Pagina inhoud

    Curator (Par. 2, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

    Inleiding taak en bevoegdheden curator

    De door de rechtbank aangestelde curator heeft tot taak het vermogen van de gefailleerde schuldenaar (oftewel: de “boedel”) te vereffenen. De bevoegdheden van de curator in relatie tot die taak zijn geregeld in Par. 2, Afd. 3 van Titel 1 Fw..De paragraaf omvat 7 bepalingen (art. 68 Fw. t/m (art. 73a Fw.).

    De curator staat onder toezicht van een rechter-commissaris (afgekort “R-C”). Zie de pagina rechter-commissaris. Voor alle beschikkingshandelingen en en rechtshandelingen heeft de curator toestemming van de R-C nodig (art. 68 lid 2 Fw.). Tegen het handelen (of nalaten) van de curator kan bij de R-C worden opgekomen door iedere belanghebbende (art. 69 Fw.). De R-C beslist volgens de wet binnen drie dagen. In de praktijk kan dit echter langer zijn. Daar is weinig tegen te doen.

    Het bezwaar op grond van art. 69 Fw. kent echter zijn beperkingen. Het bezwaar mag niet zien op een eigen belang van de klager, wat het rechtsmiddel wat ingewikkeld maakt. Alternatief is een gewone procedure en dan met name een kort geding als de kwestie spoedeisend is (zie de pagina Kort geding).

    Bevel tot handelen of nalaten (art. 69 Fw.)

    De schuldeiser, de commissie uit de schuldeisers of de gefailleerde die het niet eens is met de taakuitoefening door de curator kan bij de rechter-commissaris een verzoek indienen, waarin wordt gevraagd de curator te bevelen iets te doen of juist na te laten (art. 69 Fw.). De “procedure” is heel eenvoudig: een simpele brief is genoeg.

    Beperkt toetsingskader

    Aan het verzoek ex art. 69 Fw. worden specifieke eisen gesteld: het verzoek wordt beoordeeld vanuit het belang van de boedel en mag niet zien op een specifiek eigen belang van de verzoeker. Het mag ook niet een procedure zijn betreffende de rechten van de boedel in de zin van art. 25 Fw.. Het moet specifiek gaan om (de wijze van) het beheer van de boedel door de curator.

    Het standaardarrest van de Hoge Raad waarin de beperkte marges zijn geschetst, waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van dit rechtsmiddel, dateert van 31 december 1925 (NJ 1926, p. 316).

    De Hoge Raad overweegt in dat arrest:

    “(…) dat toch het voorschrift van artikel 69 Fw. alleen is gegeven om onder meer den schuldeischers invloed toe te kennen op het beheer over den faillieten boedel en om, zoo zij meenen, dat bij dat beheer door doen of laten fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen, geenszins om die schuldeischers in de gelegenheid te stellen op deze uiterst eenvoudige, maar ook weinig waarborgen biedende wijze aan hen persoonlijk toekomende rechten tegenover den boedel geldend te maken”.

    Zie de conclusie van de P-G d.d. 19 februari 2010 (Groot Amer/Gustenhoven q.q.) bij het arrest van die datum, waarbij het beroep van de verzoeker zonder verdere motivering werd afgewezen op de voet van art. 81 lid 1 RO.

    In de beschikking van Rb. Den Haag van 11 oktober 2022 (Mooy Beheer/curator HZ Logistics) wordt de toets van art. 69 Fw. door de rechtbank in r.o. 3.2 op treffende wijze verwoord: “Kort gezegd is een art. 69-verzoek, ook voor pandhouders, een ‘de curator beheert de boedel niet goed’-verzoek, niet een ‘de curator doet niet wat ik wil’-verzoek.”

    De partij die een vordering wil instellen, omdat de curator niet doet wat die partij wil, kan een gewone procedure beginnen. De procedure ex art. 69 Fw. (die zeer laagdrempelig is, een eenvoudige brief volstaat) is niet bedoeld voor conflicten tussen de curator en de individuele belangen van schuldeisers of andere belanghebbenden, zoals in de kwestie van Rb. Den Haag 11 oktober 2022 de pandhouders.

    Ook op de pagina Rechter-commissaris is in dit kader enige jurisprudentie te vinden over de vraag naar de ontvankelijkheid van een verzoek ex art. 69 Fw..

    Termijn beslissing

    De R-C beslist “binnen drie dagen, na de curator gehoord te hebben”. In beginsel heeft te gelden, dat binnen drie dagen na indiening van het verzoek beslist moet worden. In de praktijk kan dit langer in beslag nemen, doordat ook is voorgeschreven dat de curator gehoord wordt. Horen van de verzoeker is niet verplicht. Overschrijding van de termijn heeft geen gevolgen (niet bedreigd met nietigheid). De R-C zal de curator om een toelichting vragen, en daarbij kan de rechtbank de curator een zelf gekozen termijn stellen om te reageren, van een week tot 14 dagen. In de praktijk kan het dus langer duren eer wordt beslist.

    Proceskosten verzoek art. 69 Fw.

    Bij de beslissing op het verzoek kan ten laste van de in het ongelijk gestelde partij ook een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. Zie het arrest van de Hoge Raad d.d. 15-12-2017 (Brammer/Aarnink q.q.). Zie ook de pagina proceskosten.

    Hoger beroep beslissing art. 69 Fw.

    Tegen de beslissing van de R-C op het verzoek van art. 69 Fw. is “hoger beroep” mogelijk bij de rechtbank (art. 67 Fw.). Tegen de beslissing van de rechtbank in hoger beroep is cassatie mogelijk.

    De termijn voor het instellen van dit beroep is vijf dagen. Zie hierover nader de pagina Rechter-commissaris.

    Onafhankelijkheid R-C bij verzoek art. 69 Fw. en art. 6 EVRM

    In de literatuur wordt de nodige kritiek geuit op de procedure van art. 69 Fw.. Omdat de R-C ook belast is met het toezicht op de curator en beslissingen, die onderwerp kunnen zijn van dit klachtrecht ook reeds door de R-C zelf goedgekeurd kunnen zijn, zijn er vraagtekens te plaatsen bij de onafhankelijkheid. De vraag wordt ook opgeworpen of de procedure in strijd is met art. 6 EVRM.

    De Hoge Raad heeft bezwaren over de onafhankelijkheid van de hand gewezen. Zie HR 20 januari 2006 (Bozua/Huizing q.q. RvdW 2006, 106). En HR 5 september 2003 (faillissement Binair Nederland/Litjens q.q.), zie daar met name de conclusie van de P-G  (met name nr. 4.11) omdat het arrest zelf is afgedaan ex art. 81 R.O..

    Vaststelling salaris curator

    In art. 71 lid 1  Fw. is bepaald, dat het salaris van de curator door de rechtbank wordt vastgesteld. Het salaris van de curator wordt bepaald aan de hand van het – jaarlijks door de Rechtspraak vastgestelde – basisuurtarief. Dit geldt ook de door de curator ingeschakelde medewerkers van de curator. Het salaris wordt bepaald aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de zgn. Recofarichtlijnen (art. 6).

    Het basisuurtarief wordt vermenigvuldigd met een factor afhankelijk van de ervaring van (de medewerker van) de curator (art. 6.4 sub b Recofa). De laagste factor is 0,8, de hoogste 1,6. Dit tarief is in 2019 versimpeld; tot dan toe werd er ook rekening gehouden met een boedelfactor van 1 tot 1,2 afhankelijk van de omvang (geldswaarde) van het boedelactief. De laagste factor was toen 0,6 en de hoogste was 1,3 bij boedelfactor 1.

    De curator kan met enige regelmaat een voorschot vragen, per verslagperiode. Bij beëindiging van het faillissement stelt de rechtbank het definitieve (eind)salaris vast. Daarbij kunnen alle voorschotten opnieuw getoetst worden.

    Rechtsmiddel tegen vaststelling salaris curator

    Tegen de beschikking tot vaststelling van het salaris van de curator staat geen hoger beroep open, aangezien deze beslissing valt onder de definitie “beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende” (art. 85 Fw.). Wel kan de curator in cassatie tegen de beschikking opkomen. Een voorbeeld daarvan is HR 3 juli 1989, NJ 1989, 770. De Hoge Raad achtte de klacht terecht, dat de rechtbank – na in een eerdere beschikking beslist te hebben dat de curator aanspraak kon maken op het hem volgens de Recofarichtlijnen toekomende salaris – in een latere beschikking niet zonder motivering afwijken van het bedrag waarop de curator volgens die richtlijnen recht heeft.

    In art. 71 lid 1  Fw. is ook nog opgenomen, dat deze bepaling geldt onverlet art. 15 lid 3 Fw.. Het arrest HR 12 juli 2013 (Barthel q.q./ex-gefailleerde) werpt licht op deze zinsnede. In die zaak was het faillissement van de ex-gefailleerde bij verstek uitgesproken. Nadat eerst het verzet strandde, had de failliet verklaarde persoon in hoger beroep meer succes: het faillissement werd vernietigd.

