.

      Art. 15 Brussel II-ter Voorlopige en bewarende maatregelen in spoedeisende gevallen

      In spoedeisende gevallen kan de rechtsmacht zoals die normaal zou gelden op grond van de Verordening worden doorkruist. Hierin voorziet art. 15 lid 1 Brussel II-ter, dat luidt:

      In spoedeisende gevallen hebben, zelfs wanneer het gerecht van een andere lidstaat ten gronde bevoegd is, de gerechten van een lidstaat de bevoegdheid om voorlopige en bewarende maatregelen te nemen voorzien in het recht van die lidstaat betreffende:

      a. een kind dat zich in die lidstaat bevindt; of

      b. vermogensbestanddelen van een kind die zich in die lidstaat bevinden.

      De rechter die de spoedeisende maatregelen treft moet de volgens de Verordening eigenlijk bevoegde rechter zo spoedig mogelijk informeren (art. 15 lid 2 Brussel II-ter).

      De bevoegde rechter kan daarna dan de voorzieningen treffen die het nodig acht (art. 15 lid 3 Brussel II-ter). Deze bepaling was eerst te vinden in art. 20 Brussel II-bis (Voorlopige en bewarende maatregelen). In Brussel II-bis was de bepaling minder specifiek en sprak van ‘met betrekking tot personen of goederen die zich in die staat bevinden’. In Brussel II-ter is dit blijkens bovenstaande tekst meer toegesneden op het kind of diens vermogensbestanddelen. De maatregelen moeten voorhanden zijn in het recht van de rechter die de maatregelen treft.

      Art. 16 Brussel II-ter Incidentele vorderingen

      Deze bepaling is nieuw. In Brussel II-bis ontbrak een dergelijke regeling. De bepaling luidt (lid 1):

      “Indien de uitkomst van een procedure voor een gerecht van een lidstaat in een procedure betreffende een zaak die niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, afhangt van het beslechten van een incidentele vordering in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid, dan mag een gerecht in die lidstaat die vordering ten behoeve van die procedure beslechten, zelfs indien die lidstaat krachtens deze verordening niet bevoegd is.”

      De beslechting van een incidentele vordering als bedoeld in lid 1 heeft uitsluitend gevolgen voor de procedure waarvoor die erkenning werd genomen (lid 2).

      Lid 3 geeft een bepaling voor het geval een erfrechtelijke kwestie speelt:

      “Indien de geldigheid van een voor rekening van een kind verrichte of te verrichten rechtshandeling in een erfenisprocedure voor een gerecht in een lidstaat de toestemming of goedkeuring van een gerecht vereist, kan een gerecht in die lidstaat beslissen een dergelijke rechtshandeling goed te keuren of toe te staan, ook indien het krachtens deze verordening niet bevoegd is.”

      De verplichting van art. 15 lid 2 Brussel II-ter om de rechter in een andere Lidstaat in te lichten geldt ook voor deze incidentele vorderingen (lid 4).

      Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen
      Art. 17 Brussel II-ter Aanhangig maken van een zaak bij een gerecht

      Deze bepaling was eerst te vinden in art. 16 Brussel II-bis (Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht). Aan de bestaande bepalingen sub a en b is een derde toegevoegd.

      Een zaak wordt geacht aanhangig te zijn gemaakt, wanneer:

      a. het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen;

      b. indien de betekening of mededeling van dit stuk moet plaatsvinden voor het bij het gerecht wordt neergelegd, op het tijdstip waarop het door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of mededeling, wordt ontvangen, op voorwaarde dat de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk bij het gerecht neer te leggen; of

      c. indien de procedure ambtshalve door het gerecht wordt ingesteld, op het tijdstip waarop de beslissing om de procedure in te stellen door het gerecht wordt genomen, of, indien een dergelijke beslissing niet is vereist, op het tijdstip waarop de zaak ter griffie wordt ingeschreven.

      art. 18 Brussel II-ter Toetsing van de bevoegdheid

      De rechter moet zijn bevoegdheid ambtshalve toetsen. De bepaling is ongewijzigd (was art. 17 Brussel II-bis Toetsing van de bevoegdheid).

      Art. 19 Brussel II-ter Toetsing van ontvankelijkheid

      Net als in een gewone dagvaardingsprocedure in Nederland moet de rechter bij niet verschijnen van een wederpartij uit een andere Lidstaat ambtshalve toetsen, of de oproeping naar behoren heeft plaatsgevonden. Deze bepaling was eerst genummerd art. 18 Brussel II-bis (Toetsing van de ontvankelijkheid).

      Wanneer het inleidende processtuk door een Lidstaat aan de autoriteiten van een andere Lidstaat gestuurd moest worden, is art. 19 Betekeningsverordening op deze toets van toepassing (lid 2). Zie ook de pagina Europese Betekeningsverordening.

      Betreft het niet een betekening binnen de EU, dan geldt art. 15 van het Haags Betekeningsverdrag, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig dat verdrag aan een andere staat diende te worden toegezonden. Zie de pagina Haags Betekeningsverdrag.

      Art. 20 Brussel II-ter Aanhangigheid en onderling samenhangende procedures

      In art. 20 Brussel II-ter vinden we de regeling van art. 19 Brussel II-bis inzake litispendentie terug. De bepaling is grotendeels hetzelfde, behoudens een aanvulling op lid 2 (voorlopige maatregelen vestigen geen bevoegdheid) en de toevoeging van een 4e en 5e lid.

