Pagina inhoud

    Kan curator girale betalingen na faillissement opeisen?

    Het bancaire betalingsverkeer rondom faillissement blijft een ingewikkeld vraagstuk. Het vraagstuk van betalingen door debiteuren van stil verpande vorderingen heeft de nodige hoofdbrekens gekost in het licht van verrekening en de gevolgen van de invoering van de stille pandrecht als vervanger voor de fiduciaire cessie. Op 28 januari 2022 heeft de Hoge Raad met het arrest inzake Flora Holland/Wittekamp q.q. weer een stukje van de legpuzzel voor ons gelegd. Het ging hierbij om de vraag, of een curator een automatische incasso ten laste van de bankrekening van gefailleerde (ten gunste van Flora Holland) kon opeisen. De Kantonrechter vond van niet, maar het Hof zag dat anders.

    Betaling van stil verpande vorderingen na faillissement

    In het standaardarrest Mulder q.q./CLBN heeft de Hoge Raad het vraagstuk van de betalingen door debiteuren van stil verpande vorderingen opgelost. Wanneer het pandrecht openbaar gemaakt is – door mededeling aan de debiteuren van de verpande vorderingen – dan zijn er weinig problemen. De debiteur kan niet meer bevrijdend betalen aan iemand anders dan de pandhouder (d.w.z de bank).

    Bij stil verpande vorderingen ligt dit anders. De debiteur weet van niets, en kan gewoon zoals normaal betalen aan de schuldeiser. Heeft die meerdere bankrekeningen, dan kan de debiteur – bij bancaire betaling – in beginsel kiezen op welke bankrekening betaald wordt. Door die betaling gaat de vordering op de debiteur – en daarmee ook het stille pandrecht, als accessoir recht – teniet.

    Bij de beantwoording van de vraag, of de bank met het stille pandrecht aanspraak kan maken op betalingen die door debiteuren worden gedaan na faillissement, maar voor openbaar maken van het pandrecht door mededeling aan de debiteuren, moet worden onderscheiden tussen betalingen die gedaan worden op de rekening van de pandhouder versus betaling op een rekening bij een andere bank.

    In het arrest Mulder q.q./CLBN heeft de Hoge Raad beslist, dat betalingen die door debiteuren van stil verpande vorderingen op de bankrekening aangehouden bij de bank, die pandhouder was, bij voorrang aan die bank toekomen.

    Wanneer de betaling echter wordt gedaan op een rekening aangehouden bij een ándere bank, dan geldt deze regel niet. Het saldo op de rekening bij de andere bank kan wel verpand worden, maar slechts ten aanzien van het tegoed op de rekening op het moment van verpanding. In het arrest Standaardfilms heeft de Hoge Raad immers uitgelegd, dat een bankrekening niet een overeenkomst is waaruit het ontvangen van betalingen voortvloeit. In het arrest Rabobank/Kézer q.q. heeft de Hoge Raad verder beslist, dat een bank die pandrecht heeft op vorderingen, die betaald worden op een bankrekening bij andere bank, de door haar in het zicht van faillissement opgeëiste tegoed bij die andere bank kan verrekenen met de schuld van de failliet. De bank is dan niet meer te goeder trouw, en er rust geen pandrecht (meer) op die teniet gegane vorderingen. Voor faillissement geldt Mulder q.q./CLBN dus niet. Zie ook de pagina Pandrecht.

    Bancaire betalingen na faillissement

    De Hoge Raad besliste in het arrest JPR Advocaten/Gunning q.q., dat de curator een betaling waarvoor gefailleerde de dag voor de faillietverklaring opdracht heeft gegeven via elektronisch bankieren, die echter pas de volgende dag bij de begunstigde is gecrediteerd, van deze crediteur kan terugvorderen op grond van art. 23 Fw.. Dit is een gevolg van het fixatiebeginsel vervat in art. 20, 23 en 24 Fw.. Het faillissement werkt terug tot 00:00 uur van de dag van de uitspraak. De gefailleerde wordt door het faillissement beschikkingsonbevoegd. Betalingsopdrachten die zijn gegeven, komen daardoor te vervallen. Dit geldt ook voor SEPA machtigingen (automatische incasso’s).

