Pagina inhoud

    Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)

    Inleiding schadeverzekering

    In Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W. is de schadeverzekering geregeld. De regeling omvat 20 bepalingen (art. 7:944 B.W. t/m art. 7:963 B.W.).

    Verplichting (aspirant) verzekerde alle relevante informatie te geven

    Belangrijk is dat ook voor de schadeverzekering de algemene informatieplicht en mededelingsplicht van degeen die de verzekerde wil aangaan zoals opgenomen in de algemene bepalingen voor de verzekering. Art. 7:929 B.W. tot en met art. 7:930 B.W. verbinden aan het niet (volledig) informeren van de verzekeraar de consequentie dat de verzekeraar de overeenkomst kan opzeggen en de verzekerde geen aanspraak kan maken op een uitkering (of in sommige gevallen, een lagere uitkering). Onder het oude recht gold o.g.v. art. 251 WvK (oud) dat de verzekeraar de overeenkomst kon vernietigen, als deze bij juiste informatie niet zou zijn aangegaan. Zie de pagina Algemene bepalingen verzekering.

    Dekking en schadeclaim tijdens faillissement of schuldsanering

    Voor de gevolgen van een faillissement of WSNP voor een door een polis gedekte schadeverzekering zie de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

    Definitie schadeverzekering; indemniteitsbeginsel

    Aan de schadeverzekering ligt het indemniteitsbeginsel ten grondslag (art. 7:944 B.W.):

    “Schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden”.

    De verzekering dekt dus alleen de – daadwerkelijk – geleden vermogensschade. In principe dus altijd een dagwaarde en niet een uitkering waarmee het verloren goed weer nieuw kan worden gekocht.

    Risico, causaliteit en verzekerde schade

    De algemene definitie van de schadeverzekering vertelt niet het hele verhaal. Voor de dekking is de inhoud van de polis van groot belang: welk risico wordt precies gedekt? En vervolgens rijst de vraag: is de schade veroorzaakt door de verwezenlijking van het verzekerde risico (causaliteit)?

    Uitleg van de polis

    De verzekering dekt niet iedere vermogensschade, maar alleen die schade die is ontstaan door een potentiële oorzaak (een risico), die in de polisvoorwaarden is vermeld. Voor de beantwoording van de vraag of de polis dekking biedt voor een schade, die zich gerealiseerd heeft, moeten dus naast de vaststelling, dat zich met betrekking tot het verzekerd voorwerp een schade heeft voorgedaan, ook worden gekeken of die is veroorzaakt door een verzekerd risico.

    Geobjectiveerde uitleg van de polis

    Bij de uitleg van de polis moet – wanneer over de inhoud daarvan niet is onderhandeld – deze ‘geobjectiveerd’ uitgelegd worden. Aldus de Hoge Raad in het arrest HR 16 mei 2008 (Chubb/Dagenstaed) (ECLI:NL:HR:BC2793). Volgens de Hoge Raad komt het in dat geval bij de uitleg van zodanige polisvoorwaarden met name aan op objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.

    Dit is dus een meer abstracte uitlegmethode dan de Haviltex-methode, waarbij alle mededelingen van partijen over en weer bij het aangaan van de overeenkomst (en soms ook daarna nog) meespelen bij de interpretatie van de afspraken tussen partijen.

    In verzekeringsrecht hoge drempel voor derogerende werking goede trouw

    De polis moet bovendien strict worden uitgelegd. De derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid – waardoor de afspraken in de overeenkomst opzij gezet kunnen worden – mag door de rechter niet te snel worden aangenomen. Dit geldt te meer in het verzekeringsrecht. Dit ondervond een tegen arbeidsongeschiktheid verzekerde dierenarts in HR 6 november 2020 (zieke dierenarts/Achmea). Zie ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

    Contra preferentem regel niet snel toegepast

    In de hagelschadezaak tegen Achmea (Interpolis) is het Hof ook weinig toeschietelijk bij het toepassen van de zgn. contra preferentem regel. Deze regel schrijft bij onduidelijkheid in de polis voor om die in het voordeel van de wederpartij uit te leggen, met name als dit een consument is. De (kleine) ondernemer in de hagelschadezaak beriep zich op de reflexwerking van die regel, maar het Hof wilde daar niet aan.

    Causaliteitsleer in het verzekeringsrecht

    Wanneer er onduidelijk bestaat over het causaal verband tussen de gebeurtenis die de verzekerde als schadeoorzaak aanwijst en de geleden schade, dan ontstaat een zgn. causaliteitsvraagstuk. Dit doet zich met name voor wanneer er meerdere oorzaken zijn aan te wijzen voor de schade.

    Voor het verzekeringsrecht is een causaliteitsleer ontwikkeld, die niet volledig gelijkgesteld kan worden aan de causaliteitsleer die we tegenkomen bij de wettelijke aansprakelijkheid op grond van art. 6:98 B.W. (zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding).

    Hoogenboom/Unigarant (conversie-hysterie arrest)

    De Hoge Raad heeft in het arrest HR 8 juli 1993 (Hoogenboom/Unigarant) (ECLI:NL:HR:1993:ZC1045, NJ 1994, 210) beslist, dat ook dan eerst gekeken moet worden naar de voorwaarden van de polis. Er moet met name gekeken worden of in de polisvoorwaarden gekozen is voor een bepaalde causaliteitsmaatstaf. Als de polis daar geen helderheid over geeft, dan zal gekozen moeten worden voor de maatstaf die het meest recht doet aan de inhoud en strekking van de verzekeringsovereenkomst, aldus de Hoge Raad in het arrest Hoogenboom/Unigarant.

    Hagelschade arresten en de ‘dominant cause’ leer

    In de rechtspraak over hagelschade door de ‘supercell’ storm met zware hagel die zich voordeed op 23 juni 2016 is debat ontstaan over de vraag, welke causaliteitsleer gehanteerd moet worden als de polisvoorwaarden daar geen handvat voor bieden. Hier zijn twee arresten over gewezen.

    In het arrest HR 15 oktober 2021 (stormschade varkensstallen) was er schade ontstaan aan de daken van de varkensstallen van een varkenshouderij, nadat zich een ‘supercell’ storm had voorgedaan waarbij grote hagelstenen uit de lucht waren komen vallen. De Hoge Raad hecht met name belang aan het feit, dat er diverse clausulebladen bij de polis waren, waaruit gekozen kon worden. Voor stormschade was een ‘clausuleblad 592’, maar hagelschade kon ook bijverzekerd worden met ‘clausuleblad 593’. Daar had de varkenshouder echter niet voor gekozen, en omdat de schade toe te rekenen was aan de hagel en niet zozeer aan de storm, was die schade niet gedekt. Verder speelde mee dat de verzekerde een bedrijf was, en dat die zich had laten bijstaan door een assurantietussenpersoon. De keuze hagelschade niet mee te verzekeren maakte dat de schade niet gedekt was, hoewel je logischerwijs zou kunnen stellen dat de grote hagelstenen alleen mogelijk waren doordat dit een supercell storm was.

    Begrip verzekerde

    In art. 7:945 B.W. geeft de wet een definitie van het begrip verzekerde zoals dat wordt gehanteerd in Afd. 2 Schadeverzekering. Verzekerde is (i) degeen die krachtens de polis aanspraak heeft op een uitkering tot vergoeding van door hem geleden schade, of (ii) degeen die een aanwijzing daartoe heeft aanvaard. Dit begrip grijpt terug op art. 7:926 lid 2 B.W. waar het begrip “tot uitkering gerechtigde” wordt gedefinieerd.

    In het arrest HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden) kwam de vraag aan de orde, wie als verzekerde moest worden aangemerkt bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering die een ondernemer met een eenmanszaak had afgesloten. Dit in verband met een beroep dat de verzekerde deed op Richtlijn 93/13 /EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten inzake een beding in de polis. De rechtbank legde de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor, of de verzekerde bij het aangaan van de verzekering was aan te merken als een consument. De Hoge Raad beantwoordt die vraag (in r.o. 3.4.1 t/m 3.4.3) bevestigend, omdat de ondernemer de verzekering juist vanuit zijn privé-belang had afgesloten voor het geval hij geen (volledig) inkomen meer zou kunnen verkrijgen uit zijn onderneming. Wie de premie voor die polis betaald heeft, doet daarbij volgens de Hoge Raad niet ter zake.

    In Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) rees de vraag, of Covebo als werkgever van de werknemer – wiens geleasede BMW was gestolen – aanspraak had kunnen maken uit hoofde van de door de werknemer bij ASR afgesloten verzekering. ASR had die verzekering vernietigd op grond van art. 251 Wetboek van Koophandel (oud), omdat de verzekerde (werknemer) zijn strafrechtelijk verleden bij het aangaan van de polis had verzwegen.

    Het Hof overweegt (r.o. 3.3):

    “Dat Covebo in de polisvoorwaarden als verzekerde en (daarmee) als (mede-) rechthebbende op de verzekeringspenningen wordt aangemerkt is niet voldoende onderbouwd; het enkele feit dat Covebo als belanghebbende bij de BMW M3 zou kunnen worden beschouwd, levert geen recht op uitkering van de verzekeringspenningen op, vgl. artikel 7:945 B.W. dat inzoverre een codificatie van het geldende recht inhield. [werknemer] heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat Covebo onder de verzekeringsovereenkomst een rechtsvordering tegen ASR had.”

    De schade kwam ook niet voor risico van Covebo als werkgever omdat de schade was ontstaan in het zgn. “functionele verband” van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:661 B.W.. Tussen werkgever en werknemer was nl. afgesproken, dat de werknemer voor verzekering van de BMW zorg zou dragen in het kader van een al eerder door hem afgesloten autoverzekering. Die was bovendien al door de werknemer afgesloten voor indiensttreding bij Covebo. En tot slot was de auto ook niet gestolen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Covebo. Zie ook de pagina Bijzondere verplichtingen van de werknemer.

    Dekking geldt alleen voor belang verzekerde

    De wet gaat er van uit dat de verzekering alleen het belang van de verzekerde zelf dekt (art. 7:946 lid 1 B.W.). Wel kan anders worden overeengekomen.

