Pagina inhoud

    HR 15 november 1999 (Dépex/curatoren)

    Deze zaak – die zich afspeelde in 1987/1988 – viel nog onder het oude recht (met name art. 556 oud B.W. en art. 563 oud B.W.). Het Oud BW onderscheidde drie onzelfstandige zaken: bestanddelen, bijzaken en hulpzaken (bron: Kluwer Navigator).

    Art. 556 oud BW bepaalde:

    “Al hetgeen door regt van natrekking tot eene zaak behoort, daaronder begrepen de vruchten, zoo wel natuurlijke als die door nijverheid worden verkregen, zoo lang dezelve tak- of wortelvast, of aan den grond gehecht zijn, maakt een gedeelte der zaak uit.”

    Art. 562 oud BW gaf in de laatste zin invulling aan het begrip ‘bijzaak’:

    “En, in het algemeen, alles wat aan een erf of aan een gebouw aard- of nagelvast is.”

    De hulpzaken werden opgesomd in art. 563 oud BW, waarin als laatste zin een omschrijving is opgenomen:

    “En, in het algemeen, alle zoodanige voorwerpen welke de eigenaar tot een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak verbonden heeft.”

    Dépex stelde zich op het standpunt, dat de apparaten niet aard- en nagelvast verbonden zijn met de onroerende zaak en derhalve niet uit dien hoofde onroerend zijn, dat zij naar verkeersopvattingen niet een bestanddeel van het gebouw zijn en dat zij niet onroerend door bestemming kunnen zijn geworden nu de eigenaar van het onroerend goed niet de eigenaar van de apparaten was toen deze aan het onroerend goed werden verbonden.

    De President (de Voorzieningenrechter) oordeelde op grond van een aantal feitelijke vaststellingen omtrent aard en inrichting van de fabriek, de wijze waarop de distillatie-apparatuur is geïnstalleerd en de functie van deze apparatuur in het productieproces voorshands voldoende aannemelijk ‘’dat de waterdistillatie-inrichting in zijn geheel een zo essentieel gedeelte van de farmaceutische fabriek van Bergel vormt dat deze fabriek zonder waterdistillatie-apparatuur niet meer aan haar bestemming kan beantwoorden, hetgeen meebrengt dat de in dit geding opgevorderde goederen door natrekking eigendom zijn geworden van Bergel. Het Hof bekrachtigde die beslissing.

    De Hoge Raad had allereerst kritiek op het feit, dat uit de beslissing van het Hof niet bleek, welke zaak in de visie van het Hof was aan te merken als de ‘hoofdzaak’, waarvan de installatie volgens het Hof bestanddeel geworden was. Daardoor leed het arrest om te beginnen al aan een motiveringsgebrek. Onderdeel 2a van het middel in cassatie ging er volgens de Hoge Raad terecht van uit dat bij de beantwoording van deze vraag als hoofdzaak moet worden aangemerkt: het gebouw waarin de fabriek is gevestigd.

    De Hoge Raad overweegt vervolgens (onder vaststelling dat het Hof ook op dit punt zijn beslissing onvoldoende had toegelicht):

    “3.4 De onderdelen 2b en 2c strekken ten betoge dat ‘s Hofs overweging dat de apparatuur bepaaldelijk behoort tot ‘’het wezen van de fabriek’’, in de zin van art. 563 BW, onjuist althans onbegrijpelijk is.

    Ook deze onderdelen slagen. Indien het Hof heeft bedoeld dat het bepaalde in art. 563 lid 1 onder 1° BW hier toepassing moet vinden, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien die bepaling alleen van betekenis is wanneer de vraag moet worden beantwoord of een zaak onroerend door bestemming is.

    Mocht het Hof hebben bedoeld dat de omstandigheid dat de apparatuur essentieel is voor het naar behoren functioneren van de in het gebouw gevestigde farmaceutische productie-inrichting, meebrengt dat de apparatuur bestanddeel is van ‘’de fabriek’’, dan is het eveneens van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, hetzij door ten onrechte niet het fabrieksgebouw maar de daarin gevestigde productie-inrichting als de hoofdzaak aan te merken (zie hiervoor onder 3.3), hetzij door bij het beantwoorden van de vraag of de apparatuur naar verkeersopvatting bestanddeel van het gebouw is ten onrechte doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de rol die de apparatuur vervult in het productieproces.”

    De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak terug naar een ander Hof, maar geeft daarbij nog een belangrijk handvat voor de verdere beoordeling (r.o. 3.2):

    “… Met het oog op het na verwijzing te verrichten onderzoek wordt het volgende opgemerkt. Het gaat in gevallen als het onderhavige om beantwoording van de vraag of apparatuur en gebouw naar verkeersopvatting te zamen als één zaak moeten worden gezien. Wanneer gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag.

    Hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw — gebouw dienende tot het huisvesten van een productie-inrichting — bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. Bij het aanleggen van deze laatste maatstaf komt het niet aan op de functie welke de apparatuur (eventueel) vervult in het productieproces.”