      In Brussel II-bis was dit art. 19. Lid 1 t/m 3 luiden:

      1. Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig worden gemaakt, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan tot de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
      2. Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind aanhangig worden gemaakt welke hetzelfde kind betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aan tot de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, tenzij de bevoegdheid van één van de gerechten enkel is gebaseerd op artikel 15 (voorlopige en bewarende maatregelen).
      3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

      In de zaak leidend tot het arrest HR 12 januari 2018 (nevenvoorziening ouderlijk gezag Indiase echtscheiding) kwam de Hoge Raad wel tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de gevraagde voorziening in het ouderlijk gezag. Art. 19 (thans 20) Brussel II was niet aan de orde, omdat het hier niet ging om litispendentie in een andere Lidstaat (maar in India).

      Zie ook de bespreking van dit arrest in het onderdeel Rechtspraak (lees Rechtspraak).

      Wat betreft het niet ontstaan van bevoegdheid door toepassing van art. 15 Brussel II-ter (voorlopige maatregelen) zie ook HvJ EU 9 november 2010, zaak C-296/10.

      Toegevoegd art. 20 lid 4

      Nieuw is lid 4, dat luidt:

      4. Indien een gerecht van een lidstaat wordt aangezocht dat exclusief bevoegd is op basis van een in artikel 10 bedoelde aanvaarding, houden alle gerechten van de andere lidstaten de procedure aan totdat het krachtens de overeenkomst of de aanvaarding aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst of de aanvaarding te ontlenen.

      Toegevoegd art. 20 lid 5

      Het nieuwe lid 5 hangt samen met de exclusieve forumkeuze die art. 10 Brussel II-ter mogelijk maakt in zaken van ouderlijk gezag.

      5. Indien en voor zover het gerecht zijn exclusieve bevoegdheid heeft vastgesteld in overeenstemming met een aanvaarding van bevoegdheid als bedoeld in artikel 10, verklaren alle gerechten van de overige lidstaten zich onbevoegd ten gunste van dat gerecht.

      Art. 21 Brussel II-ter Recht van kind om standpunt kenbaar te maken

      Een bepaling die in Brussel II-bis niet voorkwam, is het recht van het kind om zijn mening kenbaar te maken in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Zie ook Preambule sub 39 waarin het fundamentele karakter van dit recht wordt onderstreept. Deze inspraak van het kind is in art. 21 Brussel II-ter opgenomen.

      De bepaling (lid 1) luidt (de verwijzing is ‘vertaald’):

      “Wanneer de gerechten van de lidstaten in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid hun bevoegdheid uitoefenen, zorgen zij er in overeenstemming met nationaal recht en procedures voor dat het kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, een daadwerkelijke en effectieve mogelijkheid wordt geboden die mening te uiten, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling.”

      Weging van de inspraak van het kind

      Inspraak is mooi, maar het gerecht moet er wel wat mee doen. Daarom bepaalt lid 2:

      “Wanneer het gerecht in overeenstemming met nationaal recht en procedures een kind de mogelijkheid biedt om overeenkomstig dit artikel zijn mening te uiten, hecht het gerecht passend belang aan de mening van het kind in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid.”

      Het niet horen van een kind is – in tegenstelling tot Brussel II-bis, waarin in art. 23 een weigeringsgrond voor erkenning van een buitenlandse beslissing was opgenomen – geen verplichting meer van de rechter, maar een bevoegdheid (vgl. Preambule sub 39 en art. 39 lid 2 Brussel II-ter hieronder). Een en ander heeft te maken met grote verschillen op het vlak van het horen van kinderen per Lidstaat. In Nederland is het horen van kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar de norm, maar in Duitsland moeten kinderen al vanaf hun 4e gehoord worden.

      Internationale kinderontvoering (Hoofstuk III Brussel II-ter)

      In Brussel II-ter is de vrij summiere regeling van art. 11 Brussel II-bis aanmerkelijk uitgebreid door de invoeging van Hoofdstuk III (art. 22 tot en met 29 Brussel II-ter). De terugkeerprocedure duurde volgens de opstellers veel te lang en werkte daarom niet goed. In de herschikte Verordening is daarom een pakket aan maatregelen opgenomen om in geval van kinderontvoering binnen de EU de onmiddellijke terugkeer van het kind te verzekeren. Zie ook de Preambule onder 41, 42 en 43.

      Om dat doel te bereiken zijn voorschriften opgenomen die in de betrekkingen tussen de lidstaten als aanvulling gelden op het HKOV (art. 22 en 96 Brussel II-ter).

      Zo worden de betrokken autoriteiten tot voortvarendheid aangespoord (art. 23, 24 en 28 Brussel II-ter).

      De gerechtelijke procedure mag per instantie uiterlijk zes weken duren (art. 24 lid 2-3 Brussel II-ter).

      Art. 27 lid 3 Brussel II-ter (voorheen art. 11 lid 4 Brussel II-bis) beperkt de toepassingsmogelijkheden van de weigeringsgrond van van art. 13 lid 1, onder b, HKOV, die volgens het artikel van Ibili en Vlas in WPNR in de praktijk regelmatig werd ingeroepen. Deze weigeringsgrond houdt in, dat de terugkeer van het kind leidt tot blootstelling aan lichamelijk of geestelijk gevaar of het kind wordt op andere wijze in een ondraaglijke toestand gebracht (art. 13 lid 1, onder b, HKOV).