    In het arrest HR 27 april 2014 (Holding/Aegon) is de Hoge Raad – anders dan de P-G, die tot cassatie adviseerde – weinig toeschietelijk bij de vergoeding van brandschade aan een holding, die via een dochtervennootschap loodsen verhuurde aan derden. In 2006 was de polis gewijzigd, omdat de holding haar activiteiten gestaakt had. Tot dan toe waren de activiteiten van de hele groep door de polis gedekt. Omdat bij de wijziging van de polis in 2006 de dochtervennootschappen niet vermeld waren, werd de door hen geleden schade niet vergoed. Ook het feit, dat de dochters in 2009 zonder premieverhoging weer op de polis vermeld werden, kon de Hoge Raad niet vermurwen.

    Verzekerde zaak valt in huwelijksgoederengemeenschap

    Valt de verzekerde zaak in een huwelijksgoederengemeenschap, dan zijn bij een verzekering van die zaak de deelgenoten voor hun belang verzekerde (art. 7:946 lid 2 B.W.). Hetzelfde geldt bij geregistreerd partnerschap, waarbij een gemeenschap is ontstaan. Zie ook de pagina Gemeenschap (Boek 3 B.W., goederenrecht) en de pagina Wettelijke gemeenschap van goederen (Boek 1 B.W., huwelijksvermogensrecht).

    Aanwijzing van een derde als gerechtigde tot een schade-uitkering

    De verzekerde kan een derde aanwijzen als gerechtigde tot een schade-uitkering. Deze aanwijzing kan de verzekerde niet zonder medewerking van de verzekeraar dan wel de derde wijzigen (art. 7:947 B.W.).

    Wijziging aanwijzing na opkomen van schade

    De verzekerde kan de aanwijzing niet meer wijzigen zonder medewerking van de derde, wanneer de schade is ontstaan en er aanspraak bestaat op een uitkering (2e volzin).

    Overdracht van een verzekerde zaak

    Wordt een verzekerde zaak overgedragen aan een ander, dan gaan de rechten en plichten uit de polis over op de verkrijger bij overdracht (art. 7:948 lid 1 B.W.). Dit geldt ook bij overdracht van een beperkt recht met betrekking tot een zaak (zoals een erfpachtrecht). Bijkomende verzekeringen gaan ook mee over.

    Ook wanneer het risico contractueel al eerder overgaat naar de verkrijger, dan vindt de overgang van de rechten uit de polis pas plaats na overdracht van de zaak.

    Geen overgang vindt plaats, indien (i) dit contractueel anders wordt afgesproken of (ii) wanneer de verkrijger dit tegenover de verzekeraar verklaart.

    In Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) deed zich de vraag voor, of Orient – die goederen had ingekocht en vervolgens met het beding CIF (“cost insurance and freight” komen ten laste van de koper) kon worden aangemerkt als verzekerde, en dus gerechtigd was tot uitkering van schade. De rechtbank overweegt: ingevolge art. 7:948 B.W. volgt de verzekering het belang. Deze regels gelden behoudens andersluidende overeenkomst tussen verzekeringnemer en verzekeraar, en zijn dus van regelend recht.

    De diepgevroren partij rundvlees had gedeeltelijk dooischade opgelopen tijdens het vervoer. De polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen. Pijnlijk genoeg voor Orient kon zij ook de schade van Faragella en van de bank, die de accreditieven had uitgegeven, niet claimen. Zij had namelijk met Faragella een regeling getroffen, waardoor die geen schade had geleden. Ook de bank had geen schade geleden.

    In Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis) komt de vraag aan de orde, of de dekking onder de polis met betrekking tot het risico van brandschade aan de voorraad van een jachtwerf is overgegaan op een – niet op de polis vermelde – dochtervennootschap. Doordat art. 7:948 B.W. was uitgesloten, ging de polis niet over op de verkrijger. In dit arrest komen ook interessante overwegingen voor over de uitleg van standaard polisvoorwaarden (met verwijzing naar arresten van de Hoge Raad) en over de vraag of de weigering van Interpolis om dekking te verlenen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

    Lees meer over Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis)

    In de zaak leidend tot het arrest Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis) had de Holding van Quality Yachts B.V. een verzekering afgesloten met betrekking tot onder meer het risico op brandschade van de voorraad boten, waaronder boten in aanbouw. De polis benoemde specifieke objecten in de voorraad, en vermeldde de verzekerde adressen. In de polis was ook een verhuisclausule opgenomen. De Holding was op grond van een koopovereenkomst met een klant economisch belanghebbende bij een in aanbouw zijnde trawler, die echter te naam gesteld was van Quality Yachts. In verband met de verkoop werd het schip verhuisd naar een nieuwe loods, en jawel, er breekt brand uit en het schip gaat verloren. Schade 9 ton. De verzekeraar wijst de claim af. In hoger beroep ontspint zich een debat over twee vragen: viel de verplaatsing van de boot onder de verhuisclausule – Interpolis stelde dat daaronder alleen te verstaan was verhuizing van het hele bedrijf van A naar B, onder verlating van adres A – of niet? Zo ja, dan zou er tot de melding van de adreswijziging nog twee maanden dekking zijn. De tweede vraag was, of de trawler onder de polis viel. Toevallig was Quality Yachts niet als verzekerde op de polis genoemd, terwijl de Holding en een andere dochtervennootschap dat wel waren. De rechtbank wees de vordering van de Holding af, omdat de boot niet op het in de polis vermelde adres stond en de dekking op het andere adres niet onder de zgn. “verhuisclausule” viel, en omdat de boot niet van de verzekerde was.

    Het standpunt van Interpolis inzake de verhuisclausule wordt door het Hof niet gevolgd. In r.o. 6.6 overweegt het Hof – mede in het licht van eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad – het volgende over de uitleg van standaard polisvoorwaarden, waarover niet is onderhandeld:

    “Het hof stelt voorop dat hier gaat om de uitleg van de polisvoorwaarden. Tussen partijen is niet onderhandeld over de voorwaarden, zodat de uitleg van de polisvoorwaarden met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Voorts dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (ECLI:HR:2008:BC2793, Chubb/Dagenstaed). Verder is in dit verband de uitleg contra proferentem als gezichtspunt van belang. Aan [appellante] komt, nu zij geen consument is, weliswaar geen beroep op artikel 6:238 BW toe, maar een onduidelijkheid in de polisvoorwaarden kan wel door de feitenrechter ten nadele van de opsteller van de voorwaarden worden meegewogen (vgl. conclusie AG Hartlief bij ECLI:NL:HR:2017:1055).”

    In r.o. 6.10 past het Hof deze maatstaf toe op de feiten:

    Naar het oordeel van het hof kan uit de polisvoorwaarden niet worden afgeleid dat een beroep op de verhuisclausule alleen en uitsluitend kan worden gedaan, indien het oude risicoadres waarop de roerende zaken zich bevonden, definitief wordt verlaten. Deze voorwaarde is niet terug te vinden in de tekst van de polisvoorwaarden terwijl de term “verhuizing van roerende zaken” in samenhang met de daarbij omschreven voorwaarden ook niet tot die uitleg dwingt. Daarbij merkt het hof op dat de bepaling ziet op verhuizing van roerende zaken; het gaat hier dus niet om een verhuizing van de (gehele) onderneming.

    Dat een ondernemer (een deel van) zijn roerende zaken wil overbrengen naar een nieuw adres, zonder dat het oude adres (geheel) wordt verlaten, valt binnen het bereik van de polisvoorwaarde. Een redelijke uitleg van de hier bedoelde polisvoorwaarde brengt met zich dat ook in geval het oude adres wordt behouden, aanspraak kan worden gemaakt op de verhuisclausule bij de verhuizing van roerende zaken naar een ander adres. Dat in de praktijk (zo begrijpt het hof uit de stukken) de melding van een ander adres waar een deel van de roerende zaken naar toe is gebracht tot gevolg heeft dat, na acceptatie van het nieuwe adres, dit adres wordt bijgeschreven op de polis als risicoadres, laat onverlet dat de roerende zaken van de ondernemer vanaf het moment van verhuizing naar de andere locatie onder de afgesloten verzekering in ieder geval nog twee maanden dekking bestaat. Nu het gaat om uitleg aan de hand van objectieve factoren is niet relevant dat Interpolis de bepaling zo niet heeft bedoeld. Evenmin is bij de beoordeling van de uitleg van de polisvoorwaarde relevant dat [appellante] nimmer eerder ten opzichte van Interpolis een beroep op deze verhuisbepaling heeft gedaan.”

    Wat betreft de vraag wie verzekerde was is de uitkomst voor de Holding echter minder gunstig. De boot was in het verleden overgedragen aan dochter Quality Yachts (volgens de Holding op advies van de Rabobank als tussenpersoon) en die stond niet op de polis. Het feit dat de Holding door de koopovereenkomst wel economisch belanghebbende was geworden, kon de Holding evenmin baten.

    Het Hof overweegt in r.o. 6.16:

    “Naar het oordeel van het hof had [appellante] ten tijde van de brand op 6 februari 2015 een verzekerbaar belang bij de Trawler. Interpolis bestrijdt niet dat ingevolge de tussen [appellante] en Quality Yachts gesloten koopovereenkomst van 27 oktober 2014 per die datum de Trawler voor rekening en risico van [appellante] kwam (6.1.8). Met de koopovereenkomst ontstond aldus voor [appellante] vanaf 27 oktober 2014 de mogelijkheid dat zij vermogensschade zou lijden bij het tenietgaan van of schade aan de Trawler en heeft zij een eigen belang bij de verzekering.”

    In de polis was een van art. 7:948 B.W. afwijkend beding opgenomen ten aanzien van de overgang van de polis bij overdracht. Het Hof overweegt in r.o. 6.19:

    “Interpolis heeft naar voren gebracht dat nadat de Trawler op 13 september 2012 is geregistreerd (en te boek gesteld) op naam van Quality Yachts, de Trawler geen voorraad meer was van Euroboat Builders B.V. en evenmin van [appellante] . Op dat moment was er geen verzekerbaar belang meer voor Euroboat Builders B.V. of [appellante] , zodat de verzekeringsovereenkomst op grond hiervan is geëindigd. Krachtens de verzekeringsovereenkomst geldt dat wanneer het verzekerde belang is overgedragen de verzekering in afwijking van artikel 7:948 BW het verzekerde belang niet volgt, maar eindigt.”

