HR 30 mei 1952 (OOM/beheerder)
Gezag van gewijsde
Beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 lid 1 Rv.). Dit geldt alleen voor beslissingen de rechtsbetrekking in geschil betreffen. De bepaling heeft zowel betrekking op vonnissen als op beschikkingen.
Kracht van gewijsde wil zeggen dat er geen rechtsmiddel meer open staat (de verzet- en beroepstermijnen zijn verstreken).
Geldt in civiele zaken “ne bis in idem’?
Twee oude arresten uit 1951 resp. 1952 van de Hoge Raad over het gezag van gewijsde zijn in maart 2021 gepubliceerd. In de zaak HR 30 mei 1952 (OOM/beheerder) komt de vraag of ne bis in idem in civilibus verboden is ook weer aan de orde.
Het ging daar om de vraag, of iemand – die kennelijk beheerder was geworden van onroerend goed van een in de oorlog “vermist” geraakte persoon – aan de Wederkerige Verzekeringmaatschappij ‘’de Onderlinge Oorlogsschadeverzekering Maatschappij” (afgekort “OOM”) premie moest betalen voor de opstalverzekering, die de beheerder in het kader van het beheer was aangegaan. De beheerder had zich in de eerste procedure verweerd en OOM was niet geslaagd in het bewijs, dat de beheerder in diens hoedanigheid de verzekering was aangegaan. In de tweede procedure baseerde OOM de vordering op een andere grondslag uit hoofde waarvan de beheerder bevoegd was geweest de verzekering aan te gaan en dus gehouden de premie te betalen.
De beheerder beriep zich op het kracht van gewijsde in de eerste zaak:
“de O.O.M. is niet-ontvankelijk, omdat de Rechtbank in haar vonnis no. 4217/ 1949 tussen dezelfde partijen gewezen reeds over de zaak een beslissing heeft gegeven en deze, nadat een beroep in cassatie daartegen was verworpen, inmiddels in gewijsde was gegaan.”
De rechtbank volgde de beheerder daar niet in, overwegende:
“In de zaak 4217/1949 heeft de Rechtbank niet beslist over de geschilpunten, die partijen verdeeld hielden, maar slechts uitgemaakt, dat eiseres, die bij dagvaarding had gesteld, dat [B] voor en namens [A] toetreding als deelnemer had verzocht, en die bij tegenspraak door gedaagde bij repliek deze stelling had aangevuld met te betogen, dat dit ‘’als beheerder” was geschied, met deze woorden ‘’als beheerder” gelet op het feit, dat de [B] alleen onroerend goed beheerde, niet voldoende had gesteld om haar eis te rechtvaardigen. Derhalve kon eiseres hare actie, omtrent welker grondslagen niet was beslist, op nieuw aanbrengen, daarbij terecht rekening houdende met hetgeen de Rechtbank had overwogen.”
Een nieuwe vordering op een andere grondslag is toegestaan
De Hoge Raad besliste, dat de rechtbank terecht een beroep op het gezag van gewijsde had afgewezen, omdat het hier weliswaar ging om dezelfde rechtsverhouding en feiten, maar dit niet in de weg stond aan het opnieuw instellen van de vordering op een andere juridische grondslag:
“dat in het vorige tussen partijen gevoerde geding de ingeroepen rechtsverhouding steunde op den grondslag, dat [B] als beheerder voor en namens [A] toetreding tot de O.O.M. als deelnemer had verzocht;
dat in het onderhavige geding dezelfde rechtsverhouding door de O.O.M. wordt ingeroepen, thans echter gegrond op de stelling dat [betrokkene] onder den naam [B] op den voet van de Verordening 154/41 betreffende het Joodse grondbezit door de Nederlandse Administratie van Onroerende Goederen met het beheer was belast en speciaal tot het aangaan van verzekeringen gemachtigd;
dat mitsdien de O.O.M. thans de bedoelde rechtsverhouding met een anderen feitelijken grondslag meent te kunnen staven en dienvolgens de Rechtbank terecht het beroep op gezag van gewijsde heeft afgewezen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
HR 30 mei 1952 (OOM/beheerder)
Gezag van gewijsde
Beslissingen die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 lid 1 Rv.). Dit geldt alleen voor beslissingen de rechtsbetrekking in geschil betreffen. De bepaling heeft zowel betrekking op vonnissen als op beschikkingen.
