PHR 22 oktober 2021 (doorbreking rechtsmiddelenverbod)
In het art. 81 RO-arrest HR 25 februari 2022 is de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde. In zijn conclusie bij dit arrest schrijft de P-G over de criteria voor het toelaten van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
Feiten van HR 25 februari 2022 (doorbreking rechtsmiddelenverbod)
De Kantonrechter had de Huurprijzenwet fout toegepast, doordat hij – onder wijziging van de overeengekomen huurprijs – een (lagere) redelijke huurprijs had vastgesteld, maar boven de liberalisatiegrens. Art. 7:262 lid 2 B.W. houdt een rechtsmiddelenverbod in. Ondanks het feit, dat deze beslissing fout was, was dit geen reden tot doorbreking van het appèlverbod.
De P-G schrijft in het advies in nr. 4.9 het volgende:
“De juiste scheidslijn tussen een onjuiste toepassing van een bepaling en het treden buiten het toepassingsgebied van die bepaling, is niet a priori gegeven. Zo men wil is het laatste niet meer dan een gekwalificeerde vorm van het eerste, want een zozeer onjuiste toepassing van de bepaling dat daardoor buiten haar toepassingsgebied wordt getreden. Waarop het dus op aankomt is wat wel of niet tot het toepassingsgebied van de bepaling wordt gerekend. Het antwoord op die vraag is niet a priori duidelijk en moet door uitleg van het wettelijk stelsel worden beantwoord, rekening houdend met de strekking van het desbetreffende rechtsmiddelenverbod en de betrokken algemene en bijzondere belangen, waaronder ook eventuele fundamentele rechten van partijen.
In voetnoot 17 voegt hij daar aan toe:
“Een voorbeeld van een rechtsmiddelenverbod waar een onjuiste toepassing van de bepaling relatief spoedig de kwalificatie van treden buiten het toepassingsgebied verdient, is dat van art. 31 lid 4 Rv, met betrekking tot het herstel van kennelijke fouten in een vonnis, arrest of beschikking. Vindt ‘herstel’ plaats van wat niet een kennelijke fout is, dan is dit een treden buiten het toepassingsgebied van art. 31 lid 1 Rv en niet slechts een onjuist toepassing van die bepaling. Vergelijk HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:580, JBPR 2019/33 m.nt. G.C.C. Lewin (vergelijk ook die annotatie en de daar vermelde rechtspraak; vergelijk ook de Kroniek hoger beroep in TCR 2021/3 van G.C.C. Lewin & H. Wattel). Deze stringente opvatting van het toepassingsgebied van de bepaling van art. 31 lid 1 Rv staat mijns inziens in verband met de zwaarwegende belangen van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en van rechtszekerheid voor partijen (het laatste valt gedeeltelijk samen met het eerste).”
De P-G gaat in nr. 4.9 verder met de volgende toelichting:
“Gangbaar is de voorstelling van zaken volgens welke een rechter buiten het toepassingsgebied van een bepaling treedt, als hij een voorvraag die aan de eigenlijke toepassing van de bepaling voorafgaat, onjuist beantwoordt. Die voorstelling dunkt mij niet onjuist, maar ik meen dat zij aan de kwestie niet werkelijk iets kan veranderen: door uitleg van het wettelijk stelsel zal men moeten bepalen wat voorvraag is en wat eigenlijke toepassing. Zulke uitleg is niet een vorm van strikt-logisch redeneren, maar is recht doen aan gepaste normatieve overwegingen.”
Eerdere jurisprudentie over het rechtsmiddelenverbod
De P-G verwijst naar de volgende jurisprudentie (voetnoot 14): HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242 m.nt. L. Wichers Hoeth, W.H. Heemskerk; HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, NJ 2015/215 m.nt. H.B. Krans; HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3536, NJ 2015/275 m.nt. W.D.H. Asser en HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:972, NJ 2018/429 m.nt. S. Perrick.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Appellabiliteit.