    Het feit, dat de Holding als gevolg van de koopovereenkomst weer een verzekerbaar belang had gekregen bij de trawler, maakte daarmee nog niet dat die onder de dekking viel als onderdeel van de voorraad van de Holding, aldus het Hof in r.o. 6.21:

    “Met Interpolis is het hof van oordeel dat met het ontstaan van het verzekerbaar belang per 27 oktober 2014 voor [appellante] (de economische eigendomsoverdracht van de Trawler), dit niet betekent dat het belang (weer) verzekerd was bij Interpolis. Interpolis heeft onbestreden gesteld dat [appellante] bij Interpolis had moeten melden dat zij de economische eigendom had verkregen waarna Interpolis deze wijziging had moeten accepteren op de polis.”

    Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan de Holding niet baten. In r.o. 6.22 komt het Hof dan ook tot de beslissing, dat de boot niet verzekerd was op de polis van de Holding:

    “Het beroep van [appellante] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Interpolis geen dekking verleent, faalt. Van een situatie gelijk aan HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ3670 is geen sprake.

    In ieder geval brengen de stellingen van [appellante] op dit punt in dit geval nog niet met zich dat Interpolis zich niet meer zou mogen beroepen op het feit dat Quality Yachts geen verzekerde vennootschap onder de polis was en de verzekering ten aanzien van de Trawler na eigendomsoverdracht aan Quality Yachts op grond van de polisvoorwaarden is geëindigd. Uitgangspunt blijft immers dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.”

    Verval na een maand tenzij overname polis door verkrijger

    De polis vervalt vervolgens na een maand. Dit tenzij de verkrijger tegen de verzekeraar binnen die maand verklaart de verzekering over te nemen (art. 7:948 lid 2 B.W.). Tot aan de verklaring door de verkrijger moet de premie nog door de vervreemder betaald worden (art. 7:948 lid 3 B.W.).

    De verzekeraar kan van zijn kant binnen twee maanden nadat deze verklaring is afgelegd zelf de verzekering opzeggen.

    Geen verlenging van de termijn van de polis

    Lid 2 leidt niet tot een verlenging van de contractuele verzekeringsduur (art. 7:948 lid 4 B.W.). Ook kan de verzekering nog steeds om andere redenen, die los van de overdracht reeds golden, worden opgezegd.

    Niet van toepassing als verkrijger al de begunstigde was

    Deze regeling geldt niet als de verkrijger reeds de begunstigde als bedoeld in art. 7:947 B.W.was (art. 7:948 lid 5 B.W.).

    Verzekerde bij toonder en orderpolissen

    Op grond van art. 7:949 B.W. is bij order en toonder polissen als bedoeld in art. 7:932 lid 3 B.W. de houder van de polis te beschouwen als de verzekerde. Dit komt voor bij de verzekering van zaken, die door middel van documenten worden verhandeld (bvb. bij internationaal vervoer). Voorwaarde is wel dat het belang bij de zaak bij de houder berust.

    Opzegging van de verzekering bij overlijden

    In geval van overlijden van de verzekerde kunnen de erfgenamen en de verzekeraar binnen negen maanden na bekend worden met het overlijden de polis met een opzegtermijn van een maand opzeggen (art. 7:950 B.W.).

    Geen vergoeding voor schade door aard of gebrek aan zaak

    De verzekeraar is niet gehouden schade aan een verzekerde zaak te vergoeden, indien die is veroorzaakt door de aard of een gebrek van die zaak (art. 7:951 B.W.). De wet stelt het erg absoluut (“vergoedt geen schade”). Maar het is uiteraard niet een verbod.

    Geen vergoeding voor schade veroorzaakt door opzet of roekeloosheid

    De verzekeraar is ook niet gehouden schade te vergoeden die is veroorzaakt door opzet of roekeloosheid van de verzekerde (art. 7:952 B.W.). Daarover kan de nodige discussie ontstaan, onder meer over zaken als voorwaardelijk opzet en de vraag, waar de opzet op gericht is.

    In het arrest van Hof Den Haag 1 september 2020 (Aegon Schadeverzekering/slachtoffer duw) achtte het Hof de opzetclausule niet van toepassing, omdat de duw die de buurman het slachtoffer gegeven had niet van dien aard was, dat het daardoor ontstane letsel voorzienbaar was. Dit gaf de verzekeraars aanleiding de opzetclausule weer aan te passen. Zie hierna bij de behandeling van art. 7:954 B.W..

    In HR 13 april 2018 (Shaken Baby Syndrome) had een (autistische) vader zijn zoontje van 5 maanden zo door elkaar geschud, dat die daarvan (hersen)letsel had opgelopen. In de strafzaak was de vader vrijgesproken omdat hij verminderd toerekeningsvatbaar was en omdat zijn opzet niet gericht was op het toebrengen van letsel, maar hij juist geschrokken was en zijn kind snel naar het ziekenhuis bracht. Reaal beriep zich toch op de opzetclausule in de polis. De Hoge Raad besteedt een uitvoerige beschouwing aan deze clausule en de wijziging daarvan. Het duivelse dilemma is, dat men enerzijds de gevolgen van strafrechtelijk verwijtbaar handelen niet wil honoreren door dekking van de polis, maar anderzijds het ontzeggen van die dekking het slachtoffer vaak weinig kans op verhaal van de schade zal bieden. Het resultaat is in deze casus dat er toch dekking moest worden verleend.

    In het arrest HR 16 januari 2015 (TVM Verzekeringen/dronken bestuurder) had het Hof geoordeeld, dat de bestuurder op wie de verzekeraar regres wilde nemen ex art. 15 WAM niet had hoeven begrijpen dat met de bepaling inzake voorwaardelijk opzet mede bedoeld was het in kennelijke staat in een auto stappen en gaan rijden. Het Hof verwees daarbij naar HR 13 januari 2006 (London Verzekeringen/Aegon Schadeverzekering) (NJ 2006/282). De Hoge Raad oordeelde dat die regel hier niet gold, en het Hof dus beter had moeten motiveren. De bestuurder in kwestie had de gewoonte om na het werk met de auto naar de kroeg te gaan en daar 15 tot 20 glazen bier te gebruiken om daarna naar huis te rijden. Dat was dit keer niet goed afgelopen.

    In de zaak HR 12 januari 2007 (Gem. Eindhoven/Allianz) had de gemeente op grond van een vonnis van de Kantonrechter huizen laten ontruimen en laten slopen. De beslissing van de Kantonrechter ging in hoger beroep onderuit, maar de gemeente had de huizen al ontruimd en gesloopt. In de discussie tussen de verzekeraar voor wettelijke aansprakelijkheid (in casu ging het om een onrechtmatige overheidsdaad) beriep Allianz zich op opzet en/of roekeloosheid van de gemeente.

    De Hoge Raad overwoog, dat naast een mogelijk beroep op de opzetclausule en art. 7:952 B.W. ook het beroep van Allianz op strijd met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 B.W.) mogelijkerwijs gehonoreerd zou kunnen worden.

    Verbod tot doen van erkenningen

    In polissen kan zijn opgenomen, dat de verzekerde nooit enige uitlating mag doen waarmee aansprakelijkheid wordt erkend. Art. 7:953 B.W. bepaalt, dat een dergelijk verbod nooit afbreuk kan doen aan de gedane erkenning. Overtreding van dat verbod heeft geen gevolg voor zover de erkenning juist is. Een verbod tot erkenning van feiten heeft nimmer gevolg.

    Dat impliceert dat de erkenning wel gevolgen zou kunnen hebben als die onjuist is.

    Directe actie jegens verzekeraar

    Op grond van art. 7:954 lid 1 B.W. kan de benadeelde partij – alleen voor schade door dood of letsel – de verzekeraar rechtstreeks aanspreken, wanneer de schade door de wederpartij bij de verzekeraar is gemeld. De achtergrond hiervan is dat in dergelijke gevallen, ter bescherming van het slachtoffer de verzekeringspenningen zoveel mogelijk bij de benadeelde terecht moeten komen. De wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd de directe actie hiertoe te beperken.

    De gelaedeerde kan dan rechtstreekse uitbetaling van de schade-uitkering aan zichzelf vorderen. Hij moet dan ook de verzekerde in rechte betrekken, tenzij die de schade niet gemeld heeft. Dit kan dus bvb. niet bij een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid. Zie Hof Den Haag 12 mei 2015 (benadeelde beroepsfout/Nationale Nederlanden).

    De verzekerde blijft echter de schuldenaar van de schadeclaim, hoewel bij instellen van de directe actie de verzekeraar uitsluitend aan de gelaedeerde mag betalen. Dit betekent dat de verzekeraar zich ook tegenover de benadeelde kan ‘(…) beroepen op een uit de wet of polisvoorwaarden voortvloeiende nietigheid, verweer of verval (denk aan de mededelingsplicht, verrekening, opzet, schorsing of beëindiging dekking wegens niet betalen vervolgpremie, de meldings- en bereddingsplicht).’ Aldus Parl. Gesch. Verzekering, p. 155, terwijl er daarnaast op wordt gewezen (p. 156) ‘(…) dat de verzekeraar een eventuele vordering op de verzekerde met de uitkering kan verrekenen.’ Indien het tot een procedure komt, dient de verzekerde ingevolge art. 7:954 lid 6 BW in het geding geroepen te worden (zie ook Parl. Gesch. Verzekering, p. 161 e.v.). Zie in dit verband tevens Asser-Clausing- Wansink VI. De verzekeringsovereenkomst, nr. 334 e.v..

    In een aantal andere wetten is een soortgelijke rechtstreekse actie opgenomen. In artikel 6 lid 1 WAM, artikel 55 lid 1 Flora- en faunawet en artikel 14 Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen is dit eigen recht van de benadeelde neergelegd.

    Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM)

    Aan gemotoriseerd verkeer kleeft vanwege de hogere snelheden een inherent risico, waarvoor de wetgever een regeling heeft getroffen om de gevolgen zoveel mogelijk op te vangen. De centrale gedachte achter de regeling inzake de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt met motorrijtuigen is, dat het slachtoffer van een aanrijding niet geconfronteerd wordt met een veroorzaker, die geen verhaal biedt.

    Wegenverkeerswet

    Art. 185 lid 1 WVW bepaalt, dat de eigenaar van het voertuig aansprakelijk is voor de daarmee veroorzaakte schade. De verzekering voor een motorrijtuig wordt afgesloten op het voertuig zelf. Op grond van art. 185 lid 2 WVW is de eigenaar ook aansprakelijk, wanneer hij of zij niet zelf in het voertuig rijdt. Daardoor biedt de verzekering ook dekking wanneer een ander in het motorrijtuig rijdt, bij voorbeeld als die uitgeleend is (art. 3 lid 1 WAM). De eigenaar is niet aansprakelijk, wanneer er sprake is van overmacht waarvoor hij niet aansprakelijk gehouden kan worden. Zoals wanneer de auto gestolen is. Als aan hem onachtzaamheid verweten kan worden, waardoor het onbevoegde gebruik van het motorrijtuig aan hem te wijten is, dan is de eigenaar of bezitter van de auto wel aansprakelijk. Bij voorbeeld als zoonlief de sleutels van de Jaguar pakt die ergens voor het grijpen liggen en vervolgens schade veroorzaakt.

    Verplichte WAM-verzekering

    Voor motorrijtuigen geldt een verzekeringsplicht (art. 2 WAM). Verplicht tot verzekering is in principe de eigenaar of kentekenhouder; wanneer uit de aard van de rechtsverhouding volgt dat een ander de regelmatige berijder is – zoals bij een lease-overeenkomst of verhuur van de auto – dan moet de berijder voor de verzekering zorgen. De verzekering moet tenminste een WA-dekking bieden: dat wil zeggen een dekking tegen aansprakelijkheid tegenover derden, die met het motorrijtuig schade is toegebracht. De bestuurder zelf hoeft niet meeverzekerd te worden (art. 4 lid 1 WAM).

      Dat betekent, dat de auto niet all-risk of casco verzekerd hoeft te zijn. Alleen schade die aan derden wordt toegebracht is gedekt. Voor de inzittenden van de auto moet een aparte verzekering worden afgesloten (met de toepasselijke naam inzittendenverzekering). Wanneer iemand die een auto leent een ongeluk veroorzaakt, dan is de schade van derden dus ook gedekt. Maar de schade aan de inzittenden en aan de auto zelf niet, tenzij de polis daar ook dekking voor biedt. In die situatie kan de eigenaar de bruiklener aansprakelijk stellen voor de niet door de verzekering schade die door de fout van de bruiklener is veroorzaakt. Dus de schade aan de auto waarmee het ongeluk is veroorzaakt en de (letsel)schade die inzittenden hebben geleden.

      De gelaedeerde heeft een rechtstreeks vorderingsrecht tegenover de verzekeraar (art. 6 lid 1 WAM), naast zijn vorderingsrecht jegens de veroorzaker van het ongeluk (de verzekerde).

      In situaties, waarin de dader onbekend is of de auto om welke reden ook onverzekerd blijkt te zijn, is er ook nog het Waarborgfonds Motorverkeer. Op grond van art. 25 lid 1 WAM kan de benadeelde een beroep doen op dit fonds om zo toch zijn schade vergoed te krijgen.

      Onverzekerd met een motorrijtuig rijden is zelfs een strafbaar feit (art. 30 WAM), waar flinke straffen op staan. De exacte straffen kunnen variëren afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de ernst van de overtreding. Hierbij valt te denken aan:

      1. Boete: De RDW (Dienst Wegverkeer) kan een boete opleggen voor het rijden zonder geldige autoverzekering. De hoogte van de boete kan verschillen en wordt bepaald door de overheid.

      2. Invordering rijbewijs: Bij ernstige overtredingen kan de politie je rijbewijs invorderen. Dit betekent dat je tijdelijk niet meer mag autorijden.

      3. Wegslepen van het voertuig: In sommige gevallen kan het voertuig worden weggesleept als je betrapt wordt op rijden zonder verzekering.

      4. Strafrechtelijke vervolging: In ernstige gevallen kan het onverzekerd rijden leiden tot strafrechtelijke vervolging. Dit kan resulteren in een gevangenisstraf.

        Op grond van artikel 30 WAM is het rijden zonder verzekering strafbaar. Dit is een overtreding. In dit artikel is hierop als straf een maximale hechtenis van 3 maanden en een geldboete van tweede categorie  EUR 4.100,- (2017) gesteld. Daarnaast kan een rijontzegging van maximaal 1 jaar worden opgelegd. Bij recidive binnen vijf jaar is dit zelfs een maximale rijontzegging van 5 jaar.

        Ten behoeve van de eenheid in de strafvordering heeft het College van Procureurs-Generaal een richtlijn opgesteld. Dit is de richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen. Een eerste overtreding van het rijden zonder verzekering zal nog met een geldboete in de vorm van een strafbeschikking worden afgedaan. Bij recidive wordt de geldboete verhoogd en geldt als eis ter zitting een onvoorwaardelijke rijontzegging van 4 maanden. Bij een derde overtreding is de richtlijn nog strenger. De geldboete wordt vervangen door hechtenis en de rijontzegging wordt verhoogd. De officier van justitie kan zelfs verbeurdverklaring van het voertuig vorderen.

        Los daarvan neemt de WAM-verzekering het financiële risico van een aanrijding weg. Ben je niet verzekerd, dan draai je zelf voor de schade op. De schade kan aanzienlijk zijn, zodat onverzekerd rijden ook een groot financieel risico inhoudt. Onverzekerd rondrijden is dus ook heel asociaal: je schept het risico dat bvb. de medische verzorging van een slachtoffer niet betaald kan worden. In dat kader is een inzittendenverzekering overigens ook aan te raden, zodat je passagiers ook verzekerd zijn tegen (letsel)schade.

        Wetswijziging WAM 2023

        Ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/2118 tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG is een wetswijziging aangenomen tot wijziging van de WAM (Implementatiewet zesde richtlijn motorrijtuigenverzekering d.d. 23 augustus 2023, Stb. 2023, 321). Zie ook de MvT bij deze wetswijziging (Kamerdossier 36.339, nr. 3). Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

        De nieuwe Richtlijn bevat een regeling om het faillissement van de WAM-verzekeraar op te vangen. De schade moet worden opgevangen door het Waarborgfonds. Verder worden de mogelijkheden om te controleren of buitenlandse voertuigen verzekerd zijn vergroot.

        De richtlijn bevat enkele bepalingen die zien op het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Het huidige artikel 16 van richtlijn 2009/103/EG brengt al mee dat verzekeraars aan hun verzekeringnemers desgevraagd een verklaring betreffende het schadeverleden van de verzekerde motorrijtuigen dienen te verstrekken. De richtlijn wijzigt artikel 16 aldus, dat deze verklaring straks moet worden verschaft aan de hand van een uniform model, zodat de vorm en inhoud van de verklaring in alle lidstaten dezelfde is.

        Ook bevat de Richtlijn een een nieuw artikel 16bis, waarmee prijsvergelijkingsinstrumenten ten behoeve van de consument worden ingevoerd. Met «prijsvergelijkingsinstrumenten» wordt gedoeld op hulpmiddelen waarmee consumenten gratis prijzen, tarieven en dekkingen tussen aanbieders van motorrijtuigenaansprakelijkheidsverzekeringen kunnen vergelijken.

        Naast voornoemde wijzigingen past de richtlijn de regeling aan voor het geval een voertuig wordt verzonden vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat.

        Ten slotte introduceert de richtlijn een regeling voor het geval bij een ongeval een voertuig met een aanhangwagen is betrokken en het trekkende voertuig en de aanhangwagen afzonderlijk zijn verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.

        Opzetclausule verzekeraars

        Ter afwending van aansprakelijkheid voor letsel veroorzaakt door onrechtmatig handelen van de WA-verzekerde hebben de verzekeraars de zgn. opzetclausule in de polissen opgenomen. Aan de hand van de jurisprudentie is die verschillende keren gewijzigd. De derde opzetclausule (uit 2000) ziet op de gedraging. Het opzet van de gedraging moet gekoppeld zijn aan de schade. De enkele onrechtmatigheid zonder dat er een verband is met de schade die het gevolg is wordt door deze clausule niet geraakt.

        De verzekeraars hebben – op basis van voortschrijdend inzicht – door de jaren heen getracht het risico steeds verder terug te dringen door aanpassing van de polisvoorwaarden. Die zijn immers bepalend voor de dekking van de verzekerde en werken zodoende door in de mogelijkheden van het slachtoffer bij de directe actie. De verzekeraars zijn inmiddels aangeland bij de 4e aanpassing (2020).

        Het is voor de gelaedeerde van belang te weten, welke versie van de opzetclausule in de polis staat. Indien dit een oudere versie is kan dit meer mogelijkheden bieden tot rechtstreeks verhaal op de verzekeraar.

        Zie de toelichting in Letselschade Magazine bij de noot bij het Shaken Baby Syndrome arrest, waarin de derde versie van de opzetclausule wordt besproken.

        Zie ook de toelichting van het Verbond van Verzekeraars op de gewijzigde opzetclausule 2020. Deze bevat de volgende formulering en toelichting:

        “U heeft geen dekking als u in strijd met het recht met opzet iets doet of niet doet waardoor schade ontstaat. De in feite toegebrachte schade is hierbij een te verwachten of normaal gevolg van wat u doet of niet doet. Heeft u geen dekking? Dan heeft u dat ook niet voor de schade die mogelijk later nog ontstaat.

        In welke gevallen geldt de opzetuitsluiting?

        De uitsluiting geldt als u zich maatschappelijk ongewenst of crimineel gedraagt. Dat is in ieder geval zo bij gedragingen die een gevaar voor personen of zaken kunnen opleveren, zoals:

        – brandstichting, vernieling en beschadiging;

        – afpersing, bedrog, oplichting, bedreiging, beroving, verduistering, diefstal en inbraak. Ook als u dat met een computer of ander (technisch) hulpmiddel doet;

        – geweldpleging, mishandeling, doodslag en moord.

