Pagina inhoud

    Rb. Middelburg 5 maart 2008 (Ahlmarco/URS België)

    Vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is

    In deze zaak voor Rb. Middelburg 5 maart 2008 (Ahlmarco/URS België) is een enigszins ingewikkelde IPR-puzzel aan de orde. Naar aanleiding van de hulpverlening aan een aan Ahlmarco toebehorend zeeschip door de Unie van Redding- en Sleepdienst België (URS België) N.V., dat op de Schelde in het Nauw van Bath aan de grond gelopen was, spande Ahlmarco een procedure aan tegen URS Belgie teneinde het hulploon te doen vaststellen. De locatie van het vastlopen lag in het arrondissement Middelburg (dus in Nederland).

    URS België was echter zelf een procedure gestart bij de High Court of Justice, Queen’s Bench Division, Admiralty Court in Londen (hierna verder: de Admiralty Court). Zij beriep zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.

    De rechtbank wees dit incidentele verweer af en verklaarde zich bevoegd. Daarbij baseerde de rechtbank zich op de regels van de (oude) EEX-Verordening en die van het Europees Betekeningsverdrag, en op art. 10 Rv..

    Hoofdregel art. 10 Rv.: distributie bepaalt attributie

    De rechtbank stelt voorop, dat in art. 10 Rv. het beginsel ‘distributie bepaalt attributie’ gehandhaafd is. Ratio van deze regel is om te voorkomen dat er gevallen zijn waarin de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, hoewel er aanknopingspunten zijn die een dergelijke rechtsmacht wel gewenst maken.

    Art. 10 Rv. bepaalt dat – naast de bevoegdheid die op grond van art. 767 Rv. kan worden geschapen door conservatoir beslag in Nederland – de Nederlandse rechter bevoegd is, indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan het bepaalde in Afd. 3, Titel 2 Rv. (Relatieve bevoegdheid dagvaardingsprocedures) dan wel Afd. 2 Titel 3 Rv. (Relatieve bevoegdheid verzoekschriftprocedures).

    Zie ook de pagina Rechtsmacht van de Nederlandse rechter.

    De rechtbank overweegt:

    “Op grond van artikel 10 Rv behouden in en buiten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorkomende bepalingen die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter afbakenen ten volle hun betekenis.

    Ingevolge artikel 637 lid 1 Rv, aan welke bepaling ingevolge artikel 10 Rv een rechtsmacht toedelende functie toekomt, is in zaken van hulpverlening mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.”

    Art. 637 Rv. staat in Boek III Rv. ‘Enkele bijzondere rechtsplegingen’, en wel in de Algemene bepalingen inzake vervoersrechtprocedures. Ten tijde van deze uitspraak bepaalde art. 637 lid 1 Rv. (oud):

    “In zaken van hulpverlening is art. 635 Rv. van overeenkomstige toepassing en is voorts mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.”

    Ergo: rechtbank Middelburg bevoegd, want het schip was in haar rechtsgebied vastgelopen en daar was de hulp verleend. Art. 635 Rv. (oud) is inmiddels ook vervallen overigens.

    Beroep op litispendentie (art. 27 Brussel I)

    URS Belgie beriep zich op art. 27 lid 1 EEX-Vo (oud) (Brussel I), inzake litispendentie. Dat artikel bepaalde:

    “Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.”

    Dit is thans art. 29 lid 1 EEX-Vo (herschikt). Deze bepaling is nagenoeg gelijkluidend. Zie ook de pagina EEX-Vo. Deze regel roept echter de vraag op, wanneer een zaak geacht moet worden aanhangig te zijn. Daarvoor bevatte art. 30 EEX-Vo (oud) een regeling (thans art. 32 EEX-Vo herschikt).

    Art. 32 EEX-Vo (herschikt) kent twee smaken. In beginsel (lid 1) is een zaak aanhangig, ‘op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend’. Wel stelt de Verordening als bijkomende voorwaarde dat de eiser de verplichtingen inzake betekening is nagekomen.

    Is echter voorafgaand aan de procesinleiding betekening nodig, dan geldt als moment van aanhangig maken het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt. Mits (spiegelbeeldig) de eiser datgene gedaan heeft wat verder nodig is om de zaak bij de rechter in te dienen.

    Betekeningsverordening

    Aan de hand van de Betekeningsverordening moet vervolgens worden vastgesteld, of de beide procedures aanhangig zijn en zo ja, vanaf welk moment. Zie de pagina Betekeningsverordening. De rechtbank stelt vervolgens vast:

    “Aangezien URS België c.s. in België is gevestigd diende de dagvaarding door Ahlmarco te worden betekend met inachtneming van de bepalingen van de EU-Betekeningsverordening.

    Voor de procedure die voor deze rechtbank dient geldt als datum voor de aanhangigheid in het kader van art. 27 van de Verordening de datum waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, de ontvangende Belgische autoriteit in de zin van art. 2 van de EU-Betekeningsverordening. De datum van ontvangst blijkt uit het ontvangstbewijs dat krachtens art. 6 EU-Betekeningsverordening aan de verzendende autoriteit moet worden gestuurd.”

