conclusie P-G bij HR 24 december 2004 (vakantiehuisje Nieuw Beusink)
In het arrest HR 24 december 2004 (vakantiehuisje Nieuw Beusink) komt vraag naar roerend versus onroerend ook weer aan de orde. De P-G gaat in diens conclusie nader in op de beoordeling van duurzaamheid bij de kwalificatie als roerend of onroerend, op grond van Portacabin.
Verwijzing naar Portacabin arrest
Het arrest Portacabin kwam ook aan de orde in de 81-RO zaak over een huisje op recreatiepark Nieuw Beusink. De eigenaar van het park had een huisje “op eigen grond” te koop aangeboden. Toen de koper geen financiering kreeg, omdat de bank oordeelde dat het geen onroerende zaak was, ontbond de koper de koop en eiste de contractuele boete op. Het verweer van de verkoper strandde in de eerste plaats op het feit, dat uit de koopakte naar voren kwam dat er een onroerende zaak verkocht werd. De koper mocht er dus op vertrouwen dat dit ook zo was. Vervolgens gaat de P-G mr. Jaap Spier in diens conclusie echter ook in op de discussie over de vraag, of het hier een roerende zaak of een onroerende zaak betrof. Daarbij verwijst de P-G naar het Portacabin-arrest, en naar het hierna behandelde arrest HR 25 oktober 2004 (St. Barbara/Aartsbisdom Utrecht), over de vraag wiens eigendom de grafstenen op de “eigen graven” van het aartsbisdom zijn.
Wat is te verstaan onder een ‘duurzame bestemming’ van een goed?
De P-G gaat aan de hand daarvan na, wat een ‘duurzame bestemming’ is. Die kan volgens hem (of juist het ontbreken daarvan) kán blijken uit de aan- of afwezigheid van een fundering. Ook al zal niet altijd – gemakkelijk – waarneembaar zijn of een constructie al of niet van een fundering is voorzien. Allerlei feitelijke omstandigheden – naast de fundering – spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of een zaak al of niet onroerend is. Het antwoord op deze vraag is dan ook sterk afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard, die slechts beperkt kunnen worden getoetst in cassatie (vgl. het arrest van de Hoge Raad over OZ-belasting HR 7 juni 2002).
Van stenen en in de ondergrond gefundeerde constructies wordt niet betwijfeld dat deze onroerend zijn. Lastiger ligt het bij zaken die elders geprefabriceerd zijn en die op hun standplaats zijn getakeld of daar naar toe zijn gereden. De rechtspraak van de belastingrechter over stacaravans, geprefabriceerde (vakantie)verblijven en woonwagens geeft een licht wisselend beeld.
Goederen die als onroerend zijn aangemerkt in de rechtspraak
De volgende objecten werden als onroerend aangemerkt: uit geprefabriceerde elementen bestaande “studentenpaviljoens”(waarbij meespeelt of deze tijdelijk bedoeld waren), een stacaravan (Hof Arnhem 26 mei 1998, Belastingblad 1999/48), een geprefabriceerd en niet-gefundeerd vakantiehuisje (Hof Arnhem 14 oktober 1999, Belastingblad 2000/731), als opslag gebruikte zeecontainers (verwijzingsarrest Hof ‘s-Gravenhage 7 juni 2001, Belastingblad 2002/257), een van wielen voorziene stacaravan met het uiterlijk van een houten chalet (Hof ‘s-Gravenhage 19 oktober 2001, Belastingblad 2002/278) en een van aanbouwen voorziene woonwagen (Hof Amsterdam 4 augustus 2003, Belastingblad 2003/1304 m.nt. Kruimel).
Goederen die als roerend zijn aangemerkt in de rechtspraak
Als roerend werden aangemerkt op stacaravans lijkende recreatiebungalows (Hof ‘s-Gravenhage 25 juni 1997, VN 1997/4224, WPNR 6301 blz. 108) en een niet op nutsvoorzieningen c.a. aangesloten en niet voor permanente bewoning geschikt recreatiehuisje (Hof Arnhem 17 september 1998, Belastingblad 2000/722).