        Er is sprake van opzet, als u iets doet of niet doet waarbij u:

        – de bedoeling heeft schade te veroorzaken (opzet als oogmerk);

        – niet de bedoeling heeft schade te veroorzaken, maar u zeker weet dat er schade ontstaat (opzet met zekerheidsbewustzijn);

        – niet de bedoeling heeft schade te veroorzaken, maar u de aanmerkelijke kans dat er schade ontstaat voor lief neemt. En toch handelt u (niet) zo (voorwaardelijk opzet). Opzet wordt objectief uit de feiten, omstandigheden en/of uw gedragingen afgeleid.

        Deze opzetuitsluiting geldt ook bij:

        – groepsaansprakelijkheid als u niet zelf maar wel iemand in een groep waarvan u deel uitmaakt iets doet of niet doet;

        – alcohol en drugs als u zoveel alcohol, drugs of andere (bedwelmende) stoffen heeft gebruikt dat u uw eigen wil niet meer kon bepalen. Of als iemand in een groep waarvan u deel uitmaakt zoveel alcohol, drugs of andere (bedwelmende) stoffen heeft gebruikt dat hij of zij de eigen wil niet meer kon bepalen.”

        Zie voor een analyse van deze meest recente, vierde versie ook het artikel op VAST-online.

        Rechtspraak

        Definitie verzekerde

        HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden)– ondernemer die AOV heeft afgesloten wordt voor de regels inzake consumentenbescherming aangemerkt als consument. Daarbij doet niet terzake of de premie door het bedrijf wordt betaald.

        Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) – het enkele feit, dat de werkgever een financieel belang bij de polis had, is onvoldoende om aan te nemen dat zij – naast de werknemer, die de polis had afgesloten – als verzekerde kan worden aangemerkt.

        Overdracht van (on)roerende zaak

        Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) – de polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen.

        Auteur & Last edit

        [MdV, 8-10-2018; laatste bewerking 3-12-2023]

        Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)

        Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

        Pagina inhoud

          Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)

          Inleiding schadeverzekering

          In Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W. is de schadeverzekering geregeld. De regeling omvat 20 bepalingen (art. 7:944 B.W. t/m art. 7:963 B.W.).

          Verplichting (aspirant) verzekerde alle relevante informatie te geven

          Belangrijk is dat ook voor de schadeverzekering de algemene informatieplicht en mededelingsplicht van degeen die de verzekerde wil aangaan zoals opgenomen in de algemene bepalingen voor de verzekering. Art. 7:929 B.W. tot en met art. 7:930 B.W. verbinden aan het niet (volledig) informeren van de verzekeraar de consequentie dat de verzekeraar de overeenkomst kan opzeggen en de verzekerde geen aanspraak kan maken op een uitkering (of in sommige gevallen, een lagere uitkering). Onder het oude recht gold o.g.v. art. 251 WvK (oud) dat de verzekeraar de overeenkomst kon vernietigen, als deze bij juiste informatie niet zou zijn aangegaan. Zie de pagina Algemene bepalingen verzekering.

          Dekking en schadeclaim tijdens faillissement of schuldsanering

          Voor de gevolgen van een faillissement of WSNP voor een door een polis gedekte schadeverzekering zie de pagina Lopende overeenkomsten en faillissement.

          Definitie schadeverzekering; indemniteitsbeginsel

          Aan de schadeverzekering ligt het indemniteitsbeginsel ten grondslag (art. 7:944 B.W.):

          “Schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden”.

          De verzekering dekt dus alleen de – daadwerkelijk – geleden vermogensschade. In principe dus altijd een dagwaarde en niet een uitkering waarmee het verloren goed weer nieuw kan worden gekocht.

          Risico, causaliteit en verzekerde schade

          De algemene definitie van de schadeverzekering vertelt niet het hele verhaal. Voor de dekking is de inhoud van de polis van groot belang: welk risico wordt precies gedekt? En vervolgens rijst de vraag: is de schade veroorzaakt door de verwezenlijking van het verzekerde risico (causaliteit)?

          Uitleg van de polis

          De verzekering dekt niet iedere vermogensschade, maar alleen die schade die is ontstaan door een potentiële oorzaak (een risico), die in de polisvoorwaarden is vermeld. Voor de beantwoording van de vraag of de polis dekking biedt voor een schade, die zich gerealiseerd heeft, moeten dus naast de vaststelling, dat zich met betrekking tot het verzekerd voorwerp een schade heeft voorgedaan, ook worden gekeken of die is veroorzaakt door een verzekerd risico.

          Geobjectiveerde uitleg van de polis

          Bij de uitleg van de polis moet – wanneer over de inhoud daarvan niet is onderhandeld – deze ‘geobjectiveerd’ uitgelegd worden. Aldus de Hoge Raad in het arrest HR 16 mei 2008 (Chubb/Dagenstaed) (ECLI:NL:HR:BC2793). Volgens de Hoge Raad komt het in dat geval bij de uitleg van zodanige polisvoorwaarden met name aan op objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.

          Dit is dus een meer abstracte uitlegmethode dan de Haviltex-methode, waarbij alle mededelingen van partijen over en weer bij het aangaan van de overeenkomst (en soms ook daarna nog) meespelen bij de interpretatie van de afspraken tussen partijen.

          In verzekeringsrecht hoge drempel voor derogerende werking goede trouw

          De polis moet bovendien strict worden uitgelegd. De derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid – waardoor de afspraken in de overeenkomst opzij gezet kunnen worden – mag door de rechter niet te snel worden aangenomen. Dit geldt te meer in het verzekeringsrecht. Dit ondervond een tegen arbeidsongeschiktheid verzekerde dierenarts in HR 6 november 2020 (zieke dierenarts/Achmea). Zie ook de pagina Rechtsgevolgen van overeenkomsten.

          Contra preferentem regel niet snel toegepast

          In de hagelschadezaak tegen Achmea (Interpolis) is het Hof ook weinig toeschietelijk bij het toepassen van de zgn. contra preferentem regel. Deze regel schrijft bij onduidelijkheid in de polis voor om die in het voordeel van de wederpartij uit te leggen, met name als dit een consument is. De (kleine) ondernemer in de hagelschadezaak beriep zich op de reflexwerking van die regel, maar het Hof wilde daar niet aan.

          Causaliteitsleer in het verzekeringsrecht

          Wanneer er onduidelijk bestaat over het causaal verband tussen de gebeurtenis die de verzekerde als schadeoorzaak aanwijst en de geleden schade, dan ontstaat een zgn. causaliteitsvraagstuk. Dit doet zich met name voor wanneer er meerdere oorzaken zijn aan te wijzen voor de schade.

          Voor het verzekeringsrecht is een causaliteitsleer ontwikkeld, die niet volledig gelijkgesteld kan worden aan de causaliteitsleer die we tegenkomen bij de wettelijke aansprakelijkheid op grond van art. 6:98 B.W. (zie de pagina Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding).

          Hoogenboom/Unigarant (conversie-hysterie arrest)

          De Hoge Raad heeft in het arrest HR 8 juli 1993 (Hoogenboom/Unigarant) (ECLI:NL:HR:1993:ZC1045, NJ 1994, 210) beslist, dat ook dan eerst gekeken moet worden naar de voorwaarden van de polis. Er moet met name gekeken worden of in de polisvoorwaarden gekozen is voor een bepaalde causaliteitsmaatstaf. Als de polis daar geen helderheid over geeft, dan zal gekozen moeten worden voor de maatstaf die het meest recht doet aan de inhoud en strekking van de verzekeringsovereenkomst, aldus de Hoge Raad in het arrest Hoogenboom/Unigarant.

          Hagelschade arresten en de ‘dominant cause’ leer

          In de rechtspraak over hagelschade door de ‘supercell’ storm met zware hagel die zich voordeed op 23 juni 2016 is debat ontstaan over de vraag, welke causaliteitsleer gehanteerd moet worden als de polisvoorwaarden daar geen handvat voor bieden. Hier zijn twee arresten over gewezen.

          In het arrest HR 15 oktober 2021 (stormschade varkensstallen) was er schade ontstaan aan de daken van de varkensstallen van een varkenshouderij, nadat zich een ‘supercell’ storm had voorgedaan waarbij grote hagelstenen uit de lucht waren komen vallen. De Hoge Raad hecht met name belang aan het feit, dat er diverse clausulebladen bij de polis waren, waaruit gekozen kon worden. Voor stormschade was een ‘clausuleblad 592’, maar hagelschade kon ook bijverzekerd worden met ‘clausuleblad 593’. Daar had de varkenshouder echter niet voor gekozen, en omdat de schade toe te rekenen was aan de hagel en niet zozeer aan de storm, was die schade niet gedekt. Verder speelde mee dat de verzekerde een bedrijf was, en dat die zich had laten bijstaan door een assurantietussenpersoon. De keuze hagelschade niet mee te verzekeren maakte dat de schade niet gedekt was, hoewel je logischerwijs zou kunnen stellen dat de grote hagelstenen alleen mogelijk waren doordat dit een supercell storm was.

          Begrip verzekerde

          In art. 7:945 B.W. geeft de wet een definitie van het begrip verzekerde zoals dat wordt gehanteerd in Afd. 2 Schadeverzekering. Verzekerde is (i) degeen die krachtens de polis aanspraak heeft op een uitkering tot vergoeding van door hem geleden schade, of (ii) degeen die een aanwijzing daartoe heeft aanvaard. Dit begrip grijpt terug op art. 7:926 lid 2 B.W. waar het begrip “tot uitkering gerechtigde” wordt gedefinieerd.