    Uit de betekeningsbewijzen die in het geding zijn gebracht blijkt, dat de dagvaardingen op 30 juli 2007 door de ontvangende Belgische Autoriteit zijn ontvangen. En vervolgens heeft Ahlmarco de zaak ook aangebracht, conform art. 30 lid 2 EEX-Vo (oud) (de situatie waarin eerst betekend moet worden en dan aangebracht).

    In de procedure bij de Admiralkty Court gold de andere methode van inleiding van de procedure: door middel van een zgn. ‘Claim Form’. Maar met de betekening van die procesinleiding is URS Belgie volgens de rechtbank de mist in gegaan:

    “Indiening van het claim form geldt als datum aanhangigheid mits URS België c.s. alles doen wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan de verweerder. Wat moet worden gedaan hangt af van het rechtsstelsel. In het onderhavige geval dient betekend te worden overeenkomstig de bepalingen van de EU-Betekeningsverordening. Het te betekenen stuk dat is geregistreerd bij het gerecht moet dan ter betekening worden ingediend bij de voor betekening en kennisgeving bevoegde autoriteit. Onbestreden is dat URS België c.s. het claim form niet overeenkomstig de weg van de EU-Betekeningsverordening heeft doen betekenen.”

    Dat deed de deur dicht: de procedure werd niet geacht aanhangig te zijn bij de Admiralty Court:

    “Gelet op het vorenstaande kan URS België c.s. niet geacht worden alles te hebben gedaan wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan verweerder. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat dat inmiddels wel is gebeurd kan de zaak ook niet geacht worden bij het Admiralty Court aanhangig te zijn.”

    Beslissing in incident is eindvonnis dus geen verlof nodig voor beroep

    Beide partijen vroegen verlof tot tussentijds appèl, maar de rechtbank wees er op dat van een vonnis in het bevoegdheidsincident zonder verlof beroep mogelijk is, omdat het een eindvonnis is.

    Deze zaak wordt besproken op de pagina EEX-Vo bij de bepalingen inzake samenlopende litispendentie. En voor eindvonnis en tussentijds appèl zie de pagina Vonnis.

    [MdV, 18-05-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:RBMID:2008:BD2444

    Rechtbank Zeeland-West-Brabant

    5-03-2008

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rb. Middelburg 5 maart 2008 (Ahlmarco/URS België)

      Vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is

      In deze zaak voor Rb. Middelburg 5 maart 2008 (Ahlmarco/URS België) is een enigszins ingewikkelde IPR-puzzel aan de orde. Naar aanleiding van de hulpverlening aan een aan Ahlmarco toebehorend zeeschip door de Unie van Redding- en Sleepdienst België (URS België) N.V., dat op de Schelde in het Nauw van Bath aan de grond gelopen was, spande Ahlmarco een procedure aan tegen URS Belgie teneinde het hulploon te doen vaststellen. De locatie van het vastlopen lag in het arrondissement Middelburg (dus in Nederland).

      URS België was echter zelf een procedure gestart bij de High Court of Justice, Queen’s Bench Division, Admiralty Court in Londen (hierna verder: de Admiralty Court). Zij beriep zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.

      De rechtbank wees dit incidentele verweer af en verklaarde zich bevoegd. Daarbij baseerde de rechtbank zich op de regels van de (oude) EEX-Verordening en die van het Europees Betekeningsverdrag, en op art. 10 Rv..

      Hoofdregel art. 10 Rv.: distributie bepaalt attributie

      De rechtbank stelt voorop, dat in art. 10 Rv. het beginsel ‘distributie bepaalt attributie’ gehandhaafd is. Ratio van deze regel is om te voorkomen dat er gevallen zijn waarin de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, hoewel er aanknopingspunten zijn die een dergelijke rechtsmacht wel gewenst maken.

      Art. 10 Rv. bepaalt dat – naast de bevoegdheid die op grond van art. 767 Rv. kan worden geschapen door conservatoir beslag in Nederland – de Nederlandse rechter bevoegd is, indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan het bepaalde in Afd. 3, Titel 2 Rv. (Relatieve bevoegdheid dagvaardingsprocedures) dan wel Afd. 2 Titel 3 Rv. (Relatieve bevoegdheid verzoekschriftprocedures).

      Zie ook de pagina Rechtsmacht van de Nederlandse rechter.

      De rechtbank overweegt:

      “Op grond van artikel 10 Rv behouden in en buiten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorkomende bepalingen die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter afbakenen ten volle hun betekenis.

      Ingevolge artikel 637 lid 1 Rv, aan welke bepaling ingevolge artikel 10 Rv een rechtsmacht toedelende functie toekomt, is in zaken van hulpverlening mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.”