    In de zaak Flora Holland/Wittekamp q.q. was na faillissement een betaling van een kleine 5.000 Euro aan Flora Holland – verhuurder van gefailleerde – op grond van een automatische incasso afgeschreven van de bankrekening van de gefailleerde. Deze incasso kon niet meer teruggedraaid worden. Op het moment van deze debitering van de rekening van gefailleerde stond de failliet echter al rood bij de bank, dus het negatieve saldo nam door die betaling toe (nog meer roodstand). De curator eiste dit bedrag voor de boedel op, stellende dat deze betaling in strijd was met het fixatiebeginsel.

    De Kantonrechter wees die vordering af. Het Hof wees de vordering echter toe. De Hoge Raad casseert, en legt het fixatiebeginsel nog een keer uit. De crux is, dat weliswaar de volmacht van gefailleerde was geëindigd, en de betaling dus in weerwil van de beschikkingsonbevoegdheid van de gefailleerde toch was uitgevoerd, maar het gaat er bij het fixatiebeginsel om, of hetzij het actief van de boedel is verminderd (wat het geval zou zijn als de rekening een positief saldo had) dan wel het passief is toegenomen. Je zou zeggen: dat laatste is hier toch het geval?

    In beginsel wel, alleen brengt het fixatiebeginsel zoals neergelegd in art. 24 Fw. mee, dat deze betaling door de bank niet aan de boedel kan worden tegengeworpen. Als de bank dus pandrechten zou hebben ter dekking van haar vordering, dan kan zij deze betaling niet in die vordering meenemen. Oftewel, het vermogen van failliet is dus wel negatiever geworden, maar de boedel niet. Voor een nadere bespreking van het fixatiebeginsel en dit arrest zie de pagina Gevolgen van de faillietverklaring.

    [MdV, 28-02-2022]

    Meer Faillissementsrecht

    Pagina inhoud

      Kan curator girale betalingen na faillissement opeisen?

      Het bancaire betalingsverkeer rondom faillissement blijft een ingewikkeld vraagstuk. Het vraagstuk van betalingen door debiteuren van stil verpande vorderingen heeft de nodige hoofdbrekens gekost in het licht van verrekening en de gevolgen van de invoering van de stille pandrecht als vervanger voor de fiduciaire cessie. Op 28 januari 2022 heeft de Hoge Raad met het arrest inzake Flora Holland/Wittekamp q.q. weer een stukje van de legpuzzel voor ons gelegd. Het ging hierbij om de vraag, of een curator een automatische incasso ten laste van de bankrekening van gefailleerde (ten gunste van Flora Holland) kon opeisen. De Kantonrechter vond van niet, maar het Hof zag dat anders.

      Betaling van stil verpande vorderingen na faillissement

      In het standaardarrest Mulder q.q./CLBN heeft de Hoge Raad het vraagstuk van de betalingen door debiteuren van stil verpande vorderingen opgelost. Wanneer het pandrecht openbaar gemaakt is – door mededeling aan de debiteuren van de verpande vorderingen – dan zijn er weinig problemen. De debiteur kan niet meer bevrijdend betalen aan iemand anders dan de pandhouder (d.w.z de bank).

      Bij stil verpande vorderingen ligt dit anders. De debiteur weet van niets, en kan gewoon zoals normaal betalen aan de schuldeiser. Heeft die meerdere bankrekeningen, dan kan de debiteur – bij bancaire betaling – in beginsel kiezen op welke bankrekening betaald wordt. Door die betaling gaat de vordering op de debiteur – en daarmee ook het stille pandrecht, als accessoir recht – teniet.

      Bij de beantwoording van de vraag, of de bank met het stille pandrecht aanspraak kan maken op betalingen die door debiteuren worden gedaan na faillissement, maar voor openbaar maken van het pandrecht door mededeling aan de debiteuren, moet worden onderscheiden tussen betalingen die gedaan worden op de rekening van de pandhouder versus betaling op een rekening bij een andere bank.