          In het arrest HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden) kwam de vraag aan de orde, wie als verzekerde moest worden aangemerkt bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering die een ondernemer met een eenmanszaak had afgesloten. Dit in verband met een beroep dat de verzekerde deed op Richtlijn 93/13 /EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten inzake een beding in de polis. De rechtbank legde de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor, of de verzekerde bij het aangaan van de verzekering was aan te merken als een consument. De Hoge Raad beantwoordt die vraag (in r.o. 3.4.1 t/m 3.4.3) bevestigend, omdat de ondernemer de verzekering juist vanuit zijn privé-belang had afgesloten voor het geval hij geen (volledig) inkomen meer zou kunnen verkrijgen uit zijn onderneming. Wie de premie voor die polis betaald heeft, doet daarbij volgens de Hoge Raad niet ter zake.

          In Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) rees de vraag, of Covebo als werkgever van de werknemer – wiens geleasede BMW was gestolen – aanspraak had kunnen maken uit hoofde van de door de werknemer bij ASR afgesloten verzekering. ASR had die verzekering vernietigd op grond van art. 251 Wetboek van Koophandel (oud), omdat de verzekerde (werknemer) zijn strafrechtelijk verleden bij het aangaan van de polis had verzwegen.

          Het Hof overweegt (r.o. 3.3):

          “Dat Covebo in de polisvoorwaarden als verzekerde en (daarmee) als (mede-) rechthebbende op de verzekeringspenningen wordt aangemerkt is niet voldoende onderbouwd; het enkele feit dat Covebo als belanghebbende bij de BMW M3 zou kunnen worden beschouwd, levert geen recht op uitkering van de verzekeringspenningen op, vgl. artikel 7:945 B.W. dat inzoverre een codificatie van het geldende recht inhield. [werknemer] heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat Covebo onder de verzekeringsovereenkomst een rechtsvordering tegen ASR had.”

          De schade kwam ook niet voor risico van Covebo als werkgever omdat de schade was ontstaan in het zgn. “functionele verband” van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:661 B.W.. Tussen werkgever en werknemer was nl. afgesproken, dat de werknemer voor verzekering van de BMW zorg zou dragen in het kader van een al eerder door hem afgesloten autoverzekering. Die was bovendien al door de werknemer afgesloten voor indiensttreding bij Covebo. En tot slot was de auto ook niet gestolen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Covebo. Zie ook de pagina Bijzondere verplichtingen van de werknemer.

          Dekking geldt alleen voor belang verzekerde

          De wet gaat er van uit dat de verzekering alleen het belang van de verzekerde zelf dekt (art. 7:946 lid 1 B.W.). Wel kan anders worden overeengekomen.

          In het arrest HR 27 april 2014 (Holding/Aegon) is de Hoge Raad – anders dan de P-G, die tot cassatie adviseerde – weinig toeschietelijk bij de vergoeding van brandschade aan een holding, die via een dochtervennootschap loodsen verhuurde aan derden. In 2006 was de polis gewijzigd, omdat de holding haar activiteiten gestaakt had. Tot dan toe waren de activiteiten van de hele groep door de polis gedekt. Omdat bij de wijziging van de polis in 2006 de dochtervennootschappen niet vermeld waren, werd de door hen geleden schade niet vergoed. Ook het feit, dat de dochters in 2009 zonder premieverhoging weer op de polis vermeld werden, kon de Hoge Raad niet vermurwen.

          Verzekerde zaak valt in huwelijksgoederengemeenschap

          Valt de verzekerde zaak in een huwelijksgoederengemeenschap, dan zijn bij een verzekering van die zaak de deelgenoten voor hun belang verzekerde (art. 7:946 lid 2 B.W.). Hetzelfde geldt bij geregistreerd partnerschap, waarbij een gemeenschap is ontstaan. Zie ook de pagina Gemeenschap (Boek 3 B.W., goederenrecht) en de pagina Wettelijke gemeenschap van goederen (Boek 1 B.W., huwelijksvermogensrecht).

          Aanwijzing van een derde als gerechtigde tot een schade-uitkering

          De verzekerde kan een derde aanwijzen als gerechtigde tot een schade-uitkering. Deze aanwijzing kan de verzekerde niet zonder medewerking van de verzekeraar dan wel de derde wijzigen (art. 7:947 B.W.).

          Wijziging aanwijzing na opkomen van schade

          De verzekerde kan de aanwijzing niet meer wijzigen zonder medewerking van de derde, wanneer de schade is ontstaan en er aanspraak bestaat op een uitkering (2e volzin).

          Overdracht van een verzekerde zaak

          Wordt een verzekerde zaak overgedragen aan een ander, dan gaan de rechten en plichten uit de polis over op de verkrijger bij overdracht (art. 7:948 lid 1 B.W.). Dit geldt ook bij overdracht van een beperkt recht met betrekking tot een zaak (zoals een erfpachtrecht). Bijkomende verzekeringen gaan ook mee over.

          Ook wanneer het risico contractueel al eerder overgaat naar de verkrijger, dan vindt de overgang van de rechten uit de polis pas plaats na overdracht van de zaak.

          Geen overgang vindt plaats, indien (i) dit contractueel anders wordt afgesproken of (ii) wanneer de verkrijger dit tegenover de verzekeraar verklaart.

          In Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) deed zich de vraag voor, of Orient – die goederen had ingekocht en vervolgens met het beding CIF (“cost insurance and freight” komen ten laste van de koper) kon worden aangemerkt als verzekerde, en dus gerechtigd was tot uitkering van schade. De rechtbank overweegt: ingevolge art. 7:948 B.W. volgt de verzekering het belang. Deze regels gelden behoudens andersluidende overeenkomst tussen verzekeringnemer en verzekeraar, en zijn dus van regelend recht.

          De diepgevroren partij rundvlees had gedeeltelijk dooischade opgelopen tijdens het vervoer. De polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen. Pijnlijk genoeg voor Orient kon zij ook de schade van Faragella en van de bank, die de accreditieven had uitgegeven, niet claimen. Zij had namelijk met Faragella een regeling getroffen, waardoor die geen schade had geleden. Ook de bank had geen schade geleden.

          In Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis) komt de vraag aan de orde, of de dekking onder de polis met betrekking tot het risico van brandschade aan de voorraad van een jachtwerf is overgegaan op een – niet op de polis vermelde – dochtervennootschap. Doordat art. 7:948 B.W. was uitgesloten, ging de polis niet over op de verkrijger. In dit arrest komen ook interessante overwegingen voor over de uitleg van standaard polisvoorwaarden (met verwijzing naar arresten van de Hoge Raad) en over de vraag of de weigering van Interpolis om dekking te verlenen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

          Lees meer over Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis)

          In de zaak leidend tot het arrest Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis) had de Holding van Quality Yachts B.V. een verzekering afgesloten met betrekking tot onder meer het risico op brandschade van de voorraad boten, waaronder boten in aanbouw. De polis benoemde specifieke objecten in de voorraad, en vermeldde de verzekerde adressen. In de polis was ook een verhuisclausule opgenomen. De Holding was op grond van een koopovereenkomst met een klant economisch belanghebbende bij een in aanbouw zijnde trawler, die echter te naam gesteld was van Quality Yachts. In verband met de verkoop werd het schip verhuisd naar een nieuwe loods, en jawel, er breekt brand uit en het schip gaat verloren. Schade 9 ton. De verzekeraar wijst de claim af. In hoger beroep ontspint zich een debat over twee vragen: viel de verplaatsing van de boot onder de verhuisclausule – Interpolis stelde dat daaronder alleen te verstaan was verhuizing van het hele bedrijf van A naar B, onder verlating van adres A – of niet? Zo ja, dan zou er tot de melding van de adreswijziging nog twee maanden dekking zijn. De tweede vraag was, of de trawler onder de polis viel. Toevallig was Quality Yachts niet als verzekerde op de polis genoemd, terwijl de Holding en een andere dochtervennootschap dat wel waren. De rechtbank wees de vordering van de Holding af, omdat de boot niet op het in de polis vermelde adres stond en de dekking op het andere adres niet onder de zgn. “verhuisclausule” viel, en omdat de boot niet van de verzekerde was.

          Het standpunt van Interpolis inzake de verhuisclausule wordt door het Hof niet gevolgd. In r.o. 6.6 overweegt het Hof – mede in het licht van eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad – het volgende over de uitleg van standaard polisvoorwaarden, waarover niet is onderhandeld:

          “Het hof stelt voorop dat hier gaat om de uitleg van de polisvoorwaarden. Tussen partijen is niet onderhandeld over de voorwaarden, zodat de uitleg van de polisvoorwaarden met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Voorts dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (ECLI:HR:2008:BC2793, Chubb/Dagenstaed). Verder is in dit verband de uitleg contra proferentem als gezichtspunt van belang. Aan [appellante] komt, nu zij geen consument is, weliswaar geen beroep op artikel 6:238 BW toe, maar een onduidelijkheid in de polisvoorwaarden kan wel door de feitenrechter ten nadele van de opsteller van de voorwaarden worden meegewogen (vgl. conclusie AG Hartlief bij ECLI:NL:HR:2017:1055).”

          In r.o. 6.10 past het Hof deze maatstaf toe op de feiten:

          Naar het oordeel van het hof kan uit de polisvoorwaarden niet worden afgeleid dat een beroep op de verhuisclausule alleen en uitsluitend kan worden gedaan, indien het oude risicoadres waarop de roerende zaken zich bevonden, definitief wordt verlaten. Deze voorwaarde is niet terug te vinden in de tekst van de polisvoorwaarden terwijl de term “verhuizing van roerende zaken” in samenhang met de daarbij omschreven voorwaarden ook niet tot die uitleg dwingt. Daarbij merkt het hof op dat de bepaling ziet op verhuizing van roerende zaken; het gaat hier dus niet om een verhuizing van de (gehele) onderneming.