    Krachtens art. 15 lid 3 Fw. werd daarbij het salaris van de curator vastgesteld. Dit kan op grond van die bepaling hetzij ten laste van de gefailleerde of van de aanvrager gebracht worden, of kan over hen worden verdeeld. Tegen díe salarisbeslissing staat geen enkel rechtsmiddel open, aldus de Hoge Raad. Dus ook geen cassatie.

    Lees de overweging van HR 12 juli 2013 (Barthel q.q.)

    Niemand kan beter uitleggen waarom, dan de Hoge Raad. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2.3):

    “Art. 71 lid 1 Fw betreft de salarisvaststelling bij de afwikkeling van het faillissement (en art. 71 lid 2 de salarisvaststelling in geval van een akkoord). Het gaat bij art. 71 Fw om een beschikking betreffende het beheer en de vereffening van de boedel als bedoeld in art. 85 Fw.

    Art. 15 lid 3 Fw heeft betrekking op de salarisvaststelling na vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en ziet derhalve op kosten die zijn gemaakt gedurende de betrekkelijk korte periode waarin van een faillissement sprake was. Laatstgenoemde bepaling is in 1925 in de wet gevoegd om te voorzien in een leemte die bestond, nu art. 71 – gelet op de afdeling van de Faillissementswet waarin het artikel is geplaatst – niet van toepassing is bij vernietiging van het vonnis van faillietverklaring (Wet van 13 november 1925, Stb. 445).

    Bij voormelde wetswijziging is tevens in art. 71 lid 1 de hiervoor geciteerde passage “Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid” opgenomen. De wetgever heeft derhalve met het opnemen van art. 15 lid 3 Fw beoogd een afzonderlijke bepaling op te nemen met betrekking tot de vaststelling van het salaris van de curator in geval van vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en heeft daarbij ervoor gekozen om voor dit geval een rechtsmiddelenverbod op te nemen.

    Tegen deze achtergrond kan – anders dan het onderdeel betoogt – niet worden aangenomen dat de curator een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator.”

    Salaris curator bij vaststelling akkoord

    Wanneer het faillissement eindigt door middel van een akkoord (zie ook de pagina Akkoord in faillissement), dan stelt de rechtbank het salaris van de curator vast tegelijk met het homologatievonnis (art. 71 lid 2 Fw.).

    Nadere regels vaststelling salaris curator conform Richtlijn Herstructurering en insolventie

    Ingevolge de per 1 januari 2023 ingevoerde Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie (zie het blog Implementatiewet) is er een nieuw 3e lid ingevoegd, waarin wordt bepaald dat de honorering van de curator gerelateerd moet worden aan de efficiency van de afwikkeling van het faillissement. De bepaling luidt:

    3. De rechtbank stelt het salaris van de curator vast aan de hand van uitgangspunten waarin het belang van een efficiënte behandeling van het faillissement tot uitdrukking komt. Overweegt de rechtbank om af te wijken van een voorstel van de curator tot vaststelling van zijn salaris of stemt de rechter-commissaris niet met een dergelijk voorstel in, dan neemt de rechtbank geen beslissing als bedoeld in het eerste en tweede lid dan nadat zij de curator op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

    Voor de vaststelling van het loon van de bewindvoerder in een surseance is art. 250 Fw. overeenkomstig gewijzigd. Zie de pagina Verlening en gevolgen surseance. Zie ook de pagina Bestuur over de boedel WSNP. In de WSNP is de eis van efficiency niet in de wet opgenomen omdat voor vaststelling van het salaris in WSNP al een AMvB bestond die aan de Richtlijn voldoet.

    AmvB inzake vaststelling salaris curatoren

    Het oude derde lid wordt vernummerd naar lid 4 (art. 71 lid 4 Fw.). Hierin is bepaald, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de financiering van de werkzaamheden van de curator.

    Ontslag curator

    De rechtbank kan de curator te allen tijde ontslaan en vervangen door een andere curator, of een of meer medecuratoren aanstellen (art. 73 Fw.). De curator moet eerst gehoord worden (of althans behoorlijk opgeroepen).

    De rechtbank kan deze beslissing nemen:

    1. op voordracht van de rechter-commissaris, of

    2. op verzoek van een of meer schuldeisers dan wel de schuldeiserscommissie, of

    3. op verzoek van de gefailleerde.

    Het verzoek tot ontslag van de curator door de schuldeisers of de gefailleerde moet wel worden onderbouwd (“met redenen omkleed”, zoals de wet het zegt). Anderzijds het hoeft niet aan formele eisen te voldoen, zoals blijkt uit HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator). De Hoge Raad tikte de rechtbank echter op de vingers omdat verzuimd was de R-C te horen alvorens afwijzend te beslissen op dit verzoek, dat was ingediend door de failliet.

    De curator zal niet zomaar worden ontslagen. Er moet dan sprake zijn van ernstig disfunctioneren van de curator, bezien vanuit het belang van de boedel. Net als bij art. 69 Fw. staat daarbij niet centraal het belang van een individuele schuldeiser of van de gefailleerde.

    Dit wordt goed geïllustreerd in de beschikking van Rb. Den Haag 7 mei 2021 (verzoek tot ontslag mr. Prickartz q.q.), waar de gefailleerde – kennelijk vanwege een aantal aanvaringen met de curator – het ontslag en de vervanging van de curator verzoekt. De rechtbank overweegt allereerst (r.o. 3.1), dat de bevoegdheid van de rechtbank om de curator te ontslaan een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank is. Daarbij moet beoordeeld worden of er zwaarwegende omstandigheden zijn die het ontslag van de curator rechtvaardigen.

    In r.o. 3.2 geeft de rechtbank de maatstaf voor deze beslissing treffend weer:

    “Zoals de procedure van artikel 69 Fw. niet bedoeld is om op eenvoudige wijze de persoonlijke rechten van gefailleerde of anderen tegenover de boedel geldend te maken, zo is ook een verzoek tot ontslag op grond van art. 73 Fw. dat niet. Artikel 73 Fw. is evenmin in het leven geroepen om het beleid van de curator te laten toetsen. Dat toezicht wordt door de rechter-commissaris uitgeoefend.”

    De rechtbank stelt verder vast, dat diverse van de klachten die de gefailleerde tegen de curator te berde brengt gaan over beslissingen, die niet door de curator, maar door de rechter zijn genomen. Ten eerste kan de curator daar uiteraard niet op worden aangesproken, en ten tweede is het verzoek van art. 73 Fw. – evenmin als art. 69 Fw. – bedoeld als mogelijkheid tot een verkapt hoger beroep daartegen (r.o. 3.3):

    “Een verzoek tot ontslag kan evenmin worden ingezet als verkapt hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank of de rechter-commissaris, waartegen geen voorziening open staat of waarvan niet in hoger beroep is gekomen. Beslissingen van de rechtbank of rechter-commissaris kunnen de curator niet worden tegengeworpen. Ook de onderwerpen van die beslissingen zijn geen grond voor ontslag. Die worden immers door de bevoegde rechterlijke autoriteit beoordeeld.”

    De rechtbank gaat in dan in op enkele onderdelen van de klacht, die op bovenstaande gronden worden afgewezen.

    Professionele houding van de curator tegenover de gefailleerde

    Tot slot gaat de rechtbank in Rb. Den Haag 7 mei 2021 (verzoek tot ontslag mr. Prickartz q.q.) nog in op de eisen, die aan de bejegening van de gefailleerde door de curator gesteld moeten (en mogen) worden (r.o. 3.20 e.v.):

    “3.20 De curator en de gefailleerde zijn in een faillissement geen gelijken. Op de laatste rusten verplichtingen, die hij/zij moet nakomen om de eerste de mogelijkheid te geven het faillissement in het belang van de gezamenlijke schuldeisers af te wikkelen. Heel kort gezegd zal het de gefailleerde zijn die de instructies van de curator moet opvolgen. Die positie brengt voor de curator mee dat hij objectief moet blijven in zijn oordeelsvorming, ook jegens gefailleerde, en dat hij zich fatsoenlijk en respectvol gedraagt. Van de curator wordt professionaliteit verwacht. Het is in de eerste plaats aan de curator om een gefailleerde op die verplichtingen te wijzen en hem, liefst met een vriendelijk woord, tot medewerking te bewegen.

    3.21 In dit geval zijn er aanwijzingen dat gefailleerde zijn verplichtingen niet nakomt en de belangen van de gezamenlijke schuldeisers frustreert.

    Bij weigerachtige gefailleerden volstaat een vriendelijk woord soms niet. De curator staat het hele pallet van behoorlijke communicatiestijlen ten dienste, van een vriendelijk en opbeurend woord, via helder, kritisch, stevig en onvriendelijk tot functioneel boos. Lieflijkheid is daarbij geen voorwaarde.