      In het arrest Mulder q.q./CLBN heeft de Hoge Raad beslist, dat betalingen die door debiteuren van stil verpande vorderingen op de bankrekening aangehouden bij de bank, die pandhouder was, bij voorrang aan die bank toekomen.

      Wanneer de betaling echter wordt gedaan op een rekening aangehouden bij een ándere bank, dan geldt deze regel niet. Het saldo op de rekening bij de andere bank kan wel verpand worden, maar slechts ten aanzien van het tegoed op de rekening op het moment van verpanding. In het arrest Standaardfilms heeft de Hoge Raad immers uitgelegd, dat een bankrekening niet een overeenkomst is waaruit het ontvangen van betalingen voortvloeit. In het arrest Rabobank/Kézer q.q. heeft de Hoge Raad verder beslist, dat een bank die pandrecht heeft op vorderingen, die betaald worden op een bankrekening bij andere bank, de door haar in het zicht van faillissement opgeëiste tegoed bij die andere bank kan verrekenen met de schuld van de failliet. De bank is dan niet meer te goeder trouw, en er rust geen pandrecht (meer) op die teniet gegane vorderingen. Voor faillissement geldt Mulder q.q./CLBN dus niet. Zie ook de pagina Pandrecht.

      Bancaire betalingen na faillissement

      De Hoge Raad besliste in het arrest JPR Advocaten/Gunning q.q., dat de curator een betaling waarvoor gefailleerde de dag voor de faillietverklaring opdracht heeft gegeven via elektronisch bankieren, die echter pas de volgende dag bij de begunstigde is gecrediteerd, van deze crediteur kan terugvorderen op grond van art. 23 Fw.. Dit is een gevolg van het fixatiebeginsel vervat in art. 20, 23 en 24 Fw.. Het faillissement werkt terug tot 00:00 uur van de dag van de uitspraak. De gefailleerde wordt door het faillissement beschikkingsonbevoegd. Betalingsopdrachten die zijn gegeven, komen daardoor te vervallen. Dit geldt ook voor SEPA machtigingen (automatische incasso’s).

      In de zaak Flora Holland/Wittekamp q.q. was na faillissement een betaling van een kleine 5.000 Euro aan Flora Holland – verhuurder van gefailleerde – op grond van een automatische incasso afgeschreven van de bankrekening van de gefailleerde. Deze incasso kon niet meer teruggedraaid worden. Op het moment van deze debitering van de rekening van gefailleerde stond de failliet echter al rood bij de bank, dus het negatieve saldo nam door die betaling toe (nog meer roodstand). De curator eiste dit bedrag voor de boedel op, stellende dat deze betaling in strijd was met het fixatiebeginsel.

      De Kantonrechter wees die vordering af. Het Hof wees de vordering echter toe. De Hoge Raad casseert, en legt het fixatiebeginsel nog een keer uit. De crux is, dat weliswaar de volmacht van gefailleerde was geëindigd, en de betaling dus in weerwil van de beschikkingsonbevoegdheid van de gefailleerde toch was uitgevoerd, maar het gaat er bij het fixatiebeginsel om, of hetzij het actief van de boedel is verminderd (wat het geval zou zijn als de rekening een positief saldo had) dan wel het passief is toegenomen. Je zou zeggen: dat laatste is hier toch het geval?

      In beginsel wel, alleen brengt het fixatiebeginsel zoals neergelegd in art. 24 Fw. mee, dat deze betaling door de bank niet aan de boedel kan worden tegengeworpen. Als de bank dus pandrechten zou hebben ter dekking van haar vordering, dan kan zij deze betaling niet in die vordering meenemen. Oftewel, het vermogen van failliet is dus wel negatiever geworden, maar de boedel niet. Voor een nadere bespreking van het fixatiebeginsel en dit arrest zie de pagina Gevolgen van de faillietverklaring.

      [MdV, 28-02-2022]

      Meer actualiteiten