Pagina inhoud

    Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel

    Naast de subsidieregelingen van NOW en TOZO heeft de wetgever ook voorzien in een wet die ondernemers te hulp schiet bij betalingsmoeilijkheden (Stb. 2020, 522). Dit extra betalingsuitstel staat in Hoofdstuk 2 van de wet, en geldt sinds 17 december 2020 (Stb. 2020, 523) en is onderdeel van een verzamelwet van de Ministeries van SZ&W en Justitie en Veiligheid, waarmee in een aantal wetten tijdelijke voorzieningen getroffen worden in verband met de gevolgen van de coronamaatregelen van de overheid.

    Opschorting faillissementsaanvragen en executiemaatregelen

    De tijdelijke wet bevat 4 bepalingen (art. 2.1 TW tot en met art. 2.4 TW). De wet geldt blijkens art. 2.1 lid 1 TW voor alle ondernemers. Uitgezonderd een bank, een verzekeraar of een beleggingsonderneming als bedoeld in 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. In art. 2.1 lid 2 TW is bepaald dat de regeling geen betrekking heeft op de Belastingdienst.

    Uitstel faillissementsaanvraag

    Op grond van deze wet kan een ondernemer, tegen wie een faillissementsaanvraag is ingediend, twee maanden uitstel vragen van de behandeling van de aanvraag (art. 2.2 lid 1 TW). Deze termijn kan maximaal tweemaal verlengd worden.

    De ondernemer moet natuurlijk wel een verzoek daartoe doen aan de rechtbank. Hij moet daartoe summierlijk aannemelijk maken, dat hij verkeert in de toestand waarin hij uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg van de uitbraak van het COVID-19-virus zijn onderneming niet zoals gebruikelijk heeft kunnen voortzetten en daardoor tijdelijk niet in staat is om voort te gaan met het betalen van zijn schulden (art. 2.2 lid 2 TW).

    De rechtbank neemt dat in ieder geval aan als wordt voldaan aan de twee volgende voorwaarden:

    a. hij vóór de uitbraak van het COVID-19-virus of de beperkende maatregelen die sinds 15 maart 2020 in verband daarmee zijn afgekondigd, voldoende liquide middelen had om zijn opeisbare schulden te voldoen, en
    b. sinds de uitbraak van het COVID-19-virus of de afkondiging van die maatregelen sprake is geweest van een omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de gemiddelde omzet in drie voorgaande maanden.

    Toewijzing uitstelverzoek

    Het verzoek wordt toegewezen als aan drie voorwaarden wordt voldaan (art. 2.2 lid 3 TW):

    a. de situatie van lid 2 zich voordoet;
    b. het vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, en
    c. schuldeiser of schuldeisers door wie het verzoek tot faillietverklaring is ingediend met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn of hun belangen worden geschaad.

    Deze laatste grond is dezelfde als die geldt bij de afkoeling in de WHOA. Zie de pagina Homologatie onderhands akkoord. De rechtbank kan – net als bij de WHOA – wel aanvullende voorzieningen treffen (lid 7). Dit ambtshalve of op verzoek van de schuldeiser(s).

    Wordt niet langer aan de voorwaarden voldaan, of als de schuldenaar de boel bedondert en/of de schuldeisers benadeeld worden, wordt de faillissementsaanvraag zo spoedig mogelijk alsnog in behandeling genomen (lid 8).

    Gevolgen van uitstel voor verplichtingen tot nakoming

    Als het verzoek – of de verlenging – is toegewezen, geldt (art. 2.2 lid 4 TW):

    a. schuldenaar niet kan worden genoodzaakt tot betaling van schulden aan de schuldeiser of schuldeisers, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, die vóór de aanvang van die termijn, opeisbaar waren, en
    b. als de schuldenaar vóór de aanvang van die termijn een betalingsverplichting jegens die schuldeiser of schuldeisers niet is nagekomen, dit op zichzelf geen grond is voor (i) wijziging van de verbintenissen jegens de schuldenaar, (ii) opschorting van de nakoming jegens de schuldenaar of (iii) beëindiging van een met de schuldenaar gesloten overeenkomst.