      Art. 27 lid 3 Brussel II-ter bepaalt, dat het gerecht de terugkeer van het kind niet mag weigeren als de partij die om de terugkeer van het kind verzoekt het gerecht er aan de hand van toereikende bewijzen van kan overtuigen dat adequate regelingen zijn getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te waarborgen. Ook kan het gerecht daar op andere wijze van overtuigd raken.

      De rechter kan op grond van art. 27 lid 5 Brussel II-ter ook voorlopige en bewarende maatregelen nemen om het kind te beschermen tegen blootstelling aan lichamelijk of geestelijk gevaar, mits onderzoek en de voorlopige maatregel niet te lang duurt waardoor de teruggeleiding alsnog ‘onnodig’ vertraagd wordt. Deze maatregelen hebben alsdan werking in de hele EU, totdat ten gronde is beslist.

      Erkenning en tenuitvoerlegging (Hoofdstuk IV Brussel II-ter)

      Onder Brussel II-bis was de erkenning en tenuitvoerlegging geregeld in Hoofdstuk III. Dit Hoofdstuk is met de herschikking flink uitgebreid.

      Oude indeling van Brussel II-bis

      Dat omvatte 32 bepalingen en was als volgt ingedeeld:

      Afd. 1 Erkenning (art. 21 t/m 27 Brussel II-bis);
      Afd. 2 Verzoek om uitvoerbaarverklaring (art. 28 t/m 36 Brussel II-bis);
      Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen Afd. 1 en 2 (art. 37 t/m 39 Brussel II-bis);
      Afd. 4 Uitvoerbaarheid van bepaalde beslissingen omtrent het omgangsrecht en bepaalde beslissingen die de terugkeer van het kind met zich brengen (art. 40 t/m 45 Brussel II-bis);
      Afd. 5 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 46 Brussel II-bis);
      Afd. 6 Overige bepalingen (art. 47 t/m 52 Brussel II-bis).

      Indeling Hoofdstuk Erkenning en tenuitvoerlegging bij Brussel II-ter

      In Brussel II-ter omvat dit Hoofdstuk 45 bepalingen (art. 30 tot en met art. 75 Brussel II-ter). De indeling is thans:

      Afd. 1 Algemene bepalingen erkenning en tenuitvoerlegging
      Onderafdeling 1 Erkenning van een beslissing (art. 30 tot en met 33 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 2 Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging (art. 34 en 35 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 3 Certificaat (art. 36 en 37 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 4 Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging (art. 38 tot en met 41 Brussel II-ter);

      Afd. 2 Erkenning en tenuitvoerlegging van bepaalde geprivilegieerde beslissingen
      art. 42 Brussel II-ter Toepassingsgebied;
      Onderafdeling 1 Erkenning (art. 43 en 44 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 2 Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging (art. 45 en 46 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 3 Certificaat voor geprivilegieerde beslissingen (art. 47 tot en met 49 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 4 Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging (art. 50 Brussel II-ter);

      Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen inzake tenuitvoerlegging
      Onderafdeling 1 Tenuitvoerlegging (art. 51 en 55 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 2 Schorsing van tenuitvoerleggingsprocedures en weigering van tenuitvoerlegging (art. 56 tot en met 63 Brussel II-ter);

      Afd. 4 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter);

      Afd. 5 Overige bepalingen (art. 69 tot en met 75 Brussel II-ter).

      Afd. 1 Algemene bepalingen erkenning en tenuitvoerlegging

      Onderafdeling 1 Erkenning van een beslissing

      Art. 30 Brussel II-ter Erkenning van beslissingen algemeen en scheidingszaken

      Art. 30 Brussel II-ter (Erkenning van een beslissing) (was art. 21 Brussel II-bis) stelt het algemene principe voorop, dat een in een lidstaat gegeven beslissing in de andere lidstaten erkend wordt, zonder dat daartoe speciale procedures vereist zijn.

      Net als voor andere burgerlijke zaken is geregeld in de EEX-Verordening, waarmee de exequatur procedure voor beslissingen binnen de EU is afgeschaft.

      In Lid 2 wordt dit nog verbijzonderd:

      “In het bijzonder is er, onverminderd lid 3, geen speciale procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wetgeving van die lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat.”

      Art. 31 Brussel II-ter Voor erkenning over te leggen stukken

      De partij die erkenning vraagt zal wel de nodige stukken moeten overleggen (lid 1):

      1. een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan;
      2. het gepaste certificaat dat is afgegeven krachtens artikel 36.

      Dit certificaat kan worden aangemaakt via XML, waarbij heel handig er gebruik gemaakt wordt van standaard velden, en een uitput gevraagd kan worden in elke willekeurige taal. Als een tekstveld echter wordt ingevuld in de taal van de rechter die beslist heeft kan de ontvangende rechter het nog niet snappen. Dat behoeft dus aandacht. Tegen het certificaat staat geen rechtsmiddel open, aldus art. 36 lid 3 Brussel II-ter (in de vorige versie was dit certificaat geregeld in art. 39).

      De rechter kan ook een vertaling van de ‘vertaalbare inhoud van de vrije tekstvelden’ en ook van de beslissing vragen conform art. 91 Brussel II-ter indien hij zonder die vertaling of transliteratie niet verder kan.

      Onderafdeling 2 Brussel II-ter Uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging

      art. 34 Brussel II-ter Uitvoerbare beslissingen ouderlijke verantwoordelijkheid

      Deze bepaling geeft regels voor beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en omgangsrecht.