[MdV, 7-06-2023]
PHR 22 oktober 2021 (doorbreking rechtsmiddelenverbod)
In het art. 81 RO-arrest HR 25 februari 2022 is de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod aan de orde. In zijn conclusie bij dit arrest schrijft de P-G over de criteria voor het toelaten van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
Feiten van HR 25 februari 2022 (doorbreking rechtsmiddelenverbod)
De Kantonrechter had de Huurprijzenwet fout toegepast, doordat hij – onder wijziging van de overeengekomen huurprijs – een (lagere) redelijke huurprijs had vastgesteld, maar boven de liberalisatiegrens. Art. 7:262 lid 2 B.W. houdt een rechtsmiddelenverbod in. Ondanks het feit, dat deze beslissing fout was, was dit geen reden tot doorbreking van het appèlverbod.
De P-G schrijft in het advies in nr. 4.9 het volgende:
“De juiste scheidslijn tussen een onjuiste toepassing van een bepaling en het treden buiten het toepassingsgebied van die bepaling, is niet a priori gegeven. Zo men wil is het laatste niet meer dan een gekwalificeerde vorm van het eerste, want een zozeer onjuiste toepassing van de bepaling dat daardoor buiten haar toepassingsgebied wordt getreden. Waarop het dus op aankomt is wat wel of niet tot het toepassingsgebied van de bepaling wordt gerekend. Het antwoord op die vraag is niet a priori duidelijk en moet door uitleg van het wettelijk stelsel worden beantwoord, rekening houdend met de strekking van het desbetreffende rechtsmiddelenverbod en de betrokken algemene en bijzondere belangen, waaronder ook eventuele fundamentele rechten van partijen.
In voetnoot 17 voegt hij daar aan toe:
“Een voorbeeld van een rechtsmiddelenverbod waar een onjuiste toepassing van de bepaling relatief spoedig de kwalificatie van treden buiten het toepassingsgebied verdient, is dat van art. 31 lid 4 Rv, met betrekking tot het herstel van kennelijke fouten in een vonnis, arrest of beschikking. Vindt ‘herstel’ plaats van wat niet een kennelijke fout is, dan is dit een treden buiten het toepassingsgebied van art. 31 lid 1 Rv en niet slechts een onjuist toepassing van die bepaling. Vergelijk HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:580, JBPR 2019/33 m.nt. G.C.C. Lewin (vergelijk ook die annotatie en de daar vermelde rechtspraak; vergelijk ook de Kroniek hoger beroep in TCR 2021/3 van G.C.C. Lewin & H. Wattel). Deze stringente opvatting van het toepassingsgebied van de bepaling van art. 31 lid 1 Rv staat mijns inziens in verband met de zwaarwegende belangen van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en van rechtszekerheid voor partijen (het laatste valt gedeeltelijk samen met het eerste).”
De P-G gaat in nr. 4.9 verder met de volgende toelichting:
“Gangbaar is de voorstelling van zaken volgens welke een rechter buiten het toepassingsgebied van een bepaling treedt, als hij een voorvraag die aan de eigenlijke toepassing van de bepaling voorafgaat, onjuist beantwoordt. Die voorstelling dunkt mij niet onjuist, maar ik meen dat zij aan de kwestie niet werkelijk iets kan veranderen: door uitleg van het wettelijk stelsel zal men moeten bepalen wat voorvraag is en wat eigenlijke toepassing. Zulke uitleg is niet een vorm van strikt-logisch redeneren, maar is recht doen aan gepaste normatieve overwegingen.”
Eerdere jurisprudentie over het rechtsmiddelenverbod
De P-G verwijst naar de volgende jurisprudentie (voetnoot 14): HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242 m.nt. L. Wichers Hoeth, W.H. Heemskerk; HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943, NJ 2015/215 m.nt. H.B. Krans; HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3536, NJ 2015/275 m.nt. W.D.H. Asser en HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:972, NJ 2018/429 m.nt. S. Perrick.
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Appellabiliteit.
[MdV, 7-06-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!