Pagina inhoud

    Retentierecht (Afd. 4, Titel 10, Boek 3 B.W.)

    Inleiding retentierecht

    Retentierecht is de bevoegdheid van een schuldeiser om een zaak van de schuldenaar die hij onder zich heeft, onder zich te houden totdat hij zelf is betaald. Het retentierecht is geregeld in art. 3:290 B.W. t/m art. 3:295 B.W..

    Het retentierecht is een species van de bevoegdheid uit het verbintenissenrecht om de nakoming van de eigen verbintenis jegens de wederpartij op te schorten (opschortingsrecht) wanneer de ander in verzuim is (art. 6:52 B.W.). De algemene bepalingen inzake het opschortingsrecht zijn ook op het retentierecht van toepassing, tenzij in de bepalingen inzake retentierecht daarvan wordt afgeweken (art. 6:57 B.W.).

    Het retentierecht heeft zakenrechtelijke (goederenrechtelijke) kantjes, omdat het ontleend wordt aan feitelijk bezit van een roerende (of onroerende) zaak, en tegen eenieder kan worden gehandhaafd. De regeling is echter onderdeel van het verhaalsrecht: het is een extra rechtsmiddel voor de crediteur om zich op een specifiek vermogensbestanddeel van de schuldenaar te verhalen.

    Het meest alledaagse voorbeeld, waarin een retentierecht kan ontstaan, is wanneer iemand iets ter reparatie afgeeft (een paar schoenen bij de schoenmaker, een auto aan de garage enz.). Een wat specifieker geval is het retentierecht van de aannemer m.b.t. de bouwplaats. Daarnaast verleent de wet ook aan de hoteleigenaar retentierecht op de bagage voor de betaling van de logies. Zie de pagina Bewaarneming.

    Samenhang

    Art. 3:290 B.W. bepaalt:

    “Retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan.”

    Het retentierecht ziet op een “zaak”, dus een “voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object” (art. 3:2 B.W.) *. Dat kan een roerende of een onroerende zaak zijn.

    De “vordering” waarvan de wet spreekt, moet een zekere samenhang vertonen met de verbintenis, waarvoor wordt opgeschort. Dit vloeit voort uit lid 1 en lid 2 van art. 6:52 B.W., de algemene regels voor uitoefening van een opschortingsrecht. Als men bvb. twee verschillende auto’s door dezelfde debiteur ter reparatie worden aangeboden, en de ene reparatie is wel betaald, dan kunnen niet beide auto’s worden achtergehouden.

    Bij wet geregelde gevallen

    Retentierecht is alleen van toepassing “in de bij wet geregelde gevallen”. Het is dus niet een algemene bevoegdheid van een schuldenaar om zaken die hij onder zich heeft terug te houden totdat hij betaald is. Alleen wanneer de wet in de specifieke rechtsverhouding een retentierecht geeft, kan de schuldenaar zich daarop beroepen. Een lijstje: art. 3:120 lid 3 B.W. (bezitter te goeder trouw), 3:205 lid 3 B.W., 5:10 lid 1 B.W., 5:23 lid 2 B.W., 5:100 lid 1 en lid 3 B.W., 5:105 lid 3 B.W., 7:29 lid 1 B.W., 7:609 lid 3 B.W. (hotelhouder), art. 8:30, 489, 954 en 1131 B.W. (vervoerder) en art. 8:571 B.W. (hulploon).

    Verhaal

    De retentor kan zich voor het verhaal van “de vordering” verhalen op de teruggehouden zaak: die kan hij dus verkopen en de opbrengst met zijn vordering verrekenen (art. 3:292 B.W.). Deze vordering heeft een hoge preferentie; de vordering heeft een zgn. bijzonder voorrecht (een voorrecht dat ziet op een specifieke zaak) (art. 3:280 B.W.). De kosten van bewaring (en evt. onderhoud) kan hij bij de vordering optellen (art. 3:293 B.W.).

    Brengt de zaak meer op, dan moet hij het restant aan de schuldenaar uitkeren.

    Retentierecht en faillissement

    Het retentierecht kan ook worden uitgeoefend in faillissement tegen de curator, maar die kan dit doorbreken. Zie de pagina Retentierecht in faillissement.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 11-12-2016; bijgewerkt 9-02-2018]

    Retentierecht (Afd. 4, Titel 10, Boek 3 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Retentierecht (Afd. 4, Titel 10, Boek 3 B.W.)

