HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel)
Toewijzing incidentele vordering is een tussenuitspraak
Ook de toewijzing van een incidentele vordering is in beginsel een tussenuitspraak. Zie HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel), waarin de Hoge Raad besliste dat tussentijds hoger beroep niet mogelijk was.
Feiten van HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel)
De ABN AMRO Bank was van een incidenteel vonnis in een procedure alvast in hoger beroep gegaan en verzocht de rechtbank ondertussen tussentijds hoger beroep toe te staan, wat de rechtbank weigerde. Het Hof verklaarde de bank niet-ontvankelijk gelet op het verbod op tussentijds appel, waartegen de bank in cassatie kwam.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.6):
“De incidentele vordering berust op de stelling van de bank dat niemand van de eisers in de hoofdzaak heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast en dat zij, indien niet elk van de individuele eisers de gevraagde stukken en bescheiden overlegt, wordt benadeeld in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer. Terecht heeft het hof hieruit de conclusie getrokken dat de door de bank gevorderde overlegging of afgifte van bescheiden de instructie van de zaak betreft als bedoeld in het door het hof aangehaalde arrest HR 22 januari 2010, LJN BK1639, NJ 2011/269, zodat ingevolge dit arrest de vordering geen betrekking had op het verkrijgen van een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 337 lid 1 Rv..”
Dat geldt ook als een vordering ex art. 843a Rv. inzet is van het geschilpunt, aldus de Hoge Raad (r.0. 3.7):
“Dit wordt niet anders voor zover de incidentele vordering is gegrond op art. 843a Rv. Deze bepaling biedt weliswaar in het algemeen een zelfstandige grondslag voor een vordering van degene die daarbij een rechtmatig belang heeft, welke vordering kan worden gedaan in een afzonderlijke procedure of (als incidentele vordering) in een lopende procedure (vgl. HR 8 juni 2012, LJN BV8510) en met uiteenlopende oogmerken, zoals het verkrijgen van informatie in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of met het oog op het voeren van of de bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure. Echter, indien de op art. 843a gebaseerde vordering wordt ingesteld in een lopende procedure met het oog op de instructie van de zaak – ongeacht of dat gebeurt bij dagvaarding of conclusie – en de rechter daarop beslist in een afzonderlijk vonnis, dan moet dit worden beschouwd als een tussenvonnis waarop het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv. van toepassing is en niet als een eindvonnis waarmee in het dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan het geding. Onder het gevorderde in deze zin is immers te verstaan de rechtsvordering die inzet van het geding is en daartoe behoren niet op de voortgang of instructie van de zaak betrekking hebbende vorderingen, zoals is beslist in het eerdergenoemde arrest van 22 januari 2010.”
Geen tussentijds beroep mogelijk tegen vonnissen die zien op de voortgang en de instructie van de zaak
Het hier door de Hoge Raad genoemde arrest HR 22 januari 2010 bevat de volgende overweging:
“De uitzondering die in artikel 337, eerste lid, Rv wordt gegeven voor uitspraken waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, dient aldus te worden opgevat, dat daaronder niet vallen beslissingen die de rechter geeft in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak.”
De ratio van deze regels is te voorkomen dat procedures eindeloos vertraagd worden door tussentijds beroep. Voordat deze regels werden ingevoerd werd dit ook wel benut om te chicaneren.
De uitspraak inzake de Ponzi-zwendel wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel)
Toewijzing incidentele vordering is een tussenuitspraak
Ook de toewijzing van een incidentele vordering is in beginsel een tussenuitspraak. Zie HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel), waarin de Hoge Raad besliste dat tussentijds hoger beroep niet mogelijk was.
Feiten van HR 13 juli 2012 (Ponzi-zwendel)
De ABN AMRO Bank was van een incidenteel vonnis in een procedure alvast in hoger beroep gegaan en verzocht de rechtbank ondertussen tussentijds hoger beroep toe te staan, wat de rechtbank weigerde. Het Hof verklaarde de bank niet-ontvankelijk gelet op het verbod op tussentijds appel, waartegen de bank in cassatie kwam.
Overwegingen van de Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.6):
“De incidentele vordering berust op de stelling van de bank dat niemand van de eisers in de hoofdzaak heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast en dat zij, indien niet elk van de individuele eisers de gevraagde stukken en bescheiden overlegt, wordt benadeeld in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer. Terecht heeft het hof hieruit de conclusie getrokken dat de door de bank gevorderde overlegging of afgifte van bescheiden de instructie van de zaak betreft als bedoeld in het door het hof aangehaalde arrest HR 22 januari 2010, LJN BK1639, NJ 2011/269, zodat ingevolge dit arrest de vordering geen betrekking had op het verkrijgen van een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 337 lid 1 Rv..”
Dat geldt ook als een vordering ex art. 843a Rv. inzet is van het geschilpunt, aldus de Hoge Raad (r.0. 3.7):
“Dit wordt niet anders voor zover de incidentele vordering is gegrond op art. 843a Rv. Deze bepaling biedt weliswaar in het algemeen een zelfstandige grondslag voor een vordering van degene die daarbij een rechtmatig belang heeft, welke vordering kan worden gedaan in een afzonderlijke procedure of (als incidentele vordering) in een lopende procedure (vgl. HR 8 juni 2012, LJN BV8510) en met uiteenlopende oogmerken, zoals het verkrijgen van informatie in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of met het oog op het voeren van of de bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure. Echter, indien de op art. 843a gebaseerde vordering wordt ingesteld in een lopende procedure met het oog op de instructie van de zaak – ongeacht of dat gebeurt bij dagvaarding of conclusie – en de rechter daarop beslist in een afzonderlijk vonnis, dan moet dit worden beschouwd als een tussenvonnis waarop het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv. van toepassing is en niet als een eindvonnis waarmee in het dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt aan het geding. Onder het gevorderde in deze zin is immers te verstaan de rechtsvordering die inzet van het geding is en daartoe behoren niet op de voortgang of instructie van de zaak betrekking hebbende vorderingen, zoals is beslist in het eerdergenoemde arrest van 22 januari 2010.”
Geen tussentijds beroep mogelijk tegen vonnissen die zien op de voortgang en de instructie van de zaak
Het hier door de Hoge Raad genoemde arrest HR 22 januari 2010 bevat de volgende overweging:
“De uitzondering die in artikel 337, eerste lid, Rv wordt gegeven voor uitspraken waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, dient aldus te worden opgevat, dat daaronder niet vallen beslissingen die de rechter geeft in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak.”
De ratio van deze regels is te voorkomen dat procedures eindeloos vertraagd worden door tussentijds beroep. Voordat deze regels werden ingevoerd werd dit ook wel benut om te chicaneren.
De uitspraak inzake de Ponzi-zwendel wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!