    3.22 Bij dat alles moet voor ogen worden gehouden dat ook een misstap van de curator in de communicatie, ontstaan door wrevel of anderszins, niet direct grond voor ontslag is. Daarvoor blijft het functioneren als curator als behartiger van de belangen van de boedel de voornaamste toetssteen en zijn zwaarwegende omstandigheden nodig. Een vrijbrief is dat evenmin; een curator die driest scheldend en tierend het faillissement afwikkelt zal bezwaarlijk als voldoende professioneel en zakelijk kunnen worden beschouwd; dan is een misstap overgegaan in ernstig wangedrag.”

    en verder:

    “3.24 Het is niet de taak van de curator de persoonlijke verhoudingen met de gefailleerde goed te houden of spanningen te voorkomen. Ongetwijfeld zullen goede persoonlijke verhoudingen reeds uit het oogpunt van effectieve mede- en samenwerking te verkiezen zijn. In zoverre kunnen de inspanningen van de curator daar mede op gericht zijn. Dat verslechtering van de verhoudingen of spanningen soms niet te voorkomen zijn is inherent aan het faillissement en de verhouding tussen de taak van de curator en de plichten van de gefailleerde. Van verhoudingen die dusdanig verwijtbaar slecht zijn dat het (juist) de curator is die met het oog op de afwikkeling van het faillissement niet meer te handhaven is, is geenszins gebleken.”

    Hiermee wordt helder aangegeven, wat de rol van de curator is in verhouding tot de gefailleerde, en hoe de curator zich daarbij heeft op te stellen. Ook wordt hieruit duidelijk, dat een enkel niet onvertogen woord van de curator niet meteen aanleiding is om hem of haar te ontslaan. Daarvoor is een structureel onbehoorlijke taakvervulling nodig en het is uiteindelijk aan de rechtbank – bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid uit hoofde van art. 73 Fw. – om te beslissen of daarvan sprake is.

    Aansprakelijkheid curator

    De curator kan aansprakelijk zijn voor zijn handelen of nalaten bij de uitvoering van zijn taak. Daarbij moet worden onderscheiden tussen aansprakelijkheid q.q. (in hoedanigheid, oftewel qualitate qua), en persoonlijke aansprakelijkheid van de curator. De curator zal slechts bij uitzondering persoonlijk aansprakelijk zijn. Hij (of zij) moet het dan wel erg bont gemaakt hebben.

    Wanneer de curator aansprakelijk is voor onrechtmatig handelen (of nalaten), dan zal dit dus in de regel aansprakelijkheid q.q. zijn en betekent dit slechts dat de boedel daarvoor aansprakelijk wordt. De vordering van de benadeelde partij is dan weliswaar een boedelschuld, die voldaan moet worden voor de faillissementscrediteuren (dat zijn de crediteuren met een vordering van voor de faillietverklaring). Maar deze vordering van de benadeelde is een concurrente boedelvordering, en komt daardoor in rang na preferente boedelschulden, zoals de vordering van het UWV van na faillissement doorbetaalde lonen over de opzegtermijn en paradoxaal genoeg: het salaris van de curator zelf, dat een hoog preferente boedelschuld is.

    Maclou-norm voor aansprakelijkheid curator

    De Hoge Raad heeft in het Maclou-arrest (HR 19 april 1996, NJ 1996, 727) de maatstaven neergelegd voor aansprakelijkheid van de curator. In die kwestie hadden de curatoren voorraden verkocht, waarop een eigendomsvoorbehoud van de leverancier rustte. Deze stelde de curatoren aansprakelijk. Doordat dit een wat ouder arrest is, is dit niet gepubliceerd op uitspraken.rechtspraak.

    In de hierna besproken uitspraak van Rb. Middelburg d.d. 31 juli 2002 lezen we echter, wat die maatstaf is:

    “Bij beoordeling van de vraag of een curator persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, dient de door de Hoge Raad geformuleerde zorgvuldigheidsnorm voor curatoren als uitgangspunt te worden genomen. Deze zorgvuldigheidsnorm komt hierop neer dat een curator op zodanige wijze dient te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.”

    De Hoge Raad overwoog in het Maclou-arrest verder, dat op een curator niet de plicht rust, om alle crediteuren en leveranciers individueel te benaderen om hen op de hoogte te stellen van het faillissement. Zij moeten zelf op de publicatie van het faillissement letten. Inmiddels letten curatoren wel met name met het oog op eventuele eigendomsvoorbehouden of andere zakelijke (zekerheids)rechten op, om crediteuren die een dergelijk recht hebben te informeren voordat er spullen verkocht worden. Dat is “good practice“.

    De maatstaf van Maclou zien we terug in een aantal latere arresten, zoals het arrest HR 16 december 2011 (Prakke q.q./Gips). De Hoge Raad overweegt, dat de curator een grote mate van beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de wijze waarop hij zijn taak vervult. Hij zal dus niet snel aansprakelijk zijn voor de keuzes die hij daarbij maakt, en nog veel minder snel persoonlijk aansprakelijk zijn. Het Hof had te lichtvaardig beslist, dat de curator tegenover de gefailleerde – wiens wijnvoorraad ver onder de prijs verkocht werd, nadat de curator een bod van gefailleerde had afgeslagen – aansprakelijk was wegens onzorgvuldig beheer van de boedel.

    De Hoge Raad citeert de Maclou-norm: een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Deze algemene maatstaf vinden we ook terug bij de aansprakelijkheid van opdrachtnemers (zie de pagina Algemene bepalingen onrechtmatige daad).

    De curator wordt als het ware vergeleken met een denkbeeldige voorbeeld-curator, die conform de aan een curator te stellen eisen zijn taak vervult. Bij het toepassen van die norm moet de rechter ook nog eens terughoudend zijn.

    Lees de overwegingen van HR 16 december 2011 (Prakke q.q./Gips)

    De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2):

    “De faillissementscurator kan wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde. Voor zover de faillissementscurator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. De curator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling van de boedel betrokken belangen en voor de wijze waarop hij bij dat beheer of die afwikkeling uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar afweegt. Bij het te gelde maken van het actief van de boedel, waarop de verwijten zien die [verweerder] de Curator in deze zaak maakt, komt de faillissementscurator de hier bedoelde vrijheid toe.”

    Voor wat betreft de persoonlijke aansprakelijkheid voegt de Hoge Raad hieraan toe, dat daarvoor vereist is dat de curator een persoonlijk verwijt treft (r.o. 3.4.3):

    “De norm van het Maclou-arrest ziet op genoemde persoonlijke aansprakelijkheid van de curator wegens een onjuiste taakuitoefening in een geval dat de <hiervoor genoemde> bedoelde vrijheid voor hem bestond. Bij de toepassing van deze norm heeft de rechter de vraag te beantwoorden of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past, zoals uit de norm van het arrest naar haar aard volgt, inderdaad terughoudendheid, zoals de klacht betoogt. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.”

    De Hoge Raad concludeert daarom, dat Het Hof ten onrechte beslist heeft dat de curator aansprakelijk was. Een curator is belast met het afwikkelen van een failliete boedel, en moet daarbij vaak in korte tijd knopen doorhakken en inschatting maken welke wijze van afwikkeling de beste is. Daarbij zal hij steeds (moeten) overleggen met de rechter-commissaris. Er is dus toezicht op zijn handelen en hij zal telkens als er iets verkocht wordt of besloten wordt op welke wijze dit gebeurt overleg plegen en daarin onder toezicht staan.

    Persoonlijke aansprakelijkheid curator in faillissement

    In de zaak leidend tot het vonnis van Rb. Middelburg 31 juli 2002 (Jaco Boer B.V./curator) kwam het tot een persoonlijke veroordeling van de curator wegens onzorgvuldig handelen. De rechtbank paste daarbij zoals hiervoor aangegeven de Maclou-maatstaf toe. De curator had de huur voort laten duren, kennelijk met de bedoeling een boedeltegoed te kunnen realiseren om daaruit zijn salaris te kunnen betalen. Voor zover de huur al geëindigd was, liet de curator na het gehuurde te ontruimen. Daardoor liep de huurvordering enorm op, en leed de verhuurder schade. De rechtbank oordeelde dat de curator hiermee dermate over de schreef was gegaan dat niet alleen de boedel, maar ook hijzelf persoonlijk aansprakelijk was.

    Persoonlijke aansprakelijkheid curator wegens voeren procedure voor de boedel

    Curatoren voeren met regelmaat procedures namens de failliete boedel. Om die reden worden in Nederland doorgaans (gespecialiseerde) advocaten benoemd tot curator. Daarbij wordt hen vaak verweten, dat ze dit alleen maar doen om hun eigen portemonnee te spekken. Dit omdat uit alle opbrengsten als eerste het honorarium van de curator betaald moet worden. Een lange procedure doet die kosten oplopen, en soupeert daarmee in feite ook een eventueel saldo op de faillissementsrekening op. Anderzijds krijgt de curator niets betaald als de boedel leeg is of ontoereikend om zijn salaris te betalen. Ook dat kan een incentive zijn voor de curator om maar eens te proberen of er via een procedure – bij voorbeeld door de bestuurders van de failliete vennootschap aansprakelijk te stellen – wat te halen is.