          Dat een ondernemer (een deel van) zijn roerende zaken wil overbrengen naar een nieuw adres, zonder dat het oude adres (geheel) wordt verlaten, valt binnen het bereik van de polisvoorwaarde. Een redelijke uitleg van de hier bedoelde polisvoorwaarde brengt met zich dat ook in geval het oude adres wordt behouden, aanspraak kan worden gemaakt op de verhuisclausule bij de verhuizing van roerende zaken naar een ander adres. Dat in de praktijk (zo begrijpt het hof uit de stukken) de melding van een ander adres waar een deel van de roerende zaken naar toe is gebracht tot gevolg heeft dat, na acceptatie van het nieuwe adres, dit adres wordt bijgeschreven op de polis als risicoadres, laat onverlet dat de roerende zaken van de ondernemer vanaf het moment van verhuizing naar de andere locatie onder de afgesloten verzekering in ieder geval nog twee maanden dekking bestaat. Nu het gaat om uitleg aan de hand van objectieve factoren is niet relevant dat Interpolis de bepaling zo niet heeft bedoeld. Evenmin is bij de beoordeling van de uitleg van de polisvoorwaarde relevant dat [appellante] nimmer eerder ten opzichte van Interpolis een beroep op deze verhuisbepaling heeft gedaan.”

          Wat betreft de vraag wie verzekerde was is de uitkomst voor de Holding echter minder gunstig. De boot was in het verleden overgedragen aan dochter Quality Yachts (volgens de Holding op advies van de Rabobank als tussenpersoon) en die stond niet op de polis. Het feit dat de Holding door de koopovereenkomst wel economisch belanghebbende was geworden, kon de Holding evenmin baten.

          Het Hof overweegt in r.o. 6.16:

          “Naar het oordeel van het hof had [appellante] ten tijde van de brand op 6 februari 2015 een verzekerbaar belang bij de Trawler. Interpolis bestrijdt niet dat ingevolge de tussen [appellante] en Quality Yachts gesloten koopovereenkomst van 27 oktober 2014 per die datum de Trawler voor rekening en risico van [appellante] kwam (6.1.8). Met de koopovereenkomst ontstond aldus voor [appellante] vanaf 27 oktober 2014 de mogelijkheid dat zij vermogensschade zou lijden bij het tenietgaan van of schade aan de Trawler en heeft zij een eigen belang bij de verzekering.”

          In de polis was een van art. 7:948 B.W. afwijkend beding opgenomen ten aanzien van de overgang van de polis bij overdracht. Het Hof overweegt in r.o. 6.19:

          “Interpolis heeft naar voren gebracht dat nadat de Trawler op 13 september 2012 is geregistreerd (en te boek gesteld) op naam van Quality Yachts, de Trawler geen voorraad meer was van Euroboat Builders B.V. en evenmin van [appellante] . Op dat moment was er geen verzekerbaar belang meer voor Euroboat Builders B.V. of [appellante] , zodat de verzekeringsovereenkomst op grond hiervan is geëindigd. Krachtens de verzekeringsovereenkomst geldt dat wanneer het verzekerde belang is overgedragen de verzekering in afwijking van artikel 7:948 BW het verzekerde belang niet volgt, maar eindigt.”

          Het feit, dat de Holding als gevolg van de koopovereenkomst weer een verzekerbaar belang had gekregen bij de trawler, maakte daarmee nog niet dat die onder de dekking viel als onderdeel van de voorraad van de Holding, aldus het Hof in r.o. 6.21:

          “Met Interpolis is het hof van oordeel dat met het ontstaan van het verzekerbaar belang per 27 oktober 2014 voor [appellante] (de economische eigendomsoverdracht van de Trawler), dit niet betekent dat het belang (weer) verzekerd was bij Interpolis. Interpolis heeft onbestreden gesteld dat [appellante] bij Interpolis had moeten melden dat zij de economische eigendom had verkregen waarna Interpolis deze wijziging had moeten accepteren op de polis.”

          Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan de Holding niet baten. In r.o. 6.22 komt het Hof dan ook tot de beslissing, dat de boot niet verzekerd was op de polis van de Holding:

          “Het beroep van [appellante] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Interpolis geen dekking verleent, faalt. Van een situatie gelijk aan HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ3670 is geen sprake.

          In ieder geval brengen de stellingen van [appellante] op dit punt in dit geval nog niet met zich dat Interpolis zich niet meer zou mogen beroepen op het feit dat Quality Yachts geen verzekerde vennootschap onder de polis was en de verzekering ten aanzien van de Trawler na eigendomsoverdracht aan Quality Yachts op grond van de polisvoorwaarden is geëindigd. Uitgangspunt blijft immers dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen.”

          Verval na een maand tenzij overname polis door verkrijger

          De polis vervalt vervolgens na een maand. Dit tenzij de verkrijger tegen de verzekeraar binnen die maand verklaart de verzekering over te nemen (art. 7:948 lid 2 B.W.). Tot aan de verklaring door de verkrijger moet de premie nog door de vervreemder betaald worden (art. 7:948 lid 3 B.W.).

          De verzekeraar kan van zijn kant binnen twee maanden nadat deze verklaring is afgelegd zelf de verzekering opzeggen.

          Geen verlenging van de termijn van de polis

          Lid 2 leidt niet tot een verlenging van de contractuele verzekeringsduur (art. 7:948 lid 4 B.W.). Ook kan de verzekering nog steeds om andere redenen, die los van de overdracht reeds golden, worden opgezegd.

          Niet van toepassing als verkrijger al de begunstigde was

          Deze regeling geldt niet als de verkrijger reeds de begunstigde als bedoeld in art. 7:947 B.W.was (art. 7:948 lid 5 B.W.).

          Verzekerde bij toonder en orderpolissen

          Op grond van art. 7:949 B.W. is bij order en toonder polissen als bedoeld in art. 7:932 lid 3 B.W. de houder van de polis te beschouwen als de verzekerde. Dit komt voor bij de verzekering van zaken, die door middel van documenten worden verhandeld (bvb. bij internationaal vervoer). Voorwaarde is wel dat het belang bij de zaak bij de houder berust.

          Opzegging van de verzekering bij overlijden

          In geval van overlijden van de verzekerde kunnen de erfgenamen en de verzekeraar binnen negen maanden na bekend worden met het overlijden de polis met een opzegtermijn van een maand opzeggen (art. 7:950 B.W.).

          Geen vergoeding voor schade door aard of gebrek aan zaak

          De verzekeraar is niet gehouden schade aan een verzekerde zaak te vergoeden, indien die is veroorzaakt door de aard of een gebrek van die zaak (art. 7:951 B.W.). De wet stelt het erg absoluut (“vergoedt geen schade”). Maar het is uiteraard niet een verbod.

          Geen vergoeding voor schade veroorzaakt door opzet of roekeloosheid

          De verzekeraar is ook niet gehouden schade te vergoeden die is veroorzaakt door opzet of roekeloosheid van de verzekerde (art. 7:952 B.W.). Daarover kan de nodige discussie ontstaan, onder meer over zaken als voorwaardelijk opzet en de vraag, waar de opzet op gericht is.

          In het arrest van Hof Den Haag 1 september 2020 (Aegon Schadeverzekering/slachtoffer duw) achtte het Hof de opzetclausule niet van toepassing, omdat de duw die de buurman het slachtoffer gegeven had niet van dien aard was, dat het daardoor ontstane letsel voorzienbaar was. Dit gaf de verzekeraars aanleiding de opzetclausule weer aan te passen. Zie hierna bij de behandeling van art. 7:954 B.W..

          In HR 13 april 2018 (Shaken Baby Syndrome) had een (autistische) vader zijn zoontje van 5 maanden zo door elkaar geschud, dat die daarvan (hersen)letsel had opgelopen. In de strafzaak was de vader vrijgesproken omdat hij verminderd toerekeningsvatbaar was en omdat zijn opzet niet gericht was op het toebrengen van letsel, maar hij juist geschrokken was en zijn kind snel naar het ziekenhuis bracht. Reaal beriep zich toch op de opzetclausule in de polis. De Hoge Raad besteedt een uitvoerige beschouwing aan deze clausule en de wijziging daarvan. Het duivelse dilemma is, dat men enerzijds de gevolgen van strafrechtelijk verwijtbaar handelen niet wil honoreren door dekking van de polis, maar anderzijds het ontzeggen van die dekking het slachtoffer vaak weinig kans op verhaal van de schade zal bieden. Het resultaat is in deze casus dat er toch dekking moest worden verleend.

          In het arrest HR 16 januari 2015 (TVM Verzekeringen/dronken bestuurder) had het Hof geoordeeld, dat de bestuurder op wie de verzekeraar regres wilde nemen ex art. 15 WAM niet had hoeven begrijpen dat met de bepaling inzake voorwaardelijk opzet mede bedoeld was het in kennelijke staat in een auto stappen en gaan rijden. Het Hof verwees daarbij naar HR 13 januari 2006 (London Verzekeringen/Aegon Schadeverzekering) (NJ 2006/282). De Hoge Raad oordeelde dat die regel hier niet gold, en het Hof dus beter had moeten motiveren. De bestuurder in kwestie had de gewoonte om na het werk met de auto naar de kroeg te gaan en daar 15 tot 20 glazen bier te gebruiken om daarna naar huis te rijden. Dat was dit keer niet goed afgelopen.

          In de zaak HR 12 januari 2007 (Gem. Eindhoven/Allianz) had de gemeente op grond van een vonnis van de Kantonrechter huizen laten ontruimen en laten slopen. De beslissing van de Kantonrechter ging in hoger beroep onderuit, maar de gemeente had de huizen al ontruimd en gesloopt. In de discussie tussen de verzekeraar voor wettelijke aansprakelijkheid (in casu ging het om een onrechtmatige overheidsdaad) beriep Allianz zich op opzet en/of roekeloosheid van de gemeente.

          De Hoge Raad overwoog, dat naast een mogelijk beroep op de opzetclausule en art. 7:952 B.W. ook het beroep van Allianz op strijd met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 B.W.) mogelijkerwijs gehonoreerd zou kunnen worden.

          Verbod tot doen van erkenningen

          In polissen kan zijn opgenomen, dat de verzekerde nooit enige uitlating mag doen waarmee aansprakelijkheid wordt erkend. Art. 7:953 B.W. bepaalt, dat een dergelijk verbod nooit afbreuk kan doen aan de gedane erkenning. Overtreding van dat verbod heeft geen gevolg voor zover de erkenning juist is. Een verbod tot erkenning van feiten heeft nimmer gevolg.

          Dat impliceert dat de erkenning wel gevolgen zou kunnen hebben als die onjuist is.