    De schuldeiser moet bij een wederkerige overeenkomst dus nog steeds nakomen en kan – op zichzelf – niet opzeggen of ontbinden. Dit impliceert dat dit wel kan als er andere redenen zijn.

    Afkoeling gelasten

    De rechtbank kan – op verzoek van de schuldenaar – nog een stapje verder gaan en zelfs afkoeling gelasten, waarbij art. 63d van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing is (art. 2.2 lid 5 TW). Zie ook de pagina Afkoelingsperiode in faillissement.

    De rechter kan bepalen, dat de schuldeiser of schuldeisers, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, zijn of hun bevoegdheid tot verhaal op goederen die tot het vermogen van de schuldenaar behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet kunnen uitoefenen dan met machtiging van de rechtbank, en dat beslagen die gedurende die termijn worden gelegd door deze schuldeiser of schuldeisers, worden opgeheven.

    Een opgeheven beslag herleeft als de opschorting wordt opgeheven, mits het goed nog tot de boedel behoort (lid 6). Is het beslag doorgehaald in een register dan moet het binnen 14 dagen weer worden ingeschreven. Wanneer er vervolgens meer beslagen gelegd worden, dan moet de schuldenaar dit meteen melden en kunnen de beslagen herleven om zo de rangverdeling overeind te houden (lid 9).

    Hoor en wederhoor; geen rechtsmiddel

    Uiteraard moeten de betrokkenen gehoord worden. Tegen de beslissing van de rechtbank is geen rechtsmiddel voorhanden (lid 11).

    Schorsing van executie en opheffing van beslagen zonder dat er een faillissementsaanvraag ligt

    Ook wanneer er geen faillissementsaanvraag is ingediend, kan de schuldenaar zich tot de rechtbank wenden met het verzoek om schorsing van de executie of opeising van goederen te bevelen, en/of beslagen op te heffen. Dit is geregeld in art. 2.3 TW. Ook hier kan weer een voorziening gevraagd worden voor de duur van twee maanden, die tweemaal verlengd kan worden.

    De rechter waar dit verzoek gedaan moet worden is de executierechter: oftewel de Voorzieningenrechter als genoemd in art. 438 Rv. (zie ook de pagina Kort geding bij het kopje Executiegeschil). Opheffing van een beslag kan ook gevorderd worden, op de voet van art. 705 Rv.. Zie de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag. Art. 2.3 lid 1 aanhef en sub b TW is niet helemaal duidelijk op dit punt, maar je zou verwachten dat dit alleen ziet op conservatoire beslagen. Hoewel misschien ook beoogd is dit mede te laten gelden voor opheffing van executoriale beslagen. In ieder geval is voor beide situaties de Voorzieningenrechter de aangewezen rechter dus daarmee komt dat dan wel op zijn pootjes terecht. Er zou wellicht alleen onduidelijkheid kunnen bestaan over de relatief bevoegde rechter.

    Art. 2.2 lid 2 tot en met lid 4 en lid 7 tot en met lid 10 gelden mutatis mutandis dienovereenkomstig (art. 2.3 lid 2 TW). Alleen betreft het hier de executerende of beslag leggende schuldeiser en niet de aanvrager van het faillissement. Ook het in art. 2.2 bepaalde over herleving van het beslag is van toepassing (art. 2.3 lid 3 TW).

    Geen Pauliana en verrekening is te goeder trouw

    Wanneer de schuldeiser toch betaling ontvangt tijdens het uitstel, dan is – wanneer later alsnog faillissement volgt – die betaling niet onderhevig aan art. 47 Fw.. Zie ook de pagina Faillissementspauliana. En een verrekening gedurende deze periode kan niet worden aangemerkt als te kwader trouw ingevolge art. 54 Fw.. Voorwaarde is wel dat de verrekening ziet op continuering van de financiering. Zie ook de pagina Verrekening in faillissement. Aldus art. 2.4 TW.