      1. Beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid die in een lidstaat zijn gegeven en aldaar uitvoerbaar zijn, zijn in de andere lidstaten uitvoerbaar zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist.
      2. Voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van een beslissing waarbij een omgangsrecht is verleend, kan het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, niettegenstaande enig ingesteld rechtsmiddel.

      Dit is een wijziging ten opzichte van Brussel II-bis, dat in art. 28 Brussel II-bis (Uitvoerbare beslissingen) nog een uitvoerbaarverklaring in de Lidstaat van executie vereiste. Daardoor is de hele paragraaf ‘Verzoek om tenuitvoerlegging’, die in Brussel II-bis stond, komen te vervallen. Zie ook art. 45 Brussel II-ter waarin ook de uitvoerbaarheid zonder exequatur van ‘geprivilegieerde beslissingen’ wordt onderstreept.

      In art. 34 lid 2 Brussel II-ter is bepaald, dat het gerecht dat de beslissing heeft gegeven voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van een beslissing waarbij een omgangsrecht is verleend de beslissing uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren, niettegenstaande enig ingesteld rechtsmiddel.

      art. 35 Brussel II-ter Voor tenuitvoerlegging over te leggen stukken

      Deze bepaling komt overeen met de eisen die worden gesteld aan het overleggen van een beslissing op grond van art. 30 Brussel II-ter. Naar soort beslissing worden deze eisen verder uitgewerkt.

      Onderafdeling 3 Certificaat (art. 36 en 37 Brussel II-ter)

      Art. 36 Brussel II-ter Afgifte van het certificaat

      Het voor de erkenning over te leggen certificaat wordt verstrekt door de rechter die de beslissing genomen heeft. Dit is geregeld in art. 36 Brussel II-ter. Hiervoor zijn verschillende formulieren:

      • beslissing in huwelijkszaken aan de hand van het formulier in bijlage II;
      • beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid aan de hand van het formulier in bijlage III;
      • een beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), en, waar van toepassing, voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast overeenkomstig artikel 27, lid, 5, en die samenhangen met de beslissing aan de hand van het formulier in bijlage IV.

      Het certificaat wordt in de taal van de beslissing opgesteld en afgegeven. Het certificaat mag op vraag van de partij ook worden afgegeven in een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie. Het gerecht is niet gehouden voor de vertaling of transliteratie te zorgen.

      Tegen het certificaat staat geen rechtsmiddel open, maar wel is rectificatie mogelijk, zie art. 37 Brussel II-ter.

      Het certificaat was voorheen te vinden in art. 39 Brussel II-bis (Certificaten betreffende beslissingen in huwelijkszaken en certificaten betreffende beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

      Onderafdeling 4 Brussel II-ter Weigering erkenning en tenuitvoerlegging

      In art. 38 tot en met 41 Brussel II-ter is de procedure inzake de weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging geregeld.

      Art. 38 Brussel II-ter Weigeringsgronden voor de erkenning van een beslissing in huwelijkszaken

      Deze weigeringsgronden stonden eerst in art. 22 Brussel II-bis (Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk).

      De erkenning van een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt geweigerd indien:

      a. de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen;

      b. het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend is betekend of medegedeeld, tenzij vaststaat dat hij ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

      c. zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen gegeven beslissing; of

      d. zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven, mits die vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen.

      Art. 39 Brussel II-ter Weigeringsgronden voor de erkenning van een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

      Deze bepaling was eerst te vinden in art. 23 Brussel II-bis (Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid).

      De weigeringsgronden zijn ongewijzigd, behalve dat de omstandigheid dat het minderjarig kind niet is gehoord (art. 23 aanhef en sub b Brussel II-bis) geen harde weigeringsgrond meer vormt. Zie hierboven bij art. 21 Brussel II-ter.

      In art. 39 lid 2 Brussel II-ter is nu bepaald, dat het niet horen van het kind een weigeringsgrond kàn zijn, en daarop worden twee uitzonderingen gegeven in sub a en sub b.

      Een belanghebbende partij kan in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid op grond van art. 40 jo. 59 e.v. bij de rechter van een lidstaat een procedure tot erken- ning resp. niet-erkenning aanhangig maken (zie ook art. 18 t/m 23 Uitvoeringswet internationale kinderbescherming).

      Afd. 2 Erkenning en tenuitvoerlegging van bepaalde geprivilegieerde beslissingen

      Dit is een nieuw onderdeel in Brussel II-ter. Hier is de tenuitvoerlegging geregeld van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

      Brussel II-ter maakt onderscheid tussen een regime voor ‘geprivilegieerde’ beslissingen (art. 42) en een regime voor de overige beslissingen.

      Art. 42 Brussel II-ter Toepassingsgebied erkenning en tenuitvoerlegging geprivilegieerde beslissingen

      Geprivilegieerde beslissingen zijn beslissingen inzake omgangsrecht en de terugkeer van een kind na kinderontvoering, aldus art. 42 Brussel II-ter:

      1. Deze afdeling is van toepassing op de volgende soorten beslissingen, mits deze overeenkomstig artikel 47 in de lidstaat van herkomst zijn gecertificeerd:

      a. beslissingen voor zover zij omgangsrecht verlenen; en

      b. beslissingen uit hoofde van artikel 29, lid 6, voor zover die de terugkeer van het kind met zich meebrengen.