    Als de curator de procedure verliest, biedt de boedel vaak geen verhaal voor de proceskosten. De tegenpartij in de procedure stelt daarom regelmatig de curator wegens misbruik van procesrecht aansprakelijk vanwege het aanspannen van een procedure, die niet gunstig voor de boedel uitpakt. Waardoor de wederpartij op kosten gejaagd wordt die ook nog eens niet verhaalbaar zijn.

    De rechter is vrij helder over dergelijke claims: deze zijn in de regel niet toewijsbaar. Alleen als een curator een op voorhand (evident) kansloze procedure start kan hij persoonlijk aansprakelijk zijn. We hebben het dan over extreme gevallen. Het staat eenieder vrij om te procederen, ook als hij niet in staat is (of zal blijken te zijn) de proceskosten te betalen wanneer hij verliest. Voor een curator – die dit in diens functie namens de boedel doet – is dat niet anders.

    In het vonnis van Rb. Midden-Nederland 25 mei 2023 (Allianz/curator) (gepubliceerd in november) is dit niet anders. Allianz probeerde in deze zaak de curator aansprakelijk te houden voor de kosten die zij uit hoofde van de bestuurderspolis had moeten betalen voor het verweer tegen de – niet geslaagde – vordering van de curator tegen haar verzekerden uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.

    In Rb. Gelderland 29 maart 2017 (DGA Terra Villa/curator pro se) komt het verschil tussen de positie van de curator pro se en q.q. aan de orde. Zie nader de pagina Vonnis algemeen (bij gezag van gewijsde) voor de inhoud van deze uitspraak.

    Aansprakelijkheid stille curator bij de pre-pack

    In het arrest HR 4 oktober 2019 (uroloog/curatoren Ruwaard van Putten ziekenhuis) heeft de Hoge Raad zich gebogen over de aansprakelijkheid van de ‘stille curator’ bij een zgn. pre-pack (een saneringsmethode die tot het Heiploeg-arrest enige tijd in zwang was, en nu wellicht weer terug van weggeweest wordt). De Hoge Raad oordeelde (r.o. 3.2.3):

    “Het strookt met het vorenstaande om voor de beoordeling van het handelen van een beoogd curator, ter beantwoording van de vraag of hij persoonlijk aansprakelijk is, aansluiting te zoeken bij de maatstaf die geldt voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de in art. 68 e.v. Fw bedoelde curator, dat wil zeggen de zogenoemde Maclou-norm.”

    Verslaglegging

    De curator moet periodiek openbaar verslag doen van de voortgang van de afwikkeling van het faillissement (art. 73a Fw.). Daarin doet de curator – in beginsel om de drie maanden – verslag van de toestand van de boedel. Ook geeft de curator in zijn verslag aan hoe hij zich heeft gekweten van zijn taak, zoals omschreven in art. 68 Fw., te weten:

    a. hij beziet bij het beheer en de vereffening van de failliete boedel of er sprake is van onregelmatigheden die het faillissement, althans mede, hebben veroorzaakt, de vereffening van de failliete boedel bemoeilijken of het tekort in het faillissement hebben vergroot;

    c. doet, zo hij of de rechter-commissaris dit nodig acht, melding of aangifte van onregelmatigheden bij de bevoegde instanties.

    KEI Toezicht en publicatie verslagen

    De curator onderhoudt via het digitale portal KEI Toezicht contact met de R-C. In dit portal moet de curator ook de openbare verslagen uploaden. De openbare verslagen hebben een voorgeschreven vaste indeling in 10 hoofdstukken, die gekoppeld zijn aan de 10 “Tijdschrijfgroepen” waar de curator de bestede tijd in moet verantwoorden. Het aantal in de verslagperiode bestede uren moet ook in het verslag worden vermeld. Verslagen in faillissementen van privé-personen (en eenmanszaken en VOF’s) worden niet gepubliceerd vanwege de privacy. In het openbaar verslag zal de curator terughoudend en neutraal moeten zijn met zijn informatieverstrekking. Het verslag is dus meer de condensatie van wat er gebeurd is, en dikwijls zal die informatie telkens hetzelfde zijn naarmate de afwikkeling vordert. Immers zal dan in het onderdeel “1. Inventarisatie” niet veel meer gebeuren, omdat de inventarisatie dan wel achter de rug is. Qua workflowbeschrijving is deze indeling voor verbetering vatbaar, omdat deze indeling op twee gedachten hinkt: enerzijds vanuit workflow en anderzijds vanuit thematiek (zoals “3. Activa). In de praktijk en vanuit de rechtbanken wordt echter weinig noodzaak ervaren dit te verbeteren. De politiek bemoeit zich hier al helemaal niet mee. Daar staan zaken als doorstart en bestrijding van faillissementsfraude hoog in het vaandel.

    Extra taken in het rechtmatigheidsonderzoek

    De hiervoor geciteerde nadere taken (sub a en sub c) waarover de curator verslag moet doen, zijn in de wet gekomen in het kader van de doelstelling van de wetgever om faillissementsfraude te bestrijden. Het rechtmatigheidsonderzoek is overigens steeds vast onderdeel van het werk van de curator geweest. De wetgever heeft daar ook bijkomende taken aan toegevoegd die niet gericht zijn op het realiseren van opbrengsten voor de boedel, zoals het vorderen van een bestuursverbod. Daar heeft de wetgever echter geen – of slechts in geringe mate – middelen voor ter beschikking gesteld. Wel is er de garantieregeling voor curatoren, maar de Dienst Justis stelt uitdrukkelijk de voorwaarde dat de te ondernemen acties ook rendement opleveren, zodat de financiering in beginsel budgetneutraal blijft. De politiek verwacht dus wel dat de curator faillissementsfraude bestrijdt, maar de kosten daarvan moeten worden afgewenteld op de boedel, en daarmee op de crediteuren. Immers worden deze werkzaamheden van de curator als eerste uit de boedel voldaan, waardoor er minder voor hen overblijft. Wanneer er geen geld in de boedel is, dan moet de curator dit onbezoldigd doen.

    In de praktijk wringt dit, en daar is dan ook veel discussie over. De curator richt zich primair op zijn hoofdtaak, de liquidatie van de boedel in het belang van de crediteuren. Met name wanneer de curator mogelijkheden ziet aan de boedel onttrokken vermogensbestanddelen (zie de pagina Faillissementspauliana) in de boedel terug te brengen, zal hij dat doen. Daarvoor wordt hij uit de boedel betaald.

    Voor de bijkomende strafvorderlijke taken van de curator stelt de overheid in feite geen extra middelen ter beschikking, zodat de curator die er gratis bij moet doen. Wanneer de boedel leeg is zal het animo van de curator daartoe gering zijn. De curator zal in de regel bij ernstiger vormen van strafrechtelijk laakbaar handelen echter wel degelijk aangifte doen. Veel curatoren ervaren het als frustrerend, dat de opvolging van dergelijke aangiften door politie en justitie gering is en de vervolgingsgraad laag. Oorzaak daarvan is het beperkte budget van politie en justitie en de trage rechtsgang. De fraudebestrijding in faillissementen (of liever gezegd: voorafgaand aan faillissementen, waardoor crediteuren benadeeld worden) is een kwestie die al decennia telkens weer op de politieke agenda opduikt. In dat kader zijn ook de genoemde doelstellingen aan de taken van de curator toegevoegd en moet hij daarvan in zijn verslag melding maken.

    Rechtspraak

    Art. 69 Fw.

    HR 15 december 2017 (Brammer/Aarnink q.q.) – verzoek delen informatie t.b.v. gezamenlijk optreden tegen bestuurder(s); proceskostenveroordeling beslissing art. 69 Fw.

    HR 19 februari 2010 (Groot Amer B.V./Gustenhoven q.q.) – verzoeker geen belang (meer) en streeft vooral eigen individueel belang na

    HR 20 januari 2006 (Bozua/Huizing q.q. RvdW 2006, 106) – R-C voldoende onafhankelijk in procedure art. 69 Fw.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 26-04-2018; laatste bewerking 28-12-2022]

    Curator (Par. 2, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Curator (Par. 2, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

      Inleiding taak en bevoegdheden curator

      De door de rechtbank aangestelde curator heeft tot taak het vermogen van de gefailleerde schuldenaar (oftewel: de “boedel”) te vereffenen. De bevoegdheden van de curator in relatie tot die taak zijn geregeld in Par. 2, Afd. 3 van Titel 1 Fw..De paragraaf omvat 7 bepalingen (art. 68 Fw. t/m (art. 73a Fw.).