    MdV, 4 maart 2021

    Meer Faillissementsrecht

    Pagina inhoud

      Tijdelijke wet voorziening betalingsuitstel

      Naast de subsidieregelingen van NOW en TOZO heeft de wetgever ook voorzien in een wet die ondernemers te hulp schiet bij betalingsmoeilijkheden (Stb. 2020, 522). Dit extra betalingsuitstel staat in Hoofdstuk 2 van de wet, en geldt sinds 17 december 2020 (Stb. 2020, 523) en is onderdeel van een verzamelwet van de Ministeries van SZ&W en Justitie en Veiligheid, waarmee in een aantal wetten tijdelijke voorzieningen getroffen worden in verband met de gevolgen van de coronamaatregelen van de overheid.

      Opschorting faillissementsaanvragen en executiemaatregelen

      De tijdelijke wet bevat 4 bepalingen (art. 2.1 TW tot en met art. 2.4 TW). De wet geldt blijkens art. 2.1 lid 1 TW voor alle ondernemers. Uitgezonderd een bank, een verzekeraar of een beleggingsonderneming als bedoeld in 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. In art. 2.1 lid 2 TW is bepaald dat de regeling geen betrekking heeft op de Belastingdienst.

      Uitstel faillissementsaanvraag

      Op grond van deze wet kan een ondernemer, tegen wie een faillissementsaanvraag is ingediend, twee maanden uitstel vragen van de behandeling van de aanvraag (art. 2.2 lid 1 TW). Deze termijn kan maximaal tweemaal verlengd worden.

      De ondernemer moet natuurlijk wel een verzoek daartoe doen aan de rechtbank. Hij moet daartoe summierlijk aannemelijk maken, dat hij verkeert in de toestand waarin hij uitsluitend of hoofdzakelijk als gevolg van de uitbraak van het COVID-19-virus zijn onderneming niet zoals gebruikelijk heeft kunnen voortzetten en daardoor tijdelijk niet in staat is om voort te gaan met het betalen van zijn schulden (art. 2.2 lid 2 TW).

      De rechtbank neemt dat in ieder geval aan als wordt voldaan aan de twee volgende voorwaarden:

      a. hij vóór de uitbraak van het COVID-19-virus of de beperkende maatregelen die sinds 15 maart 2020 in verband daarmee zijn afgekondigd, voldoende liquide middelen had om zijn opeisbare schulden te voldoen, en
      b. sinds de uitbraak van het COVID-19-virus of de afkondiging van die maatregelen sprake is geweest van een omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de gemiddelde omzet in drie voorgaande maanden.

      Toewijzing uitstelverzoek

      Het verzoek wordt toegewezen als aan drie voorwaarden wordt voldaan (art. 2.2 lid 3 TW):

      a. de situatie van lid 2 zich voordoet;
      b. het vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van de door de rechtbank gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, en
      c. schuldeiser of schuldeisers door wie het verzoek tot faillietverklaring is ingediend met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn of hun belangen worden geschaad.

      Deze laatste grond is dezelfde als die geldt bij de afkoeling in de WHOA. Zie de pagina Homologatie onderhands akkoord. De rechtbank kan – net als bij de WHOA – wel aanvullende voorzieningen treffen (lid 7). Dit ambtshalve of op verzoek van de schuldeiser(s).

      Wordt niet langer aan de voorwaarden voldaan, of als de schuldenaar de boel bedondert en/of de schuldeisers benadeeld worden, wordt de faillissementsaanvraag zo spoedig mogelijk alsnog in behandeling genomen (lid 8).

      Gevolgen van uitstel voor verplichtingen tot nakoming

      Als het verzoek – of de verlenging – is toegewezen, geldt (art. 2.2 lid 4 TW):

      a. schuldenaar niet kan worden genoodzaakt tot betaling van schulden aan de schuldeiser of schuldeisers, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, die vóór de aanvang van die termijn, opeisbaar waren, en
      b. als de schuldenaar vóór de aanvang van die termijn een betalingsverplichting jegens die schuldeiser of schuldeisers niet is nagekomen, dit op zichzelf geen grond is voor (i) wijziging van de verbintenissen jegens de schuldenaar, (ii) opschorting van de nakoming jegens de schuldenaar of (iii) beëindiging van een met de schuldenaar gesloten overeenkomst.