      De regeling staat niet in de weg aan de ‘reguliere’ route van erkenning:

      2. Deze afdeling belet een partij niet te verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een in lid 1 bedoelde beslissing overeenkomstig de in afdeling 1 van dit hoofdstuk neergelegde bepalingen betreffende erkenning en tenuitvoerlegging.

      Onderafdeling 1 Brussel II-ter Erkenning van geprivilegieerde beslissingen

      Art. 43 Brussel II-ter Erkenning geprivilegieerde beslissingen

      Ook hier wordt weer de erkenning zonder exequatur ingevoerd. Het gerecht dat de beslissing gaf moet een certificaat afgeven waarmee executie mogelijk wordt. Zie art. 45 Brussel II-ter.

      Art. 44 Brussel II-ter Aanhouding van de uitspraak inzake geprivilegieerde beslissingen

      Het gerecht dat de beslissing moet geven kan in de in art. 44 Brussel II-ter vermelde gevallen besluiten de uitspraak aan te houden. Hier zit dus nog een mogelijke rem op tenuitvoerlegging.

      Onderafdeling 2 Brussel II-ter Tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

      Art. 45 Brussel II-ter Tenuitvoerlegging geprivilegieerde beslissingen

      Ook hier wordt weer de tenuitvoerlegging zonder exequatur ingevoerd. Het gerecht dat de beslissing gaf moet een certificaat afgeven waarmee executie mogelijk wordt.

      Art. 46 Brussel II-ter Voor tenuitvoerlegging over te leggen stukken

      Voor de tenuitvoerlegging moeten bepaalde stukken worden overgelegd zoals gespecificeerd in art. 46 Brussel II-ter.

      Onderafdeling 3 Brussel II-ter Certificaat voor tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

      In art. 47 t/m 49 Brussel II-ter wordt de afgifte en rectificatie van een certificaat voor tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid verder uitgewerkt. Het model voor deze categorie beslissingen is opgenomen in bijlage V en VI van Brussel II-ter.

      Onderafdeling 4 Brussel II-ter Weigering erkenning en tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen

      Art. 50 Brussel II-ter Onverenigbare geprivilegieerde beslissingen

      Deze bepaling voorziet in de weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van geprivilegieerde beslissingen indien er sprake is van onverenigbare of tegenstrijdige beslissingen.

      De erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing als bedoeld in artikel 42, lid 1, wordt geweigerd indien en voor zover de beslissing onverenigbaar is met een latere beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot hetzelfde kind die is gegeven:

      a. in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen; of

      b. in een andere lidstaat of in het derde land van de gewone verblijfplaats van het kind, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning ervan in de lidstaat waar de erkenning wordt ingeroepen.

      De weigeringsgronden voor deze beslissingen zijn dus beperkter dan voor niet geprivilegieerde beslissingen, waarvoor de weigeringsgronden te vinden zijn in art. 39 Brussel II-ter.

      Afd. 3 Brussel II-ter Gemeenschappelijke bepalingen

      Afd. 3 Gemeenschappelijke bepalingen inzake tenuitvoerlegging
      Onderafdeling 1 Tenuitvoerlegging (art. 51 en 55 Brussel II-ter);
      Onderafdeling 2 Schorsing van tenuitvoerleggingsprocedures en weigering van tenuitvoerlegging (art. 56 tot en met 63 Brussel II-ter);

      Dit onderdeel stond bij Brussel II-bis in: art. 37 Brussel II-bis Stukken, art. 38 Brussel II-bis Ontbrekende stukken, art. 40 Brussel II-bis Toepassingsgebied, art. 41 Brussel II-bis Omgangsrecht, art. 42 Brussel II-bis Terugkeer van een kind, art. 43 Brussel II-bis Verbetering van het certificaat, art. 44 Brussel II-bis Rechtsgevolgen van het certificaat, art. 45 Brussel II-bis Stukken.

      Afd. 4 Authentieke akten en overeenkomsten (art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter)

      In Brussel II-bis was dit te vinden in Afd. 5 en omvatte maar één bepaling, art. 46 Brussel II-bis. In de herschikte versie is dit onderdeel uitgebreid tot een vijftal bepalingen, art. 64 tot en met 68 Brussel II-ter.

      Art. 46 Brussel II-bis bepaalde dat ‘authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en overeenkomsten tussen partijen, uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst, worden onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar gemaakt als beslissingen.’ Deze bepaling is thans te vinden in art. 65 lid 1 Brussel II-ter, waar nog aan is toegevoegd dat ‘Afdeling 1 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing is, tenzij in deze afdeling anders is bepaald’.

      Zo moet een administratieve echtscheiding die tot stand is gekomen bij de Italiaanse ambtenaar van de burgerlijke stand in andere Lidstaten erkend worden. Vgl. HvJEU 15 november 2022, zaak C-646/20, ECLI:EU:C:2022:879 (Senatsverwaltung für Inneres und Sport, Standesamtsaufsicht/TB).

      Afd. 6 Overige bepalingen

      art. 47 Brussel II-bis Procedure van tenuitvoerlegging

      art. 48 Brussel II-bis Modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht

      art. 49 Brussel II-bis Kosten

      art. 50 Brussel II-bis Rechtsbijstand

      art. 51 Brussel II-bis Zekerheid en depot

      art. 52 Brussel II-bis Legalisatie of soortgelijke formaliteit

      Samenwerking inzake ouderlijke verantwoordelijkheid (Hoofdstuk V)

      Onder Brussel II-bis was dit Hoofdstuk IV (Samenwerking tussen centrale autoriteiten inzake ouderlijke verantwoordelijkheid) art. 53 tot en met 58 Verordening Brussel II-bis.