      De curator staat onder toezicht van een rechter-commissaris (afgekort “R-C”). Zie de pagina rechter-commissaris. Voor alle beschikkingshandelingen en en rechtshandelingen heeft de curator toestemming van de R-C nodig (art. 68 lid 2 Fw.). Tegen het handelen (of nalaten) van de curator kan bij de R-C worden opgekomen door iedere belanghebbende (art. 69 Fw.). De R-C beslist volgens de wet binnen drie dagen. In de praktijk kan dit echter langer zijn. Daar is weinig tegen te doen.

      Het bezwaar op grond van art. 69 Fw. kent echter zijn beperkingen. Het bezwaar mag niet zien op een eigen belang van de klager, wat het rechtsmiddel wat ingewikkeld maakt. Alternatief is een gewone procedure en dan met name een kort geding als de kwestie spoedeisend is (zie de pagina Kort geding).

      Bevel tot handelen of nalaten (art. 69 Fw.)

      De schuldeiser, de commissie uit de schuldeisers of de gefailleerde die het niet eens is met de taakuitoefening door de curator kan bij de rechter-commissaris een verzoek indienen, waarin wordt gevraagd de curator te bevelen iets te doen of juist na te laten (art. 69 Fw.). De “procedure” is heel eenvoudig: een simpele brief is genoeg.

      Beperkt toetsingskader

      Aan het verzoek ex art. 69 Fw. worden specifieke eisen gesteld: het verzoek wordt beoordeeld vanuit het belang van de boedel en mag niet zien op een specifiek eigen belang van de verzoeker. Het mag ook niet een procedure zijn betreffende de rechten van de boedel in de zin van art. 25 Fw.. Het moet specifiek gaan om (de wijze van) het beheer van de boedel door de curator.

      Het standaardarrest van de Hoge Raad waarin de beperkte marges zijn geschetst, waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van dit rechtsmiddel, dateert van 31 december 1925 (NJ 1926, p. 316).

      De Hoge Raad overweegt in dat arrest:

      “(…) dat toch het voorschrift van artikel 69 Fw. alleen is gegeven om onder meer den schuldeischers invloed toe te kennen op het beheer over den faillieten boedel en om, zoo zij meenen, dat bij dat beheer door doen of laten fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen, geenszins om die schuldeischers in de gelegenheid te stellen op deze uiterst eenvoudige, maar ook weinig waarborgen biedende wijze aan hen persoonlijk toekomende rechten tegenover den boedel geldend te maken”.

      Zie de conclusie van de P-G d.d. 19 februari 2010 (Groot Amer/Gustenhoven q.q.) bij het arrest van die datum, waarbij het beroep van de verzoeker zonder verdere motivering werd afgewezen op de voet van art. 81 lid 1 RO.

      In de beschikking van Rb. Den Haag van 11 oktober 2022 (Mooy Beheer/curator HZ Logistics) wordt de toets van art. 69 Fw. door de rechtbank in r.o. 3.2 op treffende wijze verwoord: “Kort gezegd is een art. 69-verzoek, ook voor pandhouders, een ‘de curator beheert de boedel niet goed’-verzoek, niet een ‘de curator doet niet wat ik wil’-verzoek.”

      De partij die een vordering wil instellen, omdat de curator niet doet wat die partij wil, kan een gewone procedure beginnen. De procedure ex art. 69 Fw. (die zeer laagdrempelig is, een eenvoudige brief volstaat) is niet bedoeld voor conflicten tussen de curator en de individuele belangen van schuldeisers of andere belanghebbenden, zoals in de kwestie van Rb. Den Haag 11 oktober 2022 de pandhouders.

      Ook op de pagina Rechter-commissaris is in dit kader enige jurisprudentie te vinden over de vraag naar de ontvankelijkheid van een verzoek ex art. 69 Fw..

      Termijn beslissing

      De R-C beslist “binnen drie dagen, na de curator gehoord te hebben”. In beginsel heeft te gelden, dat binnen drie dagen na indiening van het verzoek beslist moet worden. In de praktijk kan dit langer in beslag nemen, doordat ook is voorgeschreven dat de curator gehoord wordt. Horen van de verzoeker is niet verplicht. Overschrijding van de termijn heeft geen gevolgen (niet bedreigd met nietigheid). De R-C zal de curator om een toelichting vragen, en daarbij kan de rechtbank de curator een zelf gekozen termijn stellen om te reageren, van een week tot 14 dagen. In de praktijk kan het dus langer duren eer wordt beslist.

      Proceskosten verzoek art. 69 Fw.

      Bij de beslissing op het verzoek kan ten laste van de in het ongelijk gestelde partij ook een proceskostenveroordeling worden uitgesproken. Zie het arrest van de Hoge Raad d.d. 15-12-2017 (Brammer/Aarnink q.q.). Zie ook de pagina proceskosten.

      Hoger beroep beslissing art. 69 Fw.

      Tegen de beslissing van de R-C op het verzoek van art. 69 Fw. is “hoger beroep” mogelijk bij de rechtbank (art. 67 Fw.). Tegen de beslissing van de rechtbank in hoger beroep is cassatie mogelijk.

      De termijn voor het instellen van dit beroep is vijf dagen. Zie hierover nader de pagina Rechter-commissaris.

      Onafhankelijkheid R-C bij verzoek art. 69 Fw. en art. 6 EVRM

      In de literatuur wordt de nodige kritiek geuit op de procedure van art. 69 Fw.. Omdat de R-C ook belast is met het toezicht op de curator en beslissingen, die onderwerp kunnen zijn van dit klachtrecht ook reeds door de R-C zelf goedgekeurd kunnen zijn, zijn er vraagtekens te plaatsen bij de onafhankelijkheid. De vraag wordt ook opgeworpen of de procedure in strijd is met art. 6 EVRM.

      De Hoge Raad heeft bezwaren over de onafhankelijkheid van de hand gewezen. Zie HR 20 januari 2006 (Bozua/Huizing q.q. RvdW 2006, 106). En HR 5 september 2003 (faillissement Binair Nederland/Litjens q.q.), zie daar met name de conclusie van de P-G  (met name nr. 4.11) omdat het arrest zelf is afgedaan ex art. 81 R.O..

      Vaststelling salaris curator

      In art. 71 lid 1  Fw. is bepaald, dat het salaris van de curator door de rechtbank wordt vastgesteld. Het salaris van de curator wordt bepaald aan de hand van het – jaarlijks door de Rechtspraak vastgestelde – basisuurtarief. Dit geldt ook de door de curator ingeschakelde medewerkers van de curator. Het salaris wordt bepaald aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de zgn. Recofarichtlijnen (art. 6).

      Het basisuurtarief wordt vermenigvuldigd met een factor afhankelijk van de ervaring van (de medewerker van) de curator (art. 6.4 sub b Recofa). De laagste factor is 0,8, de hoogste 1,6. Dit tarief is in 2019 versimpeld; tot dan toe werd er ook rekening gehouden met een boedelfactor van 1 tot 1,2 afhankelijk van de omvang (geldswaarde) van het boedelactief. De laagste factor was toen 0,6 en de hoogste was 1,3 bij boedelfactor 1.

      De curator kan met enige regelmaat een voorschot vragen, per verslagperiode. Bij beëindiging van het faillissement stelt de rechtbank het definitieve (eind)salaris vast. Daarbij kunnen alle voorschotten opnieuw getoetst worden.

      Rechtsmiddel tegen vaststelling salaris curator

      Tegen de beschikking tot vaststelling van het salaris van de curator staat geen hoger beroep open, aangezien deze beslissing valt onder de definitie “beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende” (art. 85 Fw.). Wel kan de curator in cassatie tegen de beschikking opkomen. Een voorbeeld daarvan is HR 3 juli 1989, NJ 1989, 770. De Hoge Raad achtte de klacht terecht, dat de rechtbank – na in een eerdere beschikking beslist te hebben dat de curator aanspraak kon maken op het hem volgens de Recofarichtlijnen toekomende salaris – in een latere beschikking niet zonder motivering afwijken van het bedrag waarop de curator volgens die richtlijnen recht heeft.

      In art. 71 lid 1  Fw. is ook nog opgenomen, dat deze bepaling geldt onverlet art. 15 lid 3 Fw.. Het arrest HR 12 juli 2013 (Barthel q.q./ex-gefailleerde) werpt licht op deze zinsnede. In die zaak was het faillissement van de ex-gefailleerde bij verstek uitgesproken. Nadat eerst het verzet strandde, had de failliet verklaarde persoon in hoger beroep meer succes: het faillissement werd vernietigd.

      Krachtens art. 15 lid 3 Fw. werd daarbij het salaris van de curator vastgesteld. Dit kan op grond van die bepaling hetzij ten laste van de gefailleerde of van de aanvrager gebracht worden, of kan over hen worden verdeeld. Tegen díe salarisbeslissing staat geen enkel rechtsmiddel open, aldus de Hoge Raad. Dus ook geen cassatie.