          Directe actie jegens verzekeraar

          Op grond van art. 7:954 lid 1 B.W. kan de benadeelde partij – alleen voor schade door dood of letsel – de verzekeraar rechtstreeks aanspreken, wanneer de schade door de wederpartij bij de verzekeraar is gemeld. De achtergrond hiervan is dat in dergelijke gevallen, ter bescherming van het slachtoffer de verzekeringspenningen zoveel mogelijk bij de benadeelde terecht moeten komen. De wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd de directe actie hiertoe te beperken.

          De gelaedeerde kan dan rechtstreekse uitbetaling van de schade-uitkering aan zichzelf vorderen. Hij moet dan ook de verzekerde in rechte betrekken, tenzij die de schade niet gemeld heeft. Dit kan dus bvb. niet bij een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid. Zie Hof Den Haag 12 mei 2015 (benadeelde beroepsfout/Nationale Nederlanden).

          De verzekerde blijft echter de schuldenaar van de schadeclaim, hoewel bij instellen van de directe actie de verzekeraar uitsluitend aan de gelaedeerde mag betalen. Dit betekent dat de verzekeraar zich ook tegenover de benadeelde kan ‘(…) beroepen op een uit de wet of polisvoorwaarden voortvloeiende nietigheid, verweer of verval (denk aan de mededelingsplicht, verrekening, opzet, schorsing of beëindiging dekking wegens niet betalen vervolgpremie, de meldings- en bereddingsplicht).’ Aldus Parl. Gesch. Verzekering, p. 155, terwijl er daarnaast op wordt gewezen (p. 156) ‘(…) dat de verzekeraar een eventuele vordering op de verzekerde met de uitkering kan verrekenen.’ Indien het tot een procedure komt, dient de verzekerde ingevolge art. 7:954 lid 6 BW in het geding geroepen te worden (zie ook Parl. Gesch. Verzekering, p. 161 e.v.). Zie in dit verband tevens Asser-Clausing- Wansink VI. De verzekeringsovereenkomst, nr. 334 e.v..

          In een aantal andere wetten is een soortgelijke rechtstreekse actie opgenomen. In artikel 6 lid 1 WAM, artikel 55 lid 1 Flora- en faunawet en artikel 14 Wet Aansprakelijkheid Kernongevallen is dit eigen recht van de benadeelde neergelegd.

          Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM)

          Aan gemotoriseerd verkeer kleeft vanwege de hogere snelheden een inherent risico, waarvoor de wetgever een regeling heeft getroffen om de gevolgen zoveel mogelijk op te vangen. De centrale gedachte achter de regeling inzake de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt met motorrijtuigen is, dat het slachtoffer van een aanrijding niet geconfronteerd wordt met een veroorzaker, die geen verhaal biedt.

          Wegenverkeerswet

          Art. 185 lid 1 WVW bepaalt, dat de eigenaar van het voertuig aansprakelijk is voor de daarmee veroorzaakte schade. De verzekering voor een motorrijtuig wordt afgesloten op het voertuig zelf. Op grond van art. 185 lid 2 WVW is de eigenaar ook aansprakelijk, wanneer hij of zij niet zelf in het voertuig rijdt. Daardoor biedt de verzekering ook dekking wanneer een ander in het motorrijtuig rijdt, bij voorbeeld als die uitgeleend is (art. 3 lid 1 WAM). De eigenaar is niet aansprakelijk, wanneer er sprake is van overmacht waarvoor hij niet aansprakelijk gehouden kan worden. Zoals wanneer de auto gestolen is. Als aan hem onachtzaamheid verweten kan worden, waardoor het onbevoegde gebruik van het motorrijtuig aan hem te wijten is, dan is de eigenaar of bezitter van de auto wel aansprakelijk. Bij voorbeeld als zoonlief de sleutels van de Jaguar pakt die ergens voor het grijpen liggen en vervolgens schade veroorzaakt.

          Verplichte WAM-verzekering

          Voor motorrijtuigen geldt een verzekeringsplicht (art. 2 WAM). Verplicht tot verzekering is in principe de eigenaar of kentekenhouder; wanneer uit de aard van de rechtsverhouding volgt dat een ander de regelmatige berijder is – zoals bij een lease-overeenkomst of verhuur van de auto – dan moet de berijder voor de verzekering zorgen. De verzekering moet tenminste een WA-dekking bieden: dat wil zeggen een dekking tegen aansprakelijkheid tegenover derden, die met het motorrijtuig schade is toegebracht. De bestuurder zelf hoeft niet meeverzekerd te worden (art. 4 lid 1 WAM).

            Dat betekent, dat de auto niet all-risk of casco verzekerd hoeft te zijn. Alleen schade die aan derden wordt toegebracht is gedekt. Voor de inzittenden van de auto moet een aparte verzekering worden afgesloten (met de toepasselijke naam inzittendenverzekering). Wanneer iemand die een auto leent een ongeluk veroorzaakt, dan is de schade van derden dus ook gedekt. Maar de schade aan de inzittenden en aan de auto zelf niet, tenzij de polis daar ook dekking voor biedt. In die situatie kan de eigenaar de bruiklener aansprakelijk stellen voor de niet door de verzekering schade die door de fout van de bruiklener is veroorzaakt. Dus de schade aan de auto waarmee het ongeluk is veroorzaakt en de (letsel)schade die inzittenden hebben geleden.

            De gelaedeerde heeft een rechtstreeks vorderingsrecht tegenover de verzekeraar (art. 6 lid 1 WAM), naast zijn vorderingsrecht jegens de veroorzaker van het ongeluk (de verzekerde).

            In situaties, waarin de dader onbekend is of de auto om welke reden ook onverzekerd blijkt te zijn, is er ook nog het Waarborgfonds Motorverkeer. Op grond van art. 25 lid 1 WAM kan de benadeelde een beroep doen op dit fonds om zo toch zijn schade vergoed te krijgen.

            Onverzekerd met een motorrijtuig rijden is zelfs een strafbaar feit (art. 30 WAM), waar flinke straffen op staan. De exacte straffen kunnen variëren afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de ernst van de overtreding. Hierbij valt te denken aan:

            1. Boete: De RDW (Dienst Wegverkeer) kan een boete opleggen voor het rijden zonder geldige autoverzekering. De hoogte van de boete kan verschillen en wordt bepaald door de overheid.

            2. Invordering rijbewijs: Bij ernstige overtredingen kan de politie je rijbewijs invorderen. Dit betekent dat je tijdelijk niet meer mag autorijden.

            3. Wegslepen van het voertuig: In sommige gevallen kan het voertuig worden weggesleept als je betrapt wordt op rijden zonder verzekering.

            4. Strafrechtelijke vervolging: In ernstige gevallen kan het onverzekerd rijden leiden tot strafrechtelijke vervolging. Dit kan resulteren in een gevangenisstraf.

              Op grond van artikel 30 WAM is het rijden zonder verzekering strafbaar. Dit is een overtreding. In dit artikel is hierop als straf een maximale hechtenis van 3 maanden en een geldboete van tweede categorie  EUR 4.100,- (2017) gesteld. Daarnaast kan een rijontzegging van maximaal 1 jaar worden opgelegd. Bij recidive binnen vijf jaar is dit zelfs een maximale rijontzegging van 5 jaar.

              Ten behoeve van de eenheid in de strafvordering heeft het College van Procureurs-Generaal een richtlijn opgesteld. Dit is de richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen. Een eerste overtreding van het rijden zonder verzekering zal nog met een geldboete in de vorm van een strafbeschikking worden afgedaan. Bij recidive wordt de geldboete verhoogd en geldt als eis ter zitting een onvoorwaardelijke rijontzegging van 4 maanden. Bij een derde overtreding is de richtlijn nog strenger. De geldboete wordt vervangen door hechtenis en de rijontzegging wordt verhoogd. De officier van justitie kan zelfs verbeurdverklaring van het voertuig vorderen.

              Los daarvan neemt de WAM-verzekering het financiële risico van een aanrijding weg. Ben je niet verzekerd, dan draai je zelf voor de schade op. De schade kan aanzienlijk zijn, zodat onverzekerd rijden ook een groot financieel risico inhoudt. Onverzekerd rondrijden is dus ook heel asociaal: je schept het risico dat bvb. de medische verzorging van een slachtoffer niet betaald kan worden. In dat kader is een inzittendenverzekering overigens ook aan te raden, zodat je passagiers ook verzekerd zijn tegen (letsel)schade.

              Wetswijziging WAM 2023

              Ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/2118 tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG is een wetswijziging aangenomen tot wijziging van de WAM (Implementatiewet zesde richtlijn motorrijtuigenverzekering d.d. 23 augustus 2023, Stb. 2023, 321). Zie ook de MvT bij deze wetswijziging (Kamerdossier 36.339, nr. 3). Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

              De nieuwe Richtlijn bevat een regeling om het faillissement van de WAM-verzekeraar op te vangen. De schade moet worden opgevangen door het Waarborgfonds. Verder worden de mogelijkheden om te controleren of buitenlandse voertuigen verzekerd zijn vergroot.

              De richtlijn bevat enkele bepalingen die zien op het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Het huidige artikel 16 van richtlijn 2009/103/EG brengt al mee dat verzekeraars aan hun verzekeringnemers desgevraagd een verklaring betreffende het schadeverleden van de verzekerde motorrijtuigen dienen te verstrekken. De richtlijn wijzigt artikel 16 aldus, dat deze verklaring straks moet worden verschaft aan de hand van een uniform model, zodat de vorm en inhoud van de verklaring in alle lidstaten dezelfde is.

              Ook bevat de Richtlijn een een nieuw artikel 16bis, waarmee prijsvergelijkingsinstrumenten ten behoeve van de consument worden ingevoerd. Met «prijsvergelijkingsinstrumenten» wordt gedoeld op hulpmiddelen waarmee consumenten gratis prijzen, tarieven en dekkingen tussen aanbieders van motorrijtuigenaansprakelijkheidsverzekeringen kunnen vergelijken.

              Naast voornoemde wijzigingen past de richtlijn de regeling aan voor het geval een voertuig wordt verzonden vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat.

              Ten slotte introduceert de richtlijn een