      Art. 76 Brussel II-ter Aanwijzing centrale autoriteiten

      In art. 76 Brussel II-ter (Aanwijzing van centrale autoriteiten) is de regeling te vinden die eerst stond in art. 53 Brussel II-Bis (Aanwijzing). De tekst is niet gewijzigd.

      Elke lidstaat wijst één of meer centrale autoriteiten aan om behulpzaam te zijn bij de toepassing van deze verordening inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en preciseert haar of hun bevoegdheid / bevoegdheden ratione loci of ratione materiae. Het artikel voorziet verder in de mogelijkheid van meerdere centrale autoriteiten per land en in een doorzendplicht van inkomende verzoeken en meldingen.

      Art. 77 Brussel II-ter Algemene taken van centrale autoriteiten

      In deze bepaling (voorheen art. 54 Brussel II-bis) worden enkele verplichtingen van de centrale autoriteiten bepaald:

      Lid 1: voorlichting; en
      Lid 2: samenwerking;
      Lid 3: dit ondersteund door het Europees en justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

      Art. 78 Brussel II-ter Verzoeken via de centrale autoriteiten

      Deze bepaling is nieuw ingevoegd en geeft een nadere invulling aan de samenwerking tussen autoriteiten in individuele gevallen. In Brussel II-bis was dit een meer algemene zinsnede in art. 55. Art. 78 Brussel II-ter schrijft voor:

      Lid 1: centrale autoriteiten werken samen om het doel van de Verordening te bevorderen;
      Lid 2: Verzoeken uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen worden gedaan door een gerecht of een bevoegde autoriteit; Verzoeken op grond van artikel 79, punten c) en g), en artikel 80, lid 1, punt c), kunnen ook worden gedaan door personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.
      Lid 3: Behalve in spoedeisende gevallen en onverminderd artikel 86, worden verzoeken uit hoofde van dit hoofdstuk ingediend bij de centrale autoriteit van de lidstaat van het verzoekende gerecht of de bevoegde autoriteit, of van de lidstaat waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft;
      Lid 4: De autoriteiten mogen zelf ook (aanvullend) regelingen voor rechtstreekse communicatie in hun onderlinge betrekkingen is toegestaan op te stellen ter bevordering van de samenwerking;
      Lid 5: een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt mag ook rechtstreeks een verzoek indienen bij de gerechten van een andere lidstaat;
      Lid 6: Artikel 79 noch artikel 80 legt de centrale autoriteiten de verplichting op bevoegdheden uit te oefenen die volgens het recht van de aangezochte lidstaat slechts door gerechtelijke autoriteiten kunnen worden uitgeoefend.

      Art. 79 Brussel II-ter Specifieke taken van aangezochte centrale autoriteiten

      In art. 79 Brussel II-ter (voorheen art. 55 Brussel II-bis ‘Samenwerking in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid’, tweede zinsnede vanaf ‘Daartoe…’) wordt concreet gemaakt welke taken de centrale autoriteiten hebben in individuele gevallen.

      Zij nemen passende maatregelen om:

      a. overeenkomstig nationaal recht en procedures bijstand te verlenen bij het lokaliseren van de verblijfplaats van een kind als dat kind mogelijk aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte lidstaat en die informatie noodzakelijk is om een verzoek krachtens deze verordening uit te voeren;

      b. informatie die van belang is in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, krachtens artikel 80 te verzamelen en uit te wisselen;

      c. informatie te verstrekken en bijstand te verlenen aan personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen en die op het grondgebied van de aangezochte centrale autoriteit beslissingen willen doen erkennen en ten uitvoer leggen, met name met betrekking tot het omgangsrecht en de terugkeer van het kind, inclusief, waar nodig, informatie over de manier waarop rechtshulp kan worden verkregen;

      d. de communicatie tussen gerechten, bevoegde autoriteiten en andere betrokken instanties te ondersteunen, met name voor de toepassing van artikel 81;

      e. de communicatie tussen gerechten waar nodig te ondersteunen, met name voor de toepassing van de artikelen 12, 13, 15 en 20;

      f. alle informatie en bijstand te verstrekken die de gerechten en de bevoegde autoriteiten nodig hebben voor de toepassing van artikel 82; en

      g. door bemiddeling of andere wijzen van alternatieve geschillenbeslechting overeenstemming te bevorderen tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen en daartoe grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen.

      Art. 80 Brussel II-ter Samenwerking bij het verzamelen en uitwisselen van informatie van belang in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

      In art. 80 Brussel II-ter wordt een ander gedeelte van art. 55 Brussel II-bis ‘Samenwerking in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid’) nader in detail uitgewerkt.

      Lid 1: Op een met redenen omkleed verzoek handelt de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft of had, of waar het zich bevindt of bevond, rechtstreeks of via gerechten, bevoegde autoriteiten of andere organen als volgt:

      a. zij verstrekt, indien voorhanden, een verslag of zij stelt een verslag op en verstrekt dit, met betrekking tot:

      • de situatie van het kind;
      • eventuele lopende procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind; of
      • beslissingen die zijn genomen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind;

      b. zij verstrekt alle andere informatie die van belang is in procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de verzoekende lidstaat, met name over de situatie van een ouder, een familielid of een andere persoon die mogelijk geschikt is om voor het kind te zorgen, indien de situatie van het kind dit vereist; of

      c. zij kan het gerecht of de bevoegde autoriteit van haar lidstaat verzoeken te overwegen of maatregelen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind nodig zijn.