      Lees de overweging van HR 12 juli 2013 (Barthel q.q.)

      Niemand kan beter uitleggen waarom, dan de Hoge Raad. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2.3):

      “Art. 71 lid 1 Fw betreft de salarisvaststelling bij de afwikkeling van het faillissement (en art. 71 lid 2 de salarisvaststelling in geval van een akkoord). Het gaat bij art. 71 Fw om een beschikking betreffende het beheer en de vereffening van de boedel als bedoeld in art. 85 Fw.

      Art. 15 lid 3 Fw heeft betrekking op de salarisvaststelling na vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en ziet derhalve op kosten die zijn gemaakt gedurende de betrekkelijk korte periode waarin van een faillissement sprake was. Laatstgenoemde bepaling is in 1925 in de wet gevoegd om te voorzien in een leemte die bestond, nu art. 71 – gelet op de afdeling van de Faillissementswet waarin het artikel is geplaatst – niet van toepassing is bij vernietiging van het vonnis van faillietverklaring (Wet van 13 november 1925, Stb. 445).

      Bij voormelde wetswijziging is tevens in art. 71 lid 1 de hiervoor geciteerde passage “Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid” opgenomen. De wetgever heeft derhalve met het opnemen van art. 15 lid 3 Fw beoogd een afzonderlijke bepaling op te nemen met betrekking tot de vaststelling van het salaris van de curator in geval van vernietiging van het vonnis van faillietverklaring en heeft daarbij ervoor gekozen om voor dit geval een rechtsmiddelenverbod op te nemen.

      Tegen deze achtergrond kan – anders dan het onderdeel betoogt – niet worden aangenomen dat de curator een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een op de voet van art. 15 lid 3 Fw genomen beslissing omtrent de faillissementskosten en het salaris van de curator.”

      Salaris curator bij vaststelling akkoord

      Wanneer het faillissement eindigt door middel van een akkoord (zie ook de pagina Akkoord in faillissement), dan stelt de rechtbank het salaris van de curator vast tegelijk met het homologatievonnis (art. 71 lid 2 Fw.).

      Nadere regels vaststelling salaris curator conform Richtlijn Herstructurering en insolventie

      Ingevolge de per 1 januari 2023 ingevoerde Implementatiewet Richtlijn Herstructurering en insolventie (zie het blog Implementatiewet) is er een nieuw 3e lid ingevoegd, waarin wordt bepaald dat de honorering van de curator gerelateerd moet worden aan de efficiency van de afwikkeling van het faillissement. De bepaling luidt:

      3. De rechtbank stelt het salaris van de curator vast aan de hand van uitgangspunten waarin het belang van een efficiënte behandeling van het faillissement tot uitdrukking komt. Overweegt de rechtbank om af te wijken van een voorstel van de curator tot vaststelling van zijn salaris of stemt de rechter-commissaris niet met een dergelijk voorstel in, dan neemt de rechtbank geen beslissing als bedoeld in het eerste en tweede lid dan nadat zij de curator op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.

      Voor de vaststelling van het loon van de bewindvoerder in een surseance is art. 250 Fw. overeenkomstig gewijzigd. Zie de pagina Verlening en gevolgen surseance. Zie ook de pagina Bestuur over de boedel WSNP. In de WSNP is de eis van efficiency niet in de wet opgenomen omdat voor vaststelling van het salaris in WSNP al een AMvB bestond die aan de Richtlijn voldoet.

      AmvB inzake vaststelling salaris curatoren

      Het oude derde lid wordt vernummerd naar lid 4 (art. 71 lid 4 Fw.). Hierin is bepaald, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de financiering van de werkzaamheden van de curator.

      Ontslag curator

      De rechtbank kan de curator te allen tijde ontslaan en vervangen door een andere curator, of een of meer medecuratoren aanstellen (art. 73 Fw.). De curator moet eerst gehoord worden (of althans behoorlijk opgeroepen).

      De rechtbank kan deze beslissing nemen:

      1. op voordracht van de rechter-commissaris, of

      2. op verzoek van een of meer schuldeisers dan wel de schuldeiserscommissie, of

      3. op verzoek van de gefailleerde.

      Het verzoek tot ontslag van de curator door de schuldeisers of de gefailleerde moet wel worden onderbouwd (“met redenen omkleed”, zoals de wet het zegt). Anderzijds het hoeft niet aan formele eisen te voldoen, zoals blijkt uit HR 4 mei 2018 (email verzoek ontslag curator). De Hoge Raad tikte de rechtbank echter op de vingers omdat verzuimd was de R-C te horen alvorens afwijzend te beslissen op dit verzoek, dat was ingediend door de failliet.

      De curator zal niet zomaar worden ontslagen. Er moet dan sprake zijn van ernstig disfunctioneren van de curator, bezien vanuit het belang van de boedel. Net als bij art. 69 Fw. staat daarbij niet centraal het belang van een individuele schuldeiser of van de gefailleerde.

      Dit wordt goed geïllustreerd in de beschikking van Rb. Den Haag 7 mei 2021 (verzoek tot ontslag mr. Prickartz q.q.), waar de gefailleerde – kennelijk vanwege een aantal aanvaringen met de curator – het ontslag en de vervanging van de curator verzoekt. De rechtbank overweegt allereerst (r.o. 3.1), dat de bevoegdheid van de rechtbank om de curator te ontslaan een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank is. Daarbij moet beoordeeld worden of er zwaarwegende omstandigheden zijn die het ontslag van de curator rechtvaardigen.

      In r.o. 3.2 geeft de rechtbank de maatstaf voor deze beslissing treffend weer:

      “Zoals de procedure van artikel 69 Fw. niet bedoeld is om op eenvoudige wijze de persoonlijke rechten van gefailleerde of anderen tegenover de boedel geldend te maken, zo is ook een verzoek tot ontslag op grond van art. 73 Fw. dat niet. Artikel 73 Fw. is evenmin in het leven geroepen om het beleid van de curator te laten toetsen. Dat toezicht wordt door de rechter-commissaris uitgeoefend.”

      De rechtbank stelt verder vast, dat diverse van de klachten die de gefailleerde tegen de curator te berde brengt gaan over beslissingen, die niet door de curator, maar door de rechter zijn genomen. Ten eerste kan de curator daar uiteraard niet op worden aangesproken, en ten tweede is het verzoek van art. 73 Fw. – evenmin als art. 69 Fw. – bedoeld als mogelijkheid tot een verkapt hoger beroep daartegen (r.o. 3.3):

      “Een verzoek tot ontslag kan evenmin worden ingezet als verkapt hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank of de rechter-commissaris, waartegen geen voorziening open staat of waarvan niet in hoger beroep is gekomen. Beslissingen van de rechtbank of rechter-commissaris kunnen de curator niet worden tegengeworpen. Ook de onderwerpen van die beslissingen zijn geen grond voor ontslag. Die worden immers door de bevoegde rechterlijke autoriteit beoordeeld.”

      De rechtbank gaat in dan in op enkele onderdelen van de klacht, die op bovenstaande gronden worden afgewezen.

      Professionele houding van de curator tegenover de gefailleerde

      Tot slot gaat de rechtbank in Rb. Den Haag 7 mei 2021 (verzoek tot ontslag mr. Prickartz q.q.) nog in op de eisen, die aan de bejegening van de gefailleerde door de curator gesteld moeten (en mogen) worden (r.o. 3.20 e.v.):

      “3.20 De curator en de gefailleerde zijn in een faillissement geen gelijken. Op de laatste rusten verplichtingen, die hij/zij moet nakomen om de eerste de mogelijkheid te geven het faillissement in het belang van de gezamenlijke schuldeisers af te wikkelen. Heel kort gezegd zal het de gefailleerde zijn die de instructies van de curator moet opvolgen. Die positie brengt voor de curator mee dat hij objectief moet blijven in zijn oordeelsvorming, ook jegens gefailleerde, en dat hij zich fatsoenlijk en respectvol gedraagt. Van de curator wordt professionaliteit verwacht. Het is in de eerste plaats aan de curator om een gefailleerde op die verplichtingen te wijzen en hem, liefst met een vriendelijk woord, tot medewerking te bewegen.

      3.21 In dit geval zijn er aanwijzingen dat gefailleerde zijn verplichtingen niet nakomt en de belangen van de gezamenlijke schuldeisers frustreert.

      Bij weigerachtige gefailleerden volstaat een vriendelijk woord soms niet. De curator staat het hele pallet van behoorlijke communicatiestijlen ten dienste, van een vriendelijk en opbeurend woord, via helder, kritisch, stevig en onvriendelijk tot functioneel boos. Lieflijkheid is daarbij geen voorwaarde.