    [MdV, 24-10-2023]

    Uitspraak

    nvt

    Hoge Raad

    15-11-1999

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 15 november 1999 (Dépex/curatoren)

      Deze zaak – die zich afspeelde in 1987/1988 – viel nog onder het oude recht (met name art. 556 oud B.W. en art. 563 oud B.W.). Het Oud BW onderscheidde drie onzelfstandige zaken: bestanddelen, bijzaken en hulpzaken (bron: Kluwer Navigator).

      Art. 556 oud BW bepaalde:

      “Al hetgeen door regt van natrekking tot eene zaak behoort, daaronder begrepen de vruchten, zoo wel natuurlijke als die door nijverheid worden verkregen, zoo lang dezelve tak- of wortelvast, of aan den grond gehecht zijn, maakt een gedeelte der zaak uit.”

      Art. 562 oud BW gaf in de laatste zin invulling aan het begrip ‘bijzaak’:

      “En, in het algemeen, alles wat aan een erf of aan een gebouw aard- of nagelvast is.”

      De hulpzaken werden opgesomd in art. 563 oud BW, waarin als laatste zin een omschrijving is opgenomen:

      “En, in het algemeen, alle zoodanige voorwerpen welke de eigenaar tot een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak verbonden heeft.”

      Dépex stelde zich op het standpunt, dat de apparaten niet aard- en nagelvast verbonden zijn met de onroerende zaak en derhalve niet uit dien hoofde onroerend zijn, dat zij naar verkeersopvattingen niet een bestanddeel van het gebouw zijn en dat zij niet onroerend door bestemming kunnen zijn geworden nu de eigenaar van het onroerend goed niet de eigenaar van de apparaten was toen deze aan het onroerend goed werden verbonden.

      De President (de Voorzieningenrechter) oordeelde op grond van een aantal feitelijke vaststellingen omtrent aard en inrichting van de fabriek, de wijze waarop de distillatie-apparatuur is geïnstalleerd en de functie van deze apparatuur in het productieproces voorshands voldoende aannemelijk ‘’dat de waterdistillatie-inrichting in zijn geheel een zo essentieel gedeelte van de farmaceutische fabriek van Bergel vormt dat deze fabriek zonder waterdistillatie-apparatuur niet meer aan haar bestemming kan beantwoorden, hetgeen meebrengt dat de in dit geding opgevorderde goederen door natrekking eigendom zijn geworden van Bergel. Het Hof bekrachtigde die beslissing.

      De Hoge Raad had allereerst kritiek op het feit, dat uit de beslissing van het Hof niet bleek, welke zaak in de visie van het Hof was aan te merken als de ‘hoofdzaak’, waarvan de installatie volgens het Hof bestanddeel geworden was. Daardoor leed het arrest om te beginnen al aan een motiveringsgebrek. Onderdeel 2a van het middel in cassatie ging er volgens de Hoge Raad terecht van uit dat bij de beantwoording van deze vraag als hoofdzaak moet worden aangemerkt: het gebouw waarin de fabriek is gevestigd.

      De Hoge Raad overweegt vervolgens (onder vaststelling dat het Hof ook op dit punt zijn beslissing onvoldoende had toegelicht):

      “3.4 De onderdelen 2b en 2c strekken ten betoge dat ‘s Hofs overweging dat de apparatuur bepaaldelijk behoort tot ‘’het wezen van de fabriek’’, in de zin van art. 563 BW, onjuist althans onbegrijpelijk is.

      Ook deze onderdelen slagen. Indien het Hof heeft bedoeld dat het bepaalde in art. 563 lid 1 onder 1° BW hier toepassing moet vinden, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting aangezien die bepaling alleen van betekenis is wanneer de vraag moet worden beantwoord of een zaak onroerend door bestemming is.

      Mocht het Hof hebben bedoeld dat de omstandigheid dat de apparatuur essentieel is voor het naar behoren functioneren van de in het gebouw gevestigde farmaceutische productie-inrichting, meebrengt dat de apparatuur bestanddeel is van ‘’de fabriek’’, dan is het eveneens van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, hetzij door ten onrechte niet het fabrieksgebouw maar de daarin gevestigde productie-inrichting als de hoofdzaak aan te merken (zie hiervoor onder 3.3), hetzij door bij het beantwoorden van de vraag of de apparatuur naar verkeersopvatting bestanddeel van het gebouw is ten onrechte doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de rol die de apparatuur vervult in het productieproces.”

      De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst de zaak terug naar een ander Hof, maar geeft daarbij nog een belangrijk handvat voor de verdere beoordeling (r.o. 3.2):

      “… Met het oog op het na verwijzing te verrichten onderzoek wordt het volgende opgemerkt. Het gaat in gevallen als het onderhavige om beantwoording van de vraag of apparatuur en gebouw naar verkeersopvatting te zamen als één zaak moeten worden gezien. Wanneer gebouw en apparatuur in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, ligt hierin een aanwijzing voor een bevestigende beantwoording van die vraag.

      Hetzelfde geldt wanneer het gebouw uit een oogpunt van geschiktheid als fabrieksgebouw — gebouw dienende tot het huisvesten van een productie-inrichting — bij ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd. Bij het aanleggen van deze laatste maatstaf komt het niet aan op de functie welke de apparatuur (eventueel) vervult in het productieproces.”

      [MdV, 24-10-2023]

      Uitspraak

      nvt

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!