Pagina inhoud

    HR 21 december 2011 (ondeugdelijk schilderwerk na dading)

    Gezag van gewijsde

    Beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 lid 1 Rv.). Dit geldt alleen voor beslissingen de rechtsbetrekking in geschil betreffen. Kracht van gewijsde wil zeggen dat er geen rechtsmiddel meer open staat (de verzet- en beroepstermijnen zijn verstreken).

    Overwegingen dragend voor het dictum

    Bepalend voor het toekennen van gezag van gewijsde aan een rechterlijke beslissing is de inhoud van het dictum van de uitspraak. De overwegingen, die leidden tot de beslissing in het dictum spelen echter ook een rol bij het oordeel, of een uitspraak gezag van gewijsde heeft.

    Om gezag van gewijsde toe te kennen aan overwegingen in de uitspraak, is doorslaggevend of die dragend zijn voor de beslissing die in het dictum van de betreffende beschikking is gegeven. Daarbij moet ook worden gelet op de vordering waarover in de uitspraak beslist wordt.

    In HR 21 december 2001 (ondeugdelijk schilderwerk uitgevoerd o.g.v. dading) besliste de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte het beroep van de schilder op het gezag van gewijsde van een eerdere beslissing van de Kantonrechter had gehonoreerd. Die beslissing had niet hetzelfde onderwerp als de kwestie waarover vervolgens tussen partijen opnieuw geprocedeerd werd. De Kantonrechter had slechts beslist, dat de veroordeelde partij de vergoeding voor de werkzaamheden moest betalen conform de dading. De nieuwe procedure had vernietiging van de dading tot onderwerp.

    De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.3.2):

    “Het Hof moest beoordelen of de beslissingen vervat in het vonnis van de kantonrechter de rechtsbetrekking betreffen die ook in het onderhavige geding in geschil is, met als gevolg dat die beslissingen ook in deze procedure tussen partijen bindende kracht zouden hebben (art. 67 lid 1 Rv.). In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde gesteld of de schilder toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de op grond van de overeenkomst van dading uit te voeren schilderswerkzaamheden. In de eerdere procedure voor de kantonrechter is beslist dat eiser voor de door de schilder uitgevoerde schilderswerkzaamheden het in de overeenkomst van dading afgesproken bedrag diende te betalen en dat hij die verplichting niet blijvend kon opschorten. De kantonrechter is derhalve niet toegekomen aan een beslissing omtrent het in de onderhavige procedure gestelde tekortschieten door de schilder en de daarop door eiser gegronde vorderingen.”

    Overwegingen P-G over leerstuk kracht van gewijsde

    De P-G gaat in diens conclusie d.d. 21 december 2011 bij dit arrest nader in op de vraag, wat het leerstuk van gezag van gewijsde wel en niet inhoudt. Belangrijk is hierbij, dat de beantwoording van de vraag, of er sprake is van gezag van gewijsde aan de feitenrechter is om te beoordelen. De P-G schrijft het volgende over het gezag van gewijsde:

    “2.3 In essentie strekt het leerstuk van gezag van gewijsde ertoe een einde te maken aan geschillen die in wezen dezelfde rechtsbetrekking betreffen, ongeacht welke vorderingen uit hoofde van die rechtsbetrekking geldend worden gemaakt. Onjuist is derhalve het uitgangspunt dat slechts een beroep op het gezag van gewijsde kan worden gedaan indien in de volgende procedure hetzelfde wordt gevorderd als in de eerdere procedure(4). Overigens is het niet nodig dat het betreffende punt “allesoverheersend” is geweest <met verwijzing naar HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 413>.

    2.4 De strekking van het gezag van gewijsde brengt mee dat partijen een eerder beslist geschilpunt niet telkens opnieuw aan de orde kunnen stellen met een beroep op nieuwe juridische en feitelijke stellingen, op grond waarvan thans anders moet worden geoordeeld. Hiervan dient wel te worden onderscheiden het geval dat de vordering wordt herhaald op een andere feitelijke grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten.

    2.5 Van een “beslissing aangaande de rechtsbetrekking in geschil” als bedoeld in art. 67 lid 1 Rv. is geen sprake ingeval de rechter het gevorderde niet toewijst op grond van zijn oordeel dat de door de eisende partij daaraan ten grondslag gelegde stellingen onvoldoende zijn om hem in staat te stellen aangaande de rechtsbetrekking in geschil een beslissing te geven <met verwijzing naar HR 19 november 1993, NJ 1994, 175>.

    … Voorbeelden waarin de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, zijn: niet-ontvankelijkheid, nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, foutieve vertegenwoordiging, een te vroeg ingestelde vordering, een geweigerde vermeerdering van eis en voorwaardelijk of subsidiair aan de orde gestelde geschilpunten die buiten beschouwing zijn gebleven.

    2.6 De vraag of aan een beslissing in een eerder vonnis gezag van gewijsde toekomt, hangt nauw samen met de inhoud en strekking van die beslissing. Het oordeel daarover is derhalve in de eerste plaats een kwestie van uitleg van het eerdere vonnis, hetgeen in beginsel is voorbehouden aan de feitenrechter.”

    Het opnieuw ter discussie stellen van een rechtsbetrekking na een eerdere beslissing is dus niet per definitie verboden. Als bvb. een vordering eerder is afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat (nog) niet aan een opschortende voorwaarde is voldaan, kan die vordering weer worden ingesteld nadat wel aan de voorwaarde is voldaan.

    Er moet dan natuurlijk wel iets veranderd zijn ten opzichte van de eerdere procedure.

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.