Bij constructies die niet in de grond gefundeerd zijn, wijzen kenmerken als het afgesloten of opgevuld zijn van de ruimte tussen de grond en de constructie, de aanwezigheid van een terras rondom en een aansluiting op nutsvoorzieningen (riool, gas, licht, water) zomede telefoon op een bestemming duurzaam ter plaatse te blijven; dat wil zeggen op het onroerend karakter van het bouwwerk (zie H.D. Ploeger, Onroerende stacaravans: hoe lang is duurzaam?, WPNR 6497 (2002) blz. 520.). Ook het doel waarvoor het bouwwerk wordt gebruikt kan van belang zijn. De inrichting van het terrein of het erf waarop de constructie zich bevindt, kan ook op het bestaan van een duurzame bestemming wijzen. De duur van de aanwezigheid van een bouwwerk op een erf, kan ook een aanwijzing zijn (Vgl. HR 25 oktober 2002, NJ 2003, 241 WMK rov. 3.4.2); dat ligt trouwens voor de hand, besloten als het ligt in het in de artikelen 5:20 aanhef en onder e en 3:3 lid 1 BW genoemde vereiste van “duurzaamheid”.
De P-G concludeert dan ook, dat het Hof terecht heeft geoordeeld, dat het hier een onroerende zaak betrof. Het Hof heeft dit voldoende gemotiveerd, daarbij noemt het Hof de (uiterlijke) kenmerken van het chalet die voor een belangrijk deel overeenkomen met de uiterlijke kenmerken uit het Portacabin-arrest. O.a. de aansluiting op nutsvoorzieningen, de ligging in een aangelegde tuin en een naar het bouwwerk leidend pad.
Deze uitspraak wordt besproken op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
[MdV, 24-04-2023]
conclusie P-G bij HR 24 december 2004 (vakantiehuisje Nieuw Beusink)
In het arrest HR 24 december 2004 (vakantiehuisje Nieuw Beusink) komt vraag naar roerend versus onroerend ook weer aan de orde. De P-G gaat in diens conclusie nader in op de beoordeling van duurzaamheid bij de kwalificatie als roerend of onroerend, op grond van Portacabin.
Verwijzing naar Portacabin arrest
Het arrest Portacabin kwam ook aan de orde in de 81-RO zaak over een huisje op recreatiepark Nieuw Beusink. De eigenaar van het park had een huisje “op eigen grond” te koop aangeboden. Toen de koper geen financiering kreeg, omdat de bank oordeelde dat het geen onroerende zaak was, ontbond de koper de koop en eiste de contractuele boete op. Het verweer van de verkoper strandde in de eerste plaats op het feit, dat uit de koopakte naar voren kwam dat er een onroerende zaak verkocht werd. De koper mocht er dus op vertrouwen dat dit ook zo was. Vervolgens gaat de P-G mr. Jaap Spier in diens conclusie echter ook in op de discussie over de vraag, of het hier een roerende zaak of een onroerende zaak betrof. Daarbij verwijst de P-G naar het Portacabin-arrest, en naar het hierna behandelde arrest HR 25 oktober 2004 (St. Barbara/Aartsbisdom Utrecht), over de vraag wiens eigendom de grafstenen op de “eigen graven” van het aartsbisdom zijn.
Wat is te verstaan onder een ‘duurzame bestemming’ van een goed?
De P-G gaat aan de hand daarvan na, wat een ‘duurzame bestemming’ is. Die kan volgens hem (of juist het ontbreken daarvan) kán blijken uit de aan- of afwezigheid van een fundering. Ook al zal niet altijd – gemakkelijk – waarneembaar zijn of een constructie al of niet van een fundering is voorzien. Allerlei feitelijke omstandigheden – naast de fundering – spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of een zaak al of niet onroerend is. Het antwoord op deze vraag is dan ook sterk afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard, die slechts beperkt kunnen worden getoetst in cassatie (vgl. het arrest van de Hoge Raad over OZ-belasting HR 7 juni 2002).