      3.22 Bij dat alles moet voor ogen worden gehouden dat ook een misstap van de curator in de communicatie, ontstaan door wrevel of anderszins, niet direct grond voor ontslag is. Daarvoor blijft het functioneren als curator als behartiger van de belangen van de boedel de voornaamste toetssteen en zijn zwaarwegende omstandigheden nodig. Een vrijbrief is dat evenmin; een curator die driest scheldend en tierend het faillissement afwikkelt zal bezwaarlijk als voldoende professioneel en zakelijk kunnen worden beschouwd; dan is een misstap overgegaan in ernstig wangedrag.”

      en verder:

      “3.24 Het is niet de taak van de curator de persoonlijke verhoudingen met de gefailleerde goed te houden of spanningen te voorkomen. Ongetwijfeld zullen goede persoonlijke verhoudingen reeds uit het oogpunt van effectieve mede- en samenwerking te verkiezen zijn. In zoverre kunnen de inspanningen van de curator daar mede op gericht zijn. Dat verslechtering van de verhoudingen of spanningen soms niet te voorkomen zijn is inherent aan het faillissement en de verhouding tussen de taak van de curator en de plichten van de gefailleerde. Van verhoudingen die dusdanig verwijtbaar slecht zijn dat het (juist) de curator is die met het oog op de afwikkeling van het faillissement niet meer te handhaven is, is geenszins gebleken.”

      Hiermee wordt helder aangegeven, wat de rol van de curator is in verhouding tot de gefailleerde, en hoe de curator zich daarbij heeft op te stellen. Ook wordt hieruit duidelijk, dat een enkel niet onvertogen woord van de curator niet meteen aanleiding is om hem of haar te ontslaan. Daarvoor is een structureel onbehoorlijke taakvervulling nodig en het is uiteindelijk aan de rechtbank – bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid uit hoofde van art. 73 Fw. – om te beslissen of daarvan sprake is.

      Aansprakelijkheid curator

      De curator kan aansprakelijk zijn voor zijn handelen of nalaten bij de uitvoering van zijn taak. Daarbij moet worden onderscheiden tussen aansprakelijkheid q.q. (in hoedanigheid, oftewel qualitate qua), en persoonlijke aansprakelijkheid van de curator. De curator zal slechts bij uitzondering persoonlijk aansprakelijk zijn. Hij (of zij) moet het dan wel erg bont gemaakt hebben.

      Wanneer de curator aansprakelijk is voor onrechtmatig handelen (of nalaten), dan zal dit dus in de regel aansprakelijkheid q.q. zijn en betekent dit slechts dat de boedel daarvoor aansprakelijk wordt. De vordering van de benadeelde partij is dan weliswaar een boedelschuld, die voldaan moet worden voor de faillissementscrediteuren (dat zijn de crediteuren met een vordering van voor de faillietverklaring). Maar deze vordering van de benadeelde is een concurrente boedelvordering, en komt daardoor in rang na preferente boedelschulden, zoals de vordering van het UWV van na faillissement doorbetaalde lonen over de opzegtermijn en paradoxaal genoeg: het salaris van de curator zelf, dat een hoog preferente boedelschuld is.

      Maclou-norm voor aansprakelijkheid curator

      De Hoge Raad heeft in het Maclou-arrest (HR 19 april 1996, NJ 1996, 727) de maatstaven neergelegd voor aansprakelijkheid van de curator. In die kwestie hadden de curatoren voorraden verkocht, waarop een eigendomsvoorbehoud van de leverancier rustte. Deze stelde de curatoren aansprakelijk. Doordat dit een wat ouder arrest is, is dit niet gepubliceerd op uitspraken.rechtspraak.

      In de hierna besproken uitspraak van Rb. Middelburg d.d. 31 juli 2002 lezen we echter, wat die maatstaf is:

      “Bij beoordeling van de vraag of een curator persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, dient de door de Hoge Raad geformuleerde zorgvuldigheidsnorm voor curatoren als uitgangspunt te worden genomen. Deze zorgvuldigheidsnorm komt hierop neer dat een curator op zodanige wijze dient te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.”

      De Hoge Raad overwoog in het Maclou-arrest verder, dat op een curator niet de plicht rust, om alle crediteuren en leveranciers individueel te benaderen om hen op de hoogte te stellen van het faillissement. Zij moeten zelf op de publicatie van het faillissement letten. Inmiddels letten curatoren wel met name met het oog op eventuele eigendomsvoorbehouden of andere zakelijke (zekerheids)rechten op, om crediteuren die een dergelijk recht hebben te informeren voordat er spullen verkocht worden. Dat is “good practice“.

      De maatstaf van Maclou zien we terug in een aantal latere arresten, zoals het arrest HR 16 december 2011 (Prakke q.q./Gips). De Hoge Raad overweegt, dat de curator een grote mate van beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de wijze waarop hij zijn taak vervult. Hij zal dus niet snel aansprakelijk zijn voor de keuzes die hij daarbij maakt, en nog veel minder snel persoonlijk aansprakelijk zijn. Het Hof had te lichtvaardig beslist, dat de curator tegenover de gefailleerde – wiens wijnvoorraad ver onder de prijs verkocht werd, nadat de curator een bod van gefailleerde had afgeslagen – aansprakelijk was wegens onzorgvuldig beheer van de boedel.

      De Hoge Raad citeert de Maclou-norm: een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Deze algemene maatstaf vinden we ook terug bij de aansprakelijkheid van opdrachtnemers (zie de pagina Algemene bepalingen onrechtmatige daad).

      De curator wordt als het ware vergeleken met een denkbeeldige voorbeeld-curator, die conform de aan een curator te stellen eisen zijn taak vervult. Bij het toepassen van die norm moet de rechter ook nog eens terughoudend zijn.

      Lees de overwegingen van HR 16 december 2011 (Prakke q.q./Gips)

      De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.2):

      “De faillissementscurator kan wegens een onzorgvuldige uitoefening van zijn wettelijke taak tot beheer en vereffening van de boedel persoonlijk aansprakelijk zijn jegens degenen in wier belang hij die taak uitoefent, te weten de (gezamenlijke) schuldeisers, en jegens derden met de belangen van wie hij bij de uitoefening van die taak rekening heeft te houden, zoals de gefailleerde. Voor zover de faillissementscurator bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, komt hem in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. De curator dient zich te richten naar het belang van de boedel, maar het is in beginsel aan zijn inzicht overgelaten op welke wijze en langs welke weg dat belang het beste kan worden gediend. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop hij rekening houdt met andere bij het beheer en de afwikkeling van de boedel betrokken belangen en voor de wijze waarop hij bij dat beheer of die afwikkeling uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar afweegt. Bij het te gelde maken van het actief van de boedel, waarop de verwijten zien die [verweerder] de Curator in deze zaak maakt, komt de faillissementscurator de hier bedoelde vrijheid toe.”

      Voor wat betreft de persoonlijke aansprakelijkheid voegt de Hoge Raad hieraan toe, dat daarvoor vereist is dat de curator een persoonlijk verwijt treft (r.o. 3.4.3):

      “De norm van het Maclou-arrest ziet op genoemde persoonlijke aansprakelijkheid van de curator wegens een onjuiste taakuitoefening in een geval dat de <hiervoor genoemde> bedoelde vrijheid voor hem bestond. Bij de toepassing van deze norm heeft de rechter de vraag te beantwoorden of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past, zoals uit de norm van het arrest naar haar aard volgt, inderdaad terughoudendheid, zoals de klacht betoogt. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is immers vereist dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen. Daarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.”

      De Hoge Raad concludeert daarom, dat Het Hof ten onrechte beslist heeft dat de curator aansprakelijk was. Een curator is belast met het afwikkelen van een failliete boedel, en moet daarbij vaak in korte tijd knopen doorhakken en inschatting maken welke wijze van afwikkeling de beste is. Daarbij zal hij steeds (moeten) overleggen met de rechter-commissaris. Er is dus toezicht op zijn handelen en hij zal telkens als er iets verkocht wordt of besloten wordt op welke wijze dit gebeurt overleg plegen en daarin onder toezicht staan.

      Persoonlijke aansprakelijkheid curator in faillissement

      In de zaak leidend tot het vonnis van Rb. Middelburg 31 juli 2002 (Jaco Boer B.V./curator) kwam het tot een persoonlijke veroordeling van de curator wegens onzorgvuldig handelen. De rechtbank paste daarbij zoals hiervoor aangegeven de Maclou-maatstaf toe. De curator had de huur voort laten duren, kennelijk met de bedoeling een boedeltegoed te kunnen realiseren om daaruit zijn salaris te kunnen betalen. Voor zover de huur al geëindigd was, liet de curator na het gehuurde te ontruimen. Daardoor liep de huurvordering enorm op, en leed de verhuurder schade. De rechtbank oordeelde dat de curator hiermee dermate over de schreef was gegaan dat niet alleen de boedel, maar ook hijzelf persoonlijk aansprakelijk was.