      Art. 637 Rv. staat in Boek III Rv. ‘Enkele bijzondere rechtsplegingen’, en wel in de Algemene bepalingen inzake vervoersrechtprocedures. Ten tijde van deze uitspraak bepaalde art. 637 lid 1 Rv. (oud):

      “In zaken van hulpverlening is art. 635 Rv. van overeenkomstige toepassing en is voorts mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.”

      Ergo: rechtbank Middelburg bevoegd, want het schip was in haar rechtsgebied vastgelopen en daar was de hulp verleend. Art. 635 Rv. (oud) is inmiddels ook vervallen overigens.

      Beroep op litispendentie (art. 27 Brussel I)

      URS Belgie beriep zich op art. 27 lid 1 EEX-Vo (oud) (Brussel I), inzake litispendentie. Dat artikel bepaalde:

      “Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.”

      Dit is thans art. 29 lid 1 EEX-Vo (herschikt). Deze bepaling is nagenoeg gelijkluidend. Zie ook de pagina EEX-Vo. Deze regel roept echter de vraag op, wanneer een zaak geacht moet worden aanhangig te zijn. Daarvoor bevatte art. 30 EEX-Vo (oud) een regeling (thans art. 32 EEX-Vo herschikt).

      Art. 32 EEX-Vo (herschikt) kent twee smaken. In beginsel (lid 1) is een zaak aanhangig, ‘op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend’. Wel stelt de Verordening als bijkomende voorwaarde dat de eiser de verplichtingen inzake betekening is nagekomen.

      Is echter voorafgaand aan de procesinleiding betekening nodig, dan geldt als moment van aanhangig maken het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt. Mits (spiegelbeeldig) de eiser datgene gedaan heeft wat verder nodig is om de zaak bij de rechter in te dienen.

      Betekeningsverordening

      Aan de hand van de Betekeningsverordening moet vervolgens worden vastgesteld, of de beide procedures aanhangig zijn en zo ja, vanaf welk moment. Zie de pagina Betekeningsverordening. De rechtbank stelt vervolgens vast:

      “Aangezien URS België c.s. in België is gevestigd diende de dagvaarding door Ahlmarco te worden betekend met inachtneming van de bepalingen van de EU-Betekeningsverordening.

      Voor de procedure die voor deze rechtbank dient geldt als datum voor de aanhangigheid in het kader van art. 27 van de Verordening de datum waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of kennisgeving het stuk ontvangt, de ontvangende Belgische autoriteit in de zin van art. 2 van de EU-Betekeningsverordening. De datum van ontvangst blijkt uit het ontvangstbewijs dat krachtens art. 6 EU-Betekeningsverordening aan de verzendende autoriteit moet worden gestuurd.”

      Uit de betekeningsbewijzen die in het geding zijn gebracht blijkt, dat de dagvaardingen op 30 juli 2007 door de ontvangende Belgische Autoriteit zijn ontvangen. En vervolgens heeft Ahlmarco de zaak ook aangebracht, conform art. 30 lid 2 EEX-Vo (oud) (de situatie waarin eerst betekend moet worden en dan aangebracht).

      In de procedure bij de Admiralkty Court gold de andere methode van inleiding van de procedure: door middel van een zgn. ‘Claim Form’. Maar met de betekening van die procesinleiding is URS Belgie volgens de rechtbank de mist in gegaan:

      “Indiening van het claim form geldt als datum aanhangigheid mits URS België c.s. alles doen wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan de verweerder. Wat moet worden gedaan hangt af van het rechtsstelsel. In het onderhavige geval dient betekend te worden overeenkomstig de bepalingen van de EU-Betekeningsverordening. Het te betekenen stuk dat is geregistreerd bij het gerecht moet dan ter betekening worden ingediend bij de voor betekening en kennisgeving bevoegde autoriteit. Onbestreden is dat URS België c.s. het claim form niet overeenkomstig de weg van de EU-Betekeningsverordening heeft doen betekenen.”

      Dat deed de deur dicht: de procedure werd niet geacht aanhangig te zijn bij de Admiralty Court:

      “Gelet op het vorenstaande kan URS België c.s. niet geacht worden alles te hebben gedaan wat nodig is met het oog op de betekening of de kennisgeving van de vordering aan verweerder. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat dat inmiddels wel is gebeurd kan de zaak ook niet geacht worden bij het Admiralty Court aanhangig te zijn.”

      Beslissing in incident is eindvonnis dus geen verlof nodig voor beroep

      Beide partijen vroegen verlof tot tussentijds appèl, maar de rechtbank wees er op dat van een vonnis in het bevoegdheidsincident zonder verlof beroep mogelijk is, omdat het een eindvonnis is.

      Deze zaak wordt besproken op de pagina EEX-Vo bij de bepalingen inzake samenlopende litispendentie. En voor eindvonnis en tussentijds appèl zie de pagina Vonnis.

      [MdV, 18-05-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:RBMID:2008:BD2444

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!