Kracht van gewijsde wil zeggen dat er geen rechtsmiddel meer open staat (de verzet- en beroepstermijnen zijn verstreken).
Geldt in civiele zaken “ne bis in idem’?
Twee oude arresten uit 1951 resp. 1952 van de Hoge Raad over het gezag van gewijsde zijn in maart 2021 gepubliceerd. In de zaak HR 30 mei 1952 (OOM/beheerder) komt de vraag of ne bis in idem in civilibus verboden is ook weer aan de orde.
Het ging daar om de vraag, of iemand – die kennelijk beheerder was geworden van onroerend goed van een in de oorlog “vermist” geraakte persoon – aan de Wederkerige Verzekeringmaatschappij ‘’de Onderlinge Oorlogsschadeverzekering Maatschappij” (afgekort “OOM”) premie moest betalen voor de opstalverzekering, die de beheerder in het kader van het beheer was aangegaan. De beheerder had zich in de eerste procedure verweerd en OOM was niet geslaagd in het bewijs, dat de beheerder in diens hoedanigheid de verzekering was aangegaan. In de tweede procedure baseerde OOM de vordering op een andere grondslag uit hoofde waarvan de beheerder bevoegd was geweest de verzekering aan te gaan en dus gehouden de premie te betalen.
De beheerder beriep zich op het kracht van gewijsde in de eerste zaak:
“de O.O.M. is niet-ontvankelijk, omdat de Rechtbank in haar vonnis no. 4217/ 1949 tussen dezelfde partijen gewezen reeds over de zaak een beslissing heeft gegeven en deze, nadat een beroep in cassatie daartegen was verworpen, inmiddels in gewijsde was gegaan.”
De rechtbank volgde de beheerder daar niet in, overwegende:
“In de zaak 4217/1949 heeft de Rechtbank niet beslist over de geschilpunten, die partijen verdeeld hielden, maar slechts uitgemaakt, dat eiseres, die bij dagvaarding had gesteld, dat [B] voor en namens [A] toetreding als deelnemer had verzocht, en die bij tegenspraak door gedaagde bij repliek deze stelling had aangevuld met te betogen, dat dit ‘’als beheerder” was geschied, met deze woorden ‘’als beheerder” gelet op het feit, dat de [B] alleen onroerend goed beheerde, niet voldoende had gesteld om haar eis te rechtvaardigen. Derhalve kon eiseres hare actie, omtrent welker grondslagen niet was beslist, op nieuw aanbrengen, daarbij terecht rekening houdende met hetgeen de Rechtbank had overwogen.”
Een nieuwe vordering op een andere grondslag is toegestaan
De Hoge Raad besliste, dat de rechtbank terecht een beroep op het gezag van gewijsde had afgewezen, omdat het hier weliswaar ging om dezelfde rechtsverhouding en feiten, maar dit niet in de weg stond aan het opnieuw instellen van de vordering op een andere juridische grondslag:
“dat in het vorige tussen partijen gevoerde geding de ingeroepen rechtsverhouding steunde op den grondslag, dat [B] als beheerder voor en namens [A] toetreding tot de O.O.M. als deelnemer had verzocht;
dat in het onderhavige geding dezelfde rechtsverhouding door de O.O.M. wordt ingeroepen, thans echter gegrond op de stelling dat [betrokkene] onder den naam [B] op den voet van de Verordening 154/41 betreffende het Joodse grondbezit door de Nederlandse Administratie van Onroerende Goederen met het beheer was belast en speciaal tot het aangaan van verzekeringen gemachtigd;
dat mitsdien de O.O.M. thans de bedoelde rechtsverhouding met een anderen feitelijken grondslag meent te kunnen staven en dienvolgens de Rechtbank terecht het beroep op gezag van gewijsde heeft afgewezen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Algemene bepalingen vonnis.
[MdV, 25-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!