Van stenen en in de ondergrond gefundeerde constructies wordt niet betwijfeld dat deze onroerend zijn. Lastiger ligt het bij zaken die elders geprefabriceerd zijn en die op hun standplaats zijn getakeld of daar naar toe zijn gereden. De rechtspraak van de belastingrechter over stacaravans, geprefabriceerde (vakantie)verblijven en woonwagens geeft een licht wisselend beeld.
Goederen die als onroerend zijn aangemerkt in de rechtspraak
De volgende objecten werden als onroerend aangemerkt: uit geprefabriceerde elementen bestaande “studentenpaviljoens”(waarbij meespeelt of deze tijdelijk bedoeld waren), een stacaravan (Hof Arnhem 26 mei 1998, Belastingblad 1999/48), een geprefabriceerd en niet-gefundeerd vakantiehuisje (Hof Arnhem 14 oktober 1999, Belastingblad 2000/731), als opslag gebruikte zeecontainers (verwijzingsarrest Hof ‘s-Gravenhage 7 juni 2001, Belastingblad 2002/257), een van wielen voorziene stacaravan met het uiterlijk van een houten chalet (Hof ‘s-Gravenhage 19 oktober 2001, Belastingblad 2002/278) en een van aanbouwen voorziene woonwagen (Hof Amsterdam 4 augustus 2003, Belastingblad 2003/1304 m.nt. Kruimel).
Goederen die als roerend zijn aangemerkt in de rechtspraak
Als roerend werden aangemerkt op stacaravans lijkende recreatiebungalows (Hof ‘s-Gravenhage 25 juni 1997, VN 1997/4224, WPNR 6301 blz. 108) en een niet op nutsvoorzieningen c.a. aangesloten en niet voor permanente bewoning geschikt recreatiehuisje (Hof Arnhem 17 september 1998, Belastingblad 2000/722).
Bij constructies die niet in de grond gefundeerd zijn, wijzen kenmerken als het afgesloten of opgevuld zijn van de ruimte tussen de grond en de constructie, de aanwezigheid van een terras rondom en een aansluiting op nutsvoorzieningen (riool, gas, licht, water) zomede telefoon op een bestemming duurzaam ter plaatse te blijven; dat wil zeggen op het onroerend karakter van het bouwwerk (zie H.D. Ploeger, Onroerende stacaravans: hoe lang is duurzaam?, WPNR 6497 (2002) blz. 520.). Ook het doel waarvoor het bouwwerk wordt gebruikt kan van belang zijn. De inrichting van het terrein of het erf waarop de constructie zich bevindt, kan ook op het bestaan van een duurzame bestemming wijzen. De duur van de aanwezigheid van een bouwwerk op een erf, kan ook een aanwijzing zijn (Vgl. HR 25 oktober 2002, NJ 2003, 241 WMK rov. 3.4.2); dat ligt trouwens voor de hand, besloten als het ligt in het in de artikelen 5:20 aanhef en onder e en 3:3 lid 1 BW genoemde vereiste van “duurzaamheid”.
De P-G concludeert dan ook, dat het Hof terecht heeft geoordeeld, dat het hier een onroerende zaak betrof. Het Hof heeft dit voldoende gemotiveerd, daarbij noemt het Hof de (uiterlijke) kenmerken van het chalet die voor een belangrijk deel overeenkomen met de uiterlijke kenmerken uit het Portacabin-arrest. O.a. de aansluiting op nutsvoorzieningen, de ligging in een aangelegde tuin en een naar het bouwwerk leidend pad.
Deze uitspraak wordt besproken op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
[MdV, 24-04-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!