      Inleiding retentierecht

      Retentierecht is de bevoegdheid van een schuldeiser om een zaak van de schuldenaar die hij onder zich heeft, onder zich te houden totdat hij zelf is betaald. Het retentierecht is geregeld in art. 3:290 B.W. t/m art. 3:295 B.W..

      Het retentierecht is een species van de bevoegdheid uit het verbintenissenrecht om de nakoming van de eigen verbintenis jegens de wederpartij op te schorten (opschortingsrecht) wanneer de ander in verzuim is (art. 6:52 B.W.). De algemene bepalingen inzake het opschortingsrecht zijn ook op het retentierecht van toepassing, tenzij in de bepalingen inzake retentierecht daarvan wordt afgeweken (art. 6:57 B.W.).

      Het retentierecht heeft zakenrechtelijke (goederenrechtelijke) kantjes, omdat het ontleend wordt aan feitelijk bezit van een roerende (of onroerende) zaak, en tegen eenieder kan worden gehandhaafd. De regeling is echter onderdeel van het verhaalsrecht: het is een extra rechtsmiddel voor de crediteur om zich op een specifiek vermogensbestanddeel van de schuldenaar te verhalen.

      Het meest alledaagse voorbeeld, waarin een retentierecht kan ontstaan, is wanneer iemand iets ter reparatie afgeeft (een paar schoenen bij de schoenmaker, een auto aan de garage enz.). Een wat specifieker geval is het retentierecht van de aannemer m.b.t. de bouwplaats. Daarnaast verleent de wet ook aan de hoteleigenaar retentierecht op de bagage voor de betaling van de logies. Zie de pagina Bewaarneming.

      Samenhang

      Art. 3:290 B.W. bepaalt:

      “Retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan.”

      Het retentierecht ziet op een “zaak”, dus een “voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object” (art. 3:2 B.W.) *. Dat kan een roerende of een onroerende zaak zijn.

      De “vordering” waarvan de wet spreekt, moet een zekere samenhang vertonen met de verbintenis, waarvoor wordt opgeschort. Dit vloeit voort uit lid 1 en lid 2 van art. 6:52 B.W., de algemene regels voor uitoefening van een opschortingsrecht. Als men bvb. twee verschillende auto’s door dezelfde debiteur ter reparatie worden aangeboden, en de ene reparatie is wel betaald, dan kunnen niet beide auto’s worden achtergehouden.

      Bij wet geregelde gevallen

      Retentierecht is alleen van toepassing “in de bij wet geregelde gevallen”. Het is dus niet een algemene bevoegdheid van een schuldenaar om zaken die hij onder zich heeft terug te houden totdat hij betaald is. Alleen wanneer de wet in de specifieke rechtsverhouding een retentierecht geeft, kan de schuldenaar zich daarop beroepen. Een lijstje: art. 3:120 lid 3 B.W. (bezitter te goeder trouw), 3:205 lid 3 B.W., 5:10 lid 1 B.W., 5:23 lid 2 B.W., 5:100 lid 1 en lid 3 B.W., 5:105 lid 3 B.W., 7:29 lid 1 B.W., 7:609 lid 3 B.W. (hotelhouder), art. 8:30, 489, 954 en 1131 B.W. (vervoerder) en art. 8:571 B.W. (hulploon).

      Verhaal

      De retentor kan zich voor het verhaal van “de vordering” verhalen op de teruggehouden zaak: die kan hij dus verkopen en de opbrengst met zijn vordering verrekenen (art. 3:292 B.W.). Deze vordering heeft een hoge preferentie; de vordering heeft een zgn. bijzonder voorrecht (een voorrecht dat ziet op een specifieke zaak) (art. 3:280 B.W.). De kosten van bewaring (en evt. onderhoud) kan hij bij de vordering optellen (art. 3:293 B.W.).

      Brengt de zaak meer op, dan moet hij het restant aan de schuldenaar uitkeren.

      Retentierecht en faillissement

      Het retentierecht kan ook worden uitgeoefend in faillissement tegen de curator, maar die kan dit doorbreken. Zie de pagina Retentierecht in faillissement.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 11-12-2016; bijgewerkt 9-02-2018]

      Retentierecht (Afd. 4, Titel 10, Boek 3 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!