HR 18 november 2016 (huurders loods/verhuurder)
De Hoge Raad verwijst in het arrest HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden) (zie ook Rechtspraak op Lawyrup) naar een eerder arrest HR 18 november 2016 (huurders loods/verhuurder) over een zgn. “apparaatsfout” van een Gerechtshof bij de behandeling van een zaak. Daar was verwarring ontstaan, doordat het griffierecht door de gedaagden te laat betaald was, waarna de procedure bij verstek was voortgezet.
Feiten van HR 16 november 2016 (huurders loods/verhuurder)
De huurders hadden de (gedeeltelijk) gehuurde loods na einde van de bepaalde termijn ontruimd, en daarna geen huur meer betaald. De verhuurder stelde, dat de huur na het einde van de bepaalde tijd zou worden voortgezet en vorderde huursommen.
Griffierecht te laat betaald: zaak behandeld bij verstek
In deze zaak was de procedure van de huurders in hoger beroep de mist ingegaan, doordat zij het griffierecht bij het Hof te laat hadden betaald. Daardoor verleende het Hof verstek tegen hen en werd de procedure verder – inclusief een getuigenverhoor zonder de huurders – als verstekzaak voortgezet.
Ten onrechte, want doordat het griffierecht alsnog werd voldaan werd het verstek gezuiverd en hadden huurders alsnog tot de procedure toegelaten moeten worden (zie art. 142 Rv. jo. art. 353 lid 1 Rv.).
Arrest bij verstek gewezen, geïntimeerden tekenden verzet aan
Nadat de vordering van de verhuurder door het Hof werd toegewezen bij verstekarrest, kwamen de huurders daartegen in verzet. Vervolgens oordeelde het Hof, dat het weliswaar per ongeluk had gehandeld alsof de zaak bij verstek was gevoerd, maar dat de huurders achteraf bezien toch wel waren verschenen en ze zelf maar aan de bel hadden moeten trekken.
Hof: griffierecht inderdaad alsnog betaald dus verzet niet-ontvankelijk
Het arrest was dus op tegenspraak – en niet bij verstek – gewezen aldus het Hof, zodat het verzet niet-ontvankelijk was. Het Hof meende zo formeel en strict te moeten handelen gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, en verwees onder meer naar een eerder arrest van de Hoge Raad. Het Hof overweegt:
“Als de rechter abusievelijk een verstekvonnis wijst nadat de gedaagde het verstek had gezuiverd, dan is in wezen sprake van een contradictoir vonnis, waartegen alleen hoger beroep en geen verzet openstaat; HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094.”
Hoge Raad: huurders hadden cassatie moeten instellen, maar doordat Hof behandeld heeft als verstek, geldt toch verzet als het juiste rechtsmiddel
Maar dat is toch niet juist, oordeelt de Hoge Raad vervolgens. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.2 t/m 3.3.4):
“3.3.2. Uitgangspunt in cassatie is dat de betaling van het door de huurders in hoger beroep verschuldigde griffierecht ingevolge art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 142 Rv ertoe leidde dat het tegen hen verleende verstek werd gezuiverd. Het hof heeft dan ook op zichzelf terecht geoordeeld dat zijn na de zuivering van het verstek gewezen arresten (van 29 januari 2013, 21 mei 2013 en 4 maart 2014) moeten worden aangemerkt als arresten die op tegenspraak zijn gewezen (vgl. HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094, NJ 1994/7). Eisers in cassatie hadden tegen die arresten dus geen verzet bij het hof moeten instellen, maar cassatieberoep. In het onderhavige geval moet echter op deze regel om de volgende redenen een uitzondering worden aanvaard.
3.3.3 Het hof heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep steeds is behandeld als een verstekzaak, uit het roljournaal op geen enkel moment kenbaar was dat het verstek was gezuiverd en eisers ernstig nadeel hebben ondervonden (zie hiervoor in 3.2.3). Dit komt erop neer neer dat eisers in cassatie, mede als gevolg van een apparaatsfout aan de zijde van het hof, geen proceshandelingen hebben verricht in de periode tussen de zuivering van het verstek en het arrest van 4 maart 2014. In de periode tussen de arresten van 21 mei 2013 en 4 maart 2014 heeft bovendien een getuigenverhoor aan de zijde van verweerder in cassatie plaatsgevonden waarbij eisers in cassatie niet aanwezig of vertegenwoordigd waren doordat de zaak ten onrechte als verstekzaak werd behandeld. De veroordelingen ten laste van eisers in cassatie in het arrest van 4 maart 2014, zijn aldus tot stand gekomen met schending van het recht van eisers in cassatie om zich in het door verweerder in cassatie ingestelde hoger beroep te verdedigen.
3.3.4 Door eisers in cassatie in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het hiervoor in 3.3.3 bedoelde processuele verzuim aan de zijde van het hof, niet mogelijk is volgens de hiervoor in 3.3.2 vermelde regels, is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat eisers in cassatie zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). In zoverre is de klacht gegrond.”
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Verzet.