      De schuldeiser moet bij een wederkerige overeenkomst dus nog steeds nakomen en kan – op zichzelf – niet opzeggen of ontbinden. Dit impliceert dat dit wel kan als er andere redenen zijn.

      Afkoeling gelasten

      De rechtbank kan – op verzoek van de schuldenaar – nog een stapje verder gaan en zelfs afkoeling gelasten, waarbij art. 63d van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing is (art. 2.2 lid 5 TW). Zie ook de pagina Afkoelingsperiode in faillissement.

      De rechter kan bepalen, dat de schuldeiser of schuldeisers, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, zijn of hun bevoegdheid tot verhaal op goederen die tot het vermogen van de schuldenaar behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet kunnen uitoefenen dan met machtiging van de rechtbank, en dat beslagen die gedurende die termijn worden gelegd door deze schuldeiser of schuldeisers, worden opgeheven.

      Een opgeheven beslag herleeft als de opschorting wordt opgeheven, mits het goed nog tot de boedel behoort (lid 6). Is het beslag doorgehaald in een register dan moet het binnen 14 dagen weer worden ingeschreven. Wanneer er vervolgens meer beslagen gelegd worden, dan moet de schuldenaar dit meteen melden en kunnen de beslagen herleven om zo de rangverdeling overeind te houden (lid 9).

      Hoor en wederhoor; geen rechtsmiddel

      Uiteraard moeten de betrokkenen gehoord worden. Tegen de beslissing van de rechtbank is geen rechtsmiddel voorhanden (lid 11).

      Schorsing van executie en opheffing van beslagen zonder dat er een faillissementsaanvraag ligt

      Ook wanneer er geen faillissementsaanvraag is ingediend, kan de schuldenaar zich tot de rechtbank wenden met het verzoek om schorsing van de executie of opeising van goederen te bevelen, en/of beslagen op te heffen. Dit is geregeld in art. 2.3 TW. Ook hier kan weer een voorziening gevraagd worden voor de duur van twee maanden, die tweemaal verlengd kan worden.

      De rechter waar dit verzoek gedaan moet worden is de executierechter: oftewel de Voorzieningenrechter als genoemd in art. 438 Rv. (zie ook de pagina Kort geding bij het kopje Executiegeschil). Opheffing van een beslag kan ook gevorderd worden, op de voet van art. 705 Rv.. Zie de pagina Algemene bepalingen conservatoir beslag. Art. 2.3 lid 1 aanhef en sub b TW is niet helemaal duidelijk op dit punt, maar je zou verwachten dat dit alleen ziet op conservatoire beslagen. Hoewel misschien ook beoogd is dit mede te laten gelden voor opheffing van executoriale beslagen. In ieder geval is voor beide situaties de Voorzieningenrechter de aangewezen rechter dus daarmee komt dat dan wel op zijn pootjes terecht. Er zou wellicht alleen onduidelijkheid kunnen bestaan over de relatief bevoegde rechter.

      Art. 2.2 lid 2 tot en met lid 4 en lid 7 tot en met lid 10 gelden mutatis mutandis dienovereenkomstig (art. 2.3 lid 2 TW). Alleen betreft het hier de executerende of beslag leggende schuldeiser en niet de aanvrager van het faillissement. Ook het in art. 2.2 bepaalde over herleving van het beslag is van toepassing (art. 2.3 lid 3 TW).

      Geen Pauliana en verrekening is te goeder trouw

      Wanneer de schuldeiser toch betaling ontvangt tijdens het uitstel, dan is – wanneer later alsnog faillissement volgt – die betaling niet onderhevig aan art. 47 Fw.. Zie ook de pagina Faillissementspauliana. En een verrekening gedurende deze periode kan niet worden aangemerkt als te kwader trouw ingevolge art. 54 Fw.. Voorwaarde is wel dat de verrekening ziet op continuering van de financiering. Zie ook de pagina Verrekening in faillissement. Aldus art. 2.4 TW.

      MdV, 4 maart 2021

      Meer actualiteiten