    [MdV, 25-05-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2011:AB2780

    Hoge Raad

    27-12-2011

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 21 december 2011 (ondeugdelijk schilderwerk na dading)

      Gezag van gewijsde

      Beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 lid 1 Rv.). Dit geldt alleen voor beslissingen de rechtsbetrekking in geschil betreffen. Kracht van gewijsde wil zeggen dat er geen rechtsmiddel meer open staat (de verzet- en beroepstermijnen zijn verstreken).

      Overwegingen dragend voor het dictum

      Bepalend voor het toekennen van gezag van gewijsde aan een rechterlijke beslissing is de inhoud van het dictum van de uitspraak. De overwegingen, die leidden tot de beslissing in het dictum spelen echter ook een rol bij het oordeel, of een uitspraak gezag van gewijsde heeft.

      Om gezag van gewijsde toe te kennen aan overwegingen in de uitspraak, is doorslaggevend of die dragend zijn voor de beslissing die in het dictum van de betreffende beschikking is gegeven. Daarbij moet ook worden gelet op de vordering waarover in de uitspraak beslist wordt.

      In HR 21 december 2001 (ondeugdelijk schilderwerk uitgevoerd o.g.v. dading) besliste de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte het beroep van de schilder op het gezag van gewijsde van een eerdere beslissing van de Kantonrechter had gehonoreerd. Die beslissing had niet hetzelfde onderwerp als de kwestie waarover vervolgens tussen partijen opnieuw geprocedeerd werd. De Kantonrechter had slechts beslist, dat de veroordeelde partij de vergoeding voor de werkzaamheden moest betalen conform de dading. De nieuwe procedure had vernietiging van de dading tot onderwerp.

      De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.3.2):

      “Het Hof moest beoordelen of de beslissingen vervat in het vonnis van de kantonrechter de rechtsbetrekking betreffen die ook in het onderhavige geding in geschil is, met als gevolg dat die beslissingen ook in deze procedure tussen partijen bindende kracht zouden hebben (art. 67 lid 1 Rv.). In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde gesteld of de schilder toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de op grond van de overeenkomst van dading uit te voeren schilderswerkzaamheden. In de eerdere procedure voor de kantonrechter is beslist dat eiser voor de door de schilder uitgevoerde schilderswerkzaamheden het in de overeenkomst van dading afgesproken bedrag diende te betalen en dat hij die verplichting niet blijvend kon opschorten. De kantonrechter is derhalve niet toegekomen aan een beslissing omtrent het in de onderhavige procedure gestelde tekortschieten door de schilder en de daarop door eiser gegronde vorderingen.”

      Overwegingen P-G over leerstuk kracht van gewijsde

      De P-G gaat in diens conclusie d.d. 21 december 2011 bij dit arrest nader in op de vraag, wat het leerstuk van gezag van gewijsde wel en niet inhoudt. Belangrijk is hierbij, dat de beantwoording van de vraag, of er sprake is van gezag van gewijsde aan de feitenrechter is om te beoordelen. De P-G schrijft het volgende over het gezag van gewijsde:

      “2.3 In essentie strekt het leerstuk van gezag van gewijsde ertoe een einde te maken aan geschillen die in wezen dezelfde rechtsbetrekking betreffen, ongeacht welke vorderingen uit hoofde van die rechtsbetrekking geldend worden gemaakt. Onjuist is derhalve het uitgangspunt dat slechts een beroep op het gezag van gewijsde kan worden gedaan indien in de volgende procedure hetzelfde wordt gevorderd als in de eerdere procedure(4). Overigens is het niet nodig dat het betreffende punt “allesoverheersend” is geweest <met verwijzing naar HR 14 oktober 1988, NJ 1989, 413>.

      2.4 De strekking van het gezag van gewijsde brengt mee dat partijen een eerder beslist geschilpunt niet telkens opnieuw aan de orde kunnen stellen met een beroep op nieuwe juridische en feitelijke stellingen, op grond waarvan thans anders moet worden geoordeeld. Hiervan dient wel te worden onderscheiden het geval dat de vordering wordt herhaald op een andere feitelijke grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten.

      2.5 Van een “beslissing aangaande de rechtsbetrekking in geschil” als bedoeld in art. 67 lid 1 Rv. is geen sprake ingeval de rechter het gevorderde niet toewijst op grond van zijn oordeel dat de door de eisende partij daaraan ten grondslag gelegde stellingen onvoldoende zijn om hem in staat te stellen aangaande de rechtsbetrekking in geschil een beslissing te geven <met verwijzing naar HR 19 november 1993, NJ 1994, 175>.

      … Voorbeelden waarin de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, zijn: niet-ontvankelijkheid, nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid, foutieve vertegenwoordiging, een te vroeg ingestelde vordering, een geweigerde vermeerdering van eis en voorwaardelijk of subsidiair aan de orde gestelde geschilpunten die buiten beschouwing zijn gebleven.

      2.6 De vraag of aan een beslissing in een eerder vonnis gezag van gewijsde toekomt, hangt nauw samen met de inhoud en strekking van die beslissing. Het oordeel daarover is derhalve in de eerste plaats een kwestie van uitleg van het eerdere vonnis, hetgeen in beginsel is voorbehouden aan de feitenrechter.”

      Het opnieuw ter discussie stellen van een rechtsbetrekking na een eerdere beslissing is dus niet per definitie verboden. Als bvb. een vordering eerder is afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat (nog) niet aan een opschortende voorwaarde is voldaan, kan die vordering weer worden ingesteld nadat wel aan de voorwaarde is voldaan.

      Er moet dan natuurlijk wel iets veranderd zijn ten opzichte van de eerdere procedure.

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.

      [MdV, 25-05-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2011:AB2780

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!