      Voor wanneer het kind in gevaar is bepaalt lid 2:

      Lid 2: in alle gevallen waarin het kind aan een ernstig gevaar is blootgesteld, stelt het gerecht dat of de bevoegde autoriteit die maatregelen ter bescherming van het kind overweegt of heeft genomen, indien het, respectievelijk zij, ervan op de hoogte is dat de verblijfplaats van het kind is gewijzigd naar, of het kind zich bevindt in, een andere lidstaat, de gerechten of de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat in kennis van het bestaande gevaar en van de genomen of overwogen maatregelen. Deze informatie kan rechtstreeks of via de centrale autoriteiten worden toegezonden.

      Lid 3 schrijft voor dat stukken vertaald moeten worden en hoe.

      Lid 4 geeft als termijn voor de informatieverstrekking: drie maanden. Behoudens bijzondere omstandigheden die dat verhinderen.

      art. 56 Brussel II-bis Plaatsing van het kind in een andere lidstaat

      art. 57 Brussel II-bis Werkwijze

      art. 58 Brussel II-bis Vergaderingen

      Algemene bepalingen (Hoofdstuk VI Brussel II-ter)

      Art. 85 Brussel II-ter Toepassingsgebied verzoeken Hoofdstik III tot en met V

      Dit hoofdstuk is van toepassing op de behandeling van verzoeken overeenkomstig de hoofdstukken III tot en met V.

      Art 86 Brussel II-ter Samenwerking en communicatie tussen gerechten

      1. de gerechten kunnen in het kader van Brussel II-ter samenwerken en rechtstreeks met elkaar communiceren of informatie aan elkaar vragen, mits bij deze communicatie de procedurele rechten van partijen bij de procedure en de vertrouwelijkheid van de informatie in acht worden genomen.

      2. De gerechten kunnen dit op de hen passend lijkende wijze doen (in lid 2 wordt nader ingevuld).

      Art. 87 Brussel II-ter Verzamelen en doorgeven van informatie

      Deze bepaling geeft voorschriften voor het verzamelen en doorgeven van informatie tussen de bevoegde autoritten.

      1. een vertaling of transliteratie, indien die krachtens deze verordening vereist is, in de officiële taal van de betrokken lidstaat of, als die lidstaat meerdere officiële talen heeft, in de officiële taal of een van de officiële talen van de procedure van de plaats waar de in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen of het verzoek wordt gedaan, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat.

      2. De vertalingen of transliteraties van de vertaalbare inhoud van de vrije tekstvelden van de in de artikelen 29, 36, 47, 49 en 66 bedoelde certificaten kunnen zijn in een of meerdere van de andere officiële talen van de instellingen van de Europese Unie waarover de betrokken lidstaat in overeenstemming met artikel 103 heeft meegedeeld dat hij die taal aanvaardt.

      3. De lidstaten delen de Commissie mee in welke andere officiële taal of talen van de instellingen van de Europese Unie dan hun eigen taal of talen de mededelingen aan hun centrale autoriteiten kunnen worden toegezonden.

      4. Een vertaling die krachtens de hoofdstukken III en IV is vereist, wordt gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten bevoegd is vertalingen te maken.

      Verhouding tot andere instrumenten (Hoofdstuk VIII Brussel II-ter)

      Deze bepalingen waren in Brussel II-bis te vinden in Hoofdstuk V (Verhouding tot andere instrumenten), art. 59 Brussel II-bis tot en met art. 63 Brussel II-bis.

      Art. 94 Brussel II-ter Verhouding tot andere instrumenten

      Deze verordening treedt tussen de lidstaten in de plaats van de op het tijdstip van de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bestaande overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld (art. 94 lid 1 Brussel II-ter).

      Dit behoudens het hierna vermelde art. 94 lid 2 Brussel II-ter (inzake Finland en Zweden) en behoudens de artikelen 95 tot en met 100 Brussel II-ter.

      Finland en Zweden hebben de mogelijkheid gekregen overeenkomstig artikel 59, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2201/2003 en onder de voorwaarden in punten b) en c) van die bepaling te verklaren dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met het bijbehorende slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van die verordening. De respectieve verklaringen zijn in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2201/2003 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voornoemde lidstaten kunnen te allen tijde hun verklaring geheel of gedeeltelijk intrekken (art. 94 lid 2 Brussel II-ter).

      De leden 3 tot en met 6 werken deze regeling met de ‘Noordse staten’ nader uit. De regeling was in Brussel II-bis opgenomen in art. 59. Inhoudelijk is deze niet gewijzigd, maar de indeling qua artikel-leden is wel gewijzigd. Het zijn nu 6 artikelleden, tegen voorheen 3.

      Art. 95 Brussel II-ter Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

      De regeling van art. 60 Brussel II-bis (Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen) is nu beland in art. 95 Brussel II-ter. Art. 60 sub e Brussel II-bis is nu opgenomen in art. 96 Brussel II-ter (zie hierna).

      De Verordening heeft – voor onderwerpen geregeld door de Verordening – tussen de Lidstaten voorrang boven de volgende verdragen:

      a. het Verdrag van ’s-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen;

      b. het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband (Trb. 1979, 130, het Luxemburgse Echtscheidingserkenningsverdrag);

      c. het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (Trb. 1979, 131, het Haagse Echtscheidingserkenningsverdrag);

      d. het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen.