      Persoonlijke aansprakelijkheid curator wegens voeren procedure voor de boedel

      Curatoren voeren met regelmaat procedures namens de failliete boedel. Om die reden worden in Nederland doorgaans (gespecialiseerde) advocaten benoemd tot curator. Daarbij wordt hen vaak verweten, dat ze dit alleen maar doen om hun eigen portemonnee te spekken. Dit omdat uit alle opbrengsten als eerste het honorarium van de curator betaald moet worden. Een lange procedure doet die kosten oplopen, en soupeert daarmee in feite ook een eventueel saldo op de faillissementsrekening op. Anderzijds krijgt de curator niets betaald als de boedel leeg is of ontoereikend om zijn salaris te betalen. Ook dat kan een incentive zijn voor de curator om maar eens te proberen of er via een procedure – bij voorbeeld door de bestuurders van de failliete vennootschap aansprakelijk te stellen – wat te halen is.

      Als de curator de procedure verliest, biedt de boedel vaak geen verhaal voor de proceskosten. De tegenpartij in de procedure stelt daarom regelmatig de curator wegens misbruik van procesrecht aansprakelijk vanwege het aanspannen van een procedure, die niet gunstig voor de boedel uitpakt. Waardoor de wederpartij op kosten gejaagd wordt die ook nog eens niet verhaalbaar zijn.

      De rechter is vrij helder over dergelijke claims: deze zijn in de regel niet toewijsbaar. Alleen als een curator een op voorhand (evident) kansloze procedure start kan hij persoonlijk aansprakelijk zijn. We hebben het dan over extreme gevallen. Het staat eenieder vrij om te procederen, ook als hij niet in staat is (of zal blijken te zijn) de proceskosten te betalen wanneer hij verliest. Voor een curator – die dit in diens functie namens de boedel doet – is dat niet anders.

      In het vonnis van Rb. Midden-Nederland 25 mei 2023 (Allianz/curator) (gepubliceerd in november) is dit niet anders. Allianz probeerde in deze zaak de curator aansprakelijk te houden voor de kosten die zij uit hoofde van de bestuurderspolis had moeten betalen voor het verweer tegen de – niet geslaagde – vordering van de curator tegen haar verzekerden uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.

      In Rb. Gelderland 29 maart 2017 (DGA Terra Villa/curator pro se) komt het verschil tussen de positie van de curator pro se en q.q. aan de orde. Zie nader de pagina Vonnis algemeen (bij gezag van gewijsde) voor de inhoud van deze uitspraak.

      Aansprakelijkheid stille curator bij de pre-pack

      In het arrest HR 4 oktober 2019 (uroloog/curatoren Ruwaard van Putten ziekenhuis) heeft de Hoge Raad zich gebogen over de aansprakelijkheid van de ‘stille curator’ bij een zgn. pre-pack (een saneringsmethode die tot het Heiploeg-arrest enige tijd in zwang was, en nu wellicht weer terug van weggeweest wordt). De Hoge Raad oordeelde (r.o. 3.2.3):

      “Het strookt met het vorenstaande om voor de beoordeling van het handelen van een beoogd curator, ter beantwoording van de vraag of hij persoonlijk aansprakelijk is, aansluiting te zoeken bij de maatstaf die geldt voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de in art. 68 e.v. Fw bedoelde curator, dat wil zeggen de zogenoemde Maclou-norm.”

      Verslaglegging

      De curator moet periodiek openbaar verslag doen van de voortgang van de afwikkeling van het faillissement (art. 73a Fw.). Daarin doet de curator – in beginsel om de drie maanden – verslag van de toestand van de boedel. Ook geeft de curator in zijn verslag aan hoe hij zich heeft gekweten van zijn taak, zoals omschreven in art. 68 Fw., te weten:

      a. hij beziet bij het beheer en de vereffening van de failliete boedel of er sprake is van onregelmatigheden die het faillissement, althans mede, hebben veroorzaakt, de vereffening van de failliete boedel bemoeilijken of het tekort in het faillissement hebben vergroot;

      c. doet, zo hij of de rechter-commissaris dit nodig acht, melding of aangifte van onregelmatigheden bij de bevoegde instanties.

      KEI Toezicht en publicatie verslagen

      De curator onderhoudt via het digitale portal KEI Toezicht contact met de R-C. In dit portal moet de curator ook de openbare verslagen uploaden. De openbare verslagen hebben een voorgeschreven vaste indeling in 10 hoofdstukken, die gekoppeld zijn aan de 10 “Tijdschrijfgroepen” waar de curator de bestede tijd in moet verantwoorden. Het aantal in de verslagperiode bestede uren moet ook in het verslag worden vermeld. Verslagen in faillissementen van privé-personen (en eenmanszaken en VOF’s) worden niet gepubliceerd vanwege de privacy. In het openbaar verslag zal de curator terughoudend en neutraal moeten zijn met zijn informatieverstrekking. Het verslag is dus meer de condensatie van wat er gebeurd is, en dikwijls zal die informatie telkens hetzelfde zijn naarmate de afwikkeling vordert. Immers zal dan in het onderdeel “1. Inventarisatie” niet veel meer gebeuren, omdat de inventarisatie dan wel achter de rug is. Qua workflowbeschrijving is deze indeling voor verbetering vatbaar, omdat deze indeling op twee gedachten hinkt: enerzijds vanuit workflow en anderzijds vanuit thematiek (zoals “3. Activa). In de praktijk en vanuit de rechtbanken wordt echter weinig noodzaak ervaren dit te verbeteren. De politiek bemoeit zich hier al helemaal niet mee. Daar staan zaken als doorstart en bestrijding van faillissementsfraude hoog in het vaandel.

      Extra taken in het rechtmatigheidsonderzoek

      De hiervoor geciteerde nadere taken (sub a en sub c) waarover de curator verslag moet doen, zijn in de wet gekomen in het kader van de doelstelling van de wetgever om faillissementsfraude te bestrijden. Het rechtmatigheidsonderzoek is overigens steeds vast onderdeel van het werk van de curator geweest. De wetgever heeft daar ook bijkomende taken aan toegevoegd die niet gericht zijn op het realiseren van opbrengsten voor de boedel, zoals het vorderen van een bestuursverbod. Daar heeft de wetgever echter geen – of slechts in geringe mate – middelen voor ter beschikking gesteld. Wel is er de garantieregeling voor curatoren, maar de Dienst Justis stelt uitdrukkelijk de voorwaarde dat de te ondernemen acties ook rendement opleveren, zodat de financiering in beginsel budgetneutraal blijft. De politiek verwacht dus wel dat de curator faillissementsfraude bestrijdt, maar de kosten daarvan moeten worden afgewenteld op de boedel, en daarmee op de crediteuren. Immers worden deze werkzaamheden van de curator als eerste uit de boedel voldaan, waardoor er minder voor hen overblijft. Wanneer er geen geld in de boedel is, dan moet de curator dit onbezoldigd doen.

      In de praktijk wringt dit, en daar is dan ook veel discussie over. De curator richt zich primair op zijn hoofdtaak, de liquidatie van de boedel in het belang van de crediteuren. Met name wanneer de curator mogelijkheden ziet aan de boedel onttrokken vermogensbestanddelen (zie de pagina Faillissementspauliana) in de boedel terug te brengen, zal hij dat doen. Daarvoor wordt hij uit de boedel betaald.

      Voor de bijkomende strafvorderlijke taken van de curator stelt de overheid in feite geen extra middelen ter beschikking, zodat de curator die er gratis bij moet doen. Wanneer de boedel leeg is zal het animo van de curator daartoe gering zijn. De curator zal in de regel bij ernstiger vormen van strafrechtelijk laakbaar handelen echter wel degelijk aangifte doen. Veel curatoren ervaren het als frustrerend, dat de opvolging van dergelijke aangiften door politie en justitie gering is en de vervolgingsgraad laag. Oorzaak daarvan is het beperkte budget van politie en justitie en de trage rechtsgang. De fraudebestrijding in faillissementen (of liever gezegd: voorafgaand aan faillissementen, waardoor crediteuren benadeeld worden) is een kwestie die al decennia telkens weer op de politieke agenda opduikt. In dat kader zijn ook de genoemde doelstellingen aan de taken van de curator toegevoegd en moet hij daarvan in zijn verslag melding maken.

      Rechtspraak

      Art. 69 Fw.

      HR 15 december 2017 (Brammer/Aarnink q.q.) – verzoek delen informatie t.b.v. gezamenlijk optreden tegen bestuurder(s); proceskostenveroordeling beslissing art. 69 Fw.

      HR 19 februari 2010 (Groot Amer B.V./Gustenhoven q.q.) – verzoeker geen belang (meer) en streeft vooral eigen individueel belang na

      HR 20 januari 2006 (Bozua/Huizing q.q. RvdW 2006, 106) – R-C voldoende onafhankelijk in procedure art. 69 Fw.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 26-04-2018; laatste bewerking 28-12-2022]

      Curator (Par. 2, Afd. 3, Titel 1 Fw.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!