[MdV, 17-05-2023]
HR 18 november 2016 (huurders loods/verhuurder)
De Hoge Raad verwijst in het arrest HR 8 februari 2019 (Credivance/ex-echtelieden) (zie ook Rechtspraak op Lawyrup) naar een eerder arrest HR 18 november 2016 (huurders loods/verhuurder) over een zgn. “apparaatsfout” van een Gerechtshof bij de behandeling van een zaak. Daar was verwarring ontstaan, doordat het griffierecht door de gedaagden te laat betaald was, waarna de procedure bij verstek was voortgezet.
Feiten van HR 16 november 2016 (huurders loods/verhuurder)
De huurders hadden de (gedeeltelijk) gehuurde loods na einde van de bepaalde termijn ontruimd, en daarna geen huur meer betaald. De verhuurder stelde, dat de huur na het einde van de bepaalde tijd zou worden voortgezet en vorderde huursommen.
Griffierecht te laat betaald: zaak behandeld bij verstek
In deze zaak was de procedure van de huurders in hoger beroep de mist ingegaan, doordat zij het griffierecht bij het Hof te laat hadden betaald. Daardoor verleende het Hof verstek tegen hen en werd de procedure verder – inclusief een getuigenverhoor zonder de huurders – als verstekzaak voortgezet.
Ten onrechte, want doordat het griffierecht alsnog werd voldaan werd het verstek gezuiverd en hadden huurders alsnog tot de procedure toegelaten moeten worden (zie art. 142 Rv. jo. art. 353 lid 1 Rv.).
Arrest bij verstek gewezen, geïntimeerden tekenden verzet aan
Nadat de vordering van de verhuurder door het Hof werd toegewezen bij verstekarrest, kwamen de huurders daartegen in verzet. Vervolgens oordeelde het Hof, dat het weliswaar per ongeluk had gehandeld alsof de zaak bij verstek was gevoerd, maar dat de huurders achteraf bezien toch wel waren verschenen en ze zelf maar aan de bel hadden moeten trekken.
Hof: griffierecht inderdaad alsnog betaald dus verzet niet-ontvankelijk
Het arrest was dus op tegenspraak – en niet bij verstek – gewezen aldus het Hof, zodat het verzet niet-ontvankelijk was. Het Hof meende zo formeel en strict te moeten handelen gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, en verwees onder meer naar een eerder arrest van de Hoge Raad. Het Hof overweegt:
“Als de rechter abusievelijk een verstekvonnis wijst nadat de gedaagde het verstek had gezuiverd, dan is in wezen sprake van een contradictoir vonnis, waartegen alleen hoger beroep en geen verzet openstaat; HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094.”
Hoge Raad: huurders hadden cassatie moeten instellen, maar doordat Hof behandeld heeft als verstek, geldt toch verzet als het juiste rechtsmiddel
Maar dat is toch niet juist, oordeelt de Hoge Raad vervolgens. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3.2 t/m 3.3.4):
“3.3.2. Uitgangspunt in cassatie is dat de betaling van het door de huurders in hoger beroep verschuldigde griffierecht ingevolge art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 142 Rv ertoe leidde dat het tegen hen verleende verstek werd gezuiverd. Het hof heeft dan ook op zichzelf terecht geoordeeld dat zijn na de zuivering van het verstek gewezen arresten (van 29 januari 2013, 21 mei 2013 en 4 maart 2014) moeten worden aangemerkt als arresten die op tegenspraak zijn gewezen (vgl. HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094, NJ 1994/7). Eisers in cassatie hadden tegen die arresten dus geen verzet bij het hof moeten instellen, maar cassatieberoep. In het onderhavige geval moet echter op deze regel om de volgende redenen een uitzondering worden aanvaard.
3.3.3 Het hof heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep steeds is behandeld als een verstekzaak, uit het roljournaal op geen enkel moment kenbaar was dat het verstek was gezuiverd en eisers ernstig nadeel hebben ondervonden (zie hiervoor in 3.2.3). Dit komt erop neer neer dat eisers in cassatie, mede als gevolg van een apparaatsfout aan de zijde van het hof, geen proceshandelingen hebben verricht in de periode tussen de zuivering van het verstek en het arrest van 4 maart 2014. In de periode tussen de arresten van 21 mei 2013 en 4 maart 2014 heeft bovendien een getuigenverhoor aan de zijde van verweerder in cassatie plaatsgevonden waarbij eisers in cassatie niet aanwezig of vertegenwoordigd waren doordat de zaak ten onrechte als verstekzaak werd behandeld. De veroordelingen ten laste van eisers in cassatie in het arrest van 4 maart 2014, zijn aldus tot stand gekomen met schending van het recht van eisers in cassatie om zich in het door verweerder in cassatie ingestelde hoger beroep te verdedigen.
3.3.4 Door eisers in cassatie in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het hiervoor in 3.3.3 bedoelde processuele verzuim aan de zijde van het hof, niet mogelijk is volgens de hiervoor in 3.3.2 vermelde regels, is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat eisers in cassatie zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). In zoverre is de klacht gegrond.”
Deze uitspraak wordt besproken op de pagina Verzet.
[MdV, 17-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!