      HR 15 februari 2002 (Schotse echtscheiding) geeft een voorbeeld van een casus, waarin de samenloop van het Luxemburgs Echtscheidingserkenningsverdrag en het Haags Echtscheidingserkenningsverdrag aan de orde kwam. Het Haagse verdrag werd toegepast, omdat het Verenigd Koninkrijk geen partij bij het Luxemburgse verdrag was. De Verordening Brussel II-bis vond geen toepassing omdat die pas gold voor zaken aangebracht na 1 maart 2001. Anders had deze geprevaleerd. Uit deze uitspraak blijkt ook, dat de Verordening niet gaat over de vraag welk recht op de echtscheiding moet worden toegepast.

      art. 61 Verhouding tot het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

      art. 62 Brussel II-bis Geldingsbereik

      art. 63 Brussel II-bis Verdragen met de Heilige Stoel

      Slotbepalingen (Hoofdstuk IX Brussel II-ter)

      In Brussel II-bis bevatte Hoofdstuk VI Overgangsbepalingen één artikel (art. 64 Brussel II-bis), waarin het overgangsrecht was geregeld. Daarna kwam het Hoofdstuk Slotbepalingen.

      Art. 100 Brussel II-ter Toepassing op procedures en akten vanaf 1 augustus 2022

      Om ons scherp te houden is deze regeling in Brussel II-ter verhuisd naar Hoofdstuk IX (Slotbepalingen) van Brussel II-ter, en wel art. 100 Brussel II-ter. Deze luidt:

      1. Deze verordening is slechts van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die zijn geregistreerd op of na 1 augustus 2022.

      2. Verordening (EG) nr. 2201/2003 blijft van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die vóór 1 augustus 2022 uitvoerbaar zijn geworden in de lidstaat waar zij werden gesloten en die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen.

      Brussel II-bis blijft dus gelden voor gerechtelijke procedures die zijn ingesteld vóór 1 augustus 2022. En ook blijft deze van toepassing bij authentieke akten die vóór die datum zijn verleden en met betrekking tot overeenkomsten die vóór die datum uitvoerbaar zijn geworden in de Lidstaat waar zij werden gesloten. Voor procedures in Nederland geldt dus dat wanneer het verzoekschrift is ingediend voor die datum de verwijzingsregels van Brussel II-bis blijven gelden. Dit geldt ook voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in procedures die zijn ingeleid voor die datum.

      art. 101 Brussel II-ter (Toezicht en evaluatie)

      Brussel II-bis voorzag in art. 65 (Herziening) in de herziening van de Verordening. Een soortgelijke regeling (hoewel het woord ‘herziening’ niet meer voorkomt) vinden we in art. 101 lid Brussel II-ter.

      Lid 1 is een gelijksoortige bepaling als art. 64 Brussel II-bis. Deze schrijft voor, dat de Commissie uiterlijk op 2 augustus 2032 een rapportage indient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de ex-postevaluatie van deze verordening.

      Nieuw is art. 101 lid 2 Brussel II-ter, dat de Lidstaten verplicht om vanaf 2 augustus 2025 de Commissie informatie over het aantal beslissingen te verstrekken.

      art. 102 Brussel-ter Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

      De tegenvoeter van dit artikel was art. 66 Brussel II-bis. Inhoudelijk is de bepaling niet gewijzigd.

      Art. 103 Brussel II-ter

      In het nieuwe art. 103 Brussel II-ter zijn een aantal bepalingen inzake de informatieverstrekking door de Lidstaten aan de Europese Commissie in elkaar geschoven.

      Dit betreft de oude bepalingen art. 67 Brussel II-bis Inlichtingen betreffende de centrale autoriteiten en aanvaarde talen, art. 68 Brussel II-bis Gegevens betreffende de gerechten en de rechtsmiddelen, art. 69 Brussel II-bis Wijzigingen in de bijlagen.

      In Brussel II-bis riep art. 70 een Comité in het leven, dat de Commissie moest bijstaan bij de uitvoering van Brussel II-bis. Dit Comité zien we in Brussel II-ter niet meer terug.

      art. 104 Brussel II-ter intrekking Brussel II-bis

      In art. 104 Brussel II-ter wordt de oude verordening per 1 augustus 2022 ingetrokken. Deze bepaling vindt in art. 71 Brussel II-bis zijn pendant. Alle verwijzingen naar Brussel II-bis in andere regelingen (zoals bijvoorbeeld in art. 5 lid 1 Verordening Huwelijksvermogensstelsels) als verwijzingen naar Brussel II-ter. Een en ander zoals uitgewerkt in de ‘Concordantietabel’ (art. 104 lid 2 Brussel II-ter).

      Datum inwerkingtreding Brussel II-ter

      De inwerkingtreding van Brussel II-bis was geregeld in art. 72 Brussel II-bis. Brussel II-bis trad in werking op 1 augustus 2004. De inwerkingtreding van Brussel II-ter is geregeld in de allerlaatste bepaling, art. 105 Brussel II-ter. Deze luidt:

      1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

      2. Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 augustus 2022, met uitzondering van de artikelen 92, 93 en 103, die van toepassing zijn met ingang van 22 juli 2019.

      Ten overvloede sluit de Verordening af met: ‘Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen’.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 29-03-2022; laatste bewerking 22-03-2023]

      Europese Verordening bevoegdheid huwelijkszaken, ouderlijke verantwoordelijkheid en kinderontvoering (Brussel II-ter)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!