Pagina inhoud

    Moet de rechter informatie geven over lopende procedures?

    De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen over de weigering in 2012 door de Voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag om aan een advocaat om informatie te verstrekken over lopende procedures. De advocaat vroeg de griffier van de rechtbank of bij de rechtbank procedures aanhangig zijn of waren waarbij een met name genoemde persoon partij was. De griffier heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen op de grond dat geen sprake is van een concreet verzoek om een afschrift van een vonnis dat op een bepaalde datum is gewezen tussen met naam en toenaam aangeduide partijen.

    Cassatie in het belang der wet

    De A-G bij de Hoge Raad zag hierin aanleiding om cassatie in het belang der wet in te stellen, wat leidde tot het arrest HR 21 april 2023 (Openbaarheid van civiele procedures), waarin de Hoge Raad zich over dit vraagstuk heeft gebogen en richtlijnen geeft voor het verstrekken van informatie door de gerechtelijke instanties over lopende en geëindigde of beëindigde procedures.

    De advocaat beriep zich hierbij op art. 29 Rv. (zie de pagina Algemene beginselen procedures).

    Centraal staat het beginsel van openbaarheid van procedures

    De Hoge Raad merkt op, dat bij de beantwoording van de vraag, of gerechten informatie over procedures moeten verstrekken, het fundamentele beginsel van de openbaarheid van de rechtspraak centraal moet staan (vgl. art. 121 Grondwet en art. 6 EVRM, zie de pagina EVRM). Daarbij betrekt de Hoge Raad – naar het recht van 2023 – ook de ontwikkeling van de bescherming van privacy op grond van onder meer de AVG. Hij overweegt (r.o. 3.2.2):

    “Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat het doel van de openbare behandeling in de eerste plaats is, om de partijen te beschermen tegen een geheime rechtsgang zonder publieke controle. Daarnaast kan openbaarheid bijdragen aan het vertrouwen in de rechtspraak. Door de rechtsgang zichtbaar te maken, draagt het beginsel van openbaarheid bij aan een eerlijk proces, dat een van de fundamentele beginselen van een democratische samenleving is.”

    In art. 4 lid 1 en lid 2 RO is bepaald, dat zittingen openbaar zijn. De rechter kan om gewichtige redenen bepalen, dat de zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatsvinden met gesloten deuren. Met name in familierechtprocedures en bij faillissementsaanvragen geldt dat deze zittingen niet openbaar zijn.

    Bescherming van persoonsgegevens en bedrijfsgegevens

    Daar staat tegenover, dat op grond van art. 8 EVRM eenieder recht heeft op de bescherming van – kort gezegd – zijn privacy. Dit vindt ook weerklank in art. 10 Grondwet. Recentelijk nog stootten de Europese en de nationale wetgever hun neus toen het HvJEU het UBO-register in strijd met dit beginsel achtte. Zie het blog UBO register in strijd met recht op privacy.

    Deze rechten zijn binnen de EU ook nog eens vastgelegd in art. 8 lid 1 Handvest EU, dat zijn verdere uitwerking heeft in de AVG. Zie ook de pagina Algemene Verordening Gegevensbescherming.

    De Hoge Raad resumeert de regels van de AVG (r.o. 3.3.1):

    “Een persoonsgegeven is ieder gegeven dat direct of indirect herleidbaar is tot een natuurlijke persoon (art. 4, aanhef en onder 1, AVG). De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien zij berust op een in art. 6 lid 1 AVG genoemde grondslag. Voorts moet bij elke verwerking van persoonsgegevens zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen meebrengt dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden bereikt.”

    In het wetboek van Rechtsvordering is de privacy van procespartijen neergelegd in een aantal bepalingen. De Hoge Raad noemt (r.o. 3.3.2):

    “Om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens, ongeacht of zij onder de reikwijdte van de AVG vallen, geopenbaard worden, kan de rechter bepalen dat de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren wordt behandeld (art. 27 lid 1 Rv), verbieden dat partijen omtrent bepaalde gegevens uit de procedure mededelingen doen aan derden (art. 28 lid 1, aanhef en onder b, Rv) of, in geval van bedrijfsgeheimen, bepalen dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde (art. 22a lid 3 Rv).”

    Zie ook de pagina Algemene beginselen procedures over deze bepalingen.

    Onderscheid tussen lopende en geëindigde procedures

    De Hoge Raad geeft aan, dat onderscheid gemaakt moet worden tussen nog lopende procedures en geëindigde procedures. Voor nog aanhangige procedures geldt, dat als hoofdregel de openbaarheid van rechtspraak met zich meebrengt, dat rechterlijke instanties daar wèl informatie over moeten verstrekken.

    Voor procedures die zijn beëindigd door partijen als gevolg van een regeling geldt, dat de rechter daarover geen informatie aan derden mag geven. Informatie over procedures die zijn geëindigd met een uitspraak geldt, dat die openbaar zijn, met dien verstande dat de partijnamen volgens de anonimiseringsregels moeten worden weggelakt. Als de uitspraak op ECLI is gepubliceerd, dan kan de griffier volstaan met verwijzing naar de vindplaats.

    Richtsnoer voor het verstrekken van gegevens door de rechter

    In r.o. 3.8.1 somt de Hoge Raad tot slot de richtsnoer op voor de verstrekking van gegevens over procedures door de rechter:

    “Het antwoord op de vraag, welke informatie een gerecht desgevraagd aan derden moet verschaffen indien een informatieverzoek betrekking heeft op alle procedures waarin een bij naam genoemde natuurlijke persoon (A) partij is of was. Uit het bovenstaande volgt dat het antwoord op die vraag naar huidig recht vierledig is:

    a. het gerecht dient opgave te doen van de aanhangige procedures – met uitzondering van de hiervoor in 3.6.8 bedoelde procedures – waarbij A partij is, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;

    b. indien A partij is in een procedure waarin een openbare zitting is bepaald, dient het gerecht aan de derde informatie te verschaffen die de derde in de gelegenheid stelt de openbare zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;

    c. indien in een procedure waarin A partij is of was, een of meer uitspraken zijn gedaan, dient het gerecht, binnen de grenzen van art. 29 Rv, aan de derde afschrift daarvan te verstrekken;

    d. het gerecht is niet gehouden aan de derde overige informatie te verschaffen, waaronder informatie over niet meer aanhangige procedures waarin A partij was.”

    [MdV, 30-04-2023]

    * De afbeelding bij dit artikel is gegenereerd met Dream Studio

    Pagina inhoud

      Moet de rechter informatie geven over lopende procedures?

      De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen over de weigering in 2012 door de Voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag om aan een advocaat om informatie te verstrekken over lopende procedures. De advocaat vroeg de griffier van de rechtbank of bij de rechtbank procedures aanhangig zijn of waren waarbij een met name genoemde persoon partij was. De griffier heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen op de grond dat geen sprake is van een concreet verzoek om een afschrift van een vonnis dat op een bepaalde datum is gewezen tussen met naam en toenaam aangeduide partijen.

      Cassatie in het belang der wet

      De A-G bij de Hoge Raad zag hierin aanleiding om cassatie in het belang der wet in te stellen, wat leidde tot het arrest HR 21 april 2023 (Openbaarheid van civiele procedures), waarin de Hoge Raad zich over dit vraagstuk heeft gebogen en richtlijnen geeft voor het verstrekken van informatie door de gerechtelijke instanties over lopende en geëindigde of beëindigde procedures.

      De advocaat beriep zich hierbij op art. 29 Rv. (zie de pagina Algemene beginselen procedures).

      Centraal staat het beginsel van openbaarheid van procedures

      De Hoge Raad merkt op, dat bij de beantwoording van de vraag, of gerechten informatie over procedures moeten verstrekken, het fundamentele beginsel van de openbaarheid van de rechtspraak centraal moet staan (vgl. art. 121 Grondwet en art. 6 EVRM, zie de pagina EVRM). Daarbij betrekt de Hoge Raad – naar het recht van 2023 – ook de ontwikkeling van de bescherming van privacy op grond van onder meer de AVG. Hij overweegt (r.o. 3.2.2):

      “Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat het doel van de openbare behandeling in de eerste plaats is, om de partijen te beschermen tegen een geheime rechtsgang zonder publieke controle. Daarnaast kan openbaarheid bijdragen aan het vertrouwen in de rechtspraak. Door de rechtsgang zichtbaar te maken, draagt het beginsel van openbaarheid bij aan een eerlijk proces, dat een van de fundamentele beginselen van een democratische samenleving is.”

      In art. 4 lid 1 en lid 2 RO is bepaald, dat zittingen openbaar zijn. De rechter kan om gewichtige redenen bepalen, dat de zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatsvinden met gesloten deuren. Met name in familierechtprocedures en bij faillissementsaanvragen geldt dat deze zittingen niet openbaar zijn.

      Bescherming van persoonsgegevens en bedrijfsgegevens

      Daar staat tegenover, dat op grond van art. 8 EVRM eenieder recht heeft op de bescherming van – kort gezegd – zijn privacy. Dit vindt ook weerklank in art. 10 Grondwet. Recentelijk nog stootten de Europese en de nationale wetgever hun neus toen het HvJEU het UBO-register in strijd met dit beginsel achtte. Zie het blog UBO register in strijd met recht op privacy.

      Deze rechten zijn binnen de EU ook nog eens vastgelegd in art. 8 lid 1 Handvest EU, dat zijn verdere uitwerking heeft in de AVG. Zie ook de pagina Algemene Verordening Gegevensbescherming.

      De Hoge Raad resumeert de regels van de AVG (r.o. 3.3.1):

      “Een persoonsgegeven is ieder gegeven dat direct of indirect herleidbaar is tot een natuurlijke persoon (art. 4, aanhef en onder 1, AVG). De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien zij berust op een in art. 6 lid 1 AVG genoemde grondslag. Voorts moet bij elke verwerking van persoonsgegevens zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen meebrengt dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden bereikt.”

      In het wetboek van Rechtsvordering is de privacy van procespartijen neergelegd in een aantal bepalingen. De Hoge Raad noemt (r.o. 3.3.2):

      “Om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens, ongeacht of zij onder de reikwijdte van de AVG vallen, geopenbaard worden, kan de rechter bepalen dat de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren wordt behandeld (art. 27 lid 1 Rv), verbieden dat partijen omtrent bepaalde gegevens uit de procedure mededelingen doen aan derden (art. 28 lid 1, aanhef en onder b, Rv) of, in geval van bedrijfsgeheimen, bepalen dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde (art. 22a lid 3 Rv).”

      Zie ook de pagina Algemene beginselen procedures over deze bepalingen.

      Onderscheid tussen lopende en geëindigde procedures

      De Hoge Raad geeft aan, dat onderscheid gemaakt moet worden tussen nog lopende procedures en geëindigde procedures. Voor nog aanhangige procedures geldt, dat als hoofdregel de openbaarheid van rechtspraak met zich meebrengt, dat rechterlijke instanties daar wèl informatie over moeten verstrekken.

      Voor procedures die zijn beëindigd door partijen als gevolg van een regeling geldt, dat de rechter daarover geen informatie aan derden mag geven. Informatie over procedures die zijn geëindigd met een uitspraak geldt, dat die openbaar zijn, met dien verstande dat de partijnamen volgens de anonimiseringsregels moeten worden weggelakt. Als de uitspraak op ECLI is gepubliceerd, dan kan de griffier volstaan met verwijzing naar de vindplaats.

      Richtsnoer voor het verstrekken van gegevens door de rechter

      In r.o. 3.8.1 somt de Hoge Raad tot slot de richtsnoer op voor de verstrekking van gegevens over procedures door de rechter:

      “Het antwoord op de vraag, welke informatie een gerecht desgevraagd aan derden moet verschaffen indien een informatieverzoek betrekking heeft op alle procedures waarin een bij naam genoemde natuurlijke persoon (A) partij is of was. Uit het bovenstaande volgt dat het antwoord op die vraag naar huidig recht vierledig is:

      a. het gerecht dient opgave te doen van de aanhangige procedures – met uitzondering van de hiervoor in 3.6.8 bedoelde procedures – waarbij A partij is, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;

      b. indien A partij is in een procedure waarin een openbare zitting is bepaald, dient het gerecht aan de derde informatie te verschaffen die de derde in de gelegenheid stelt de openbare zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;

      c. indien in een procedure waarin A partij is of was, een of meer uitspraken zijn gedaan, dient het gerecht, binnen de grenzen van art. 29 Rv, aan de derde afschrift daarvan te verstrekken;

      d. het gerecht is niet gehouden aan de derde overige informatie te verschaffen, waaronder informatie over niet meer aanhangige procedures waarin A partij was.”

      [MdV, 30-04-2023]

      * De afbeelding bij dit artikel is gegenereerd met Dream Studio

      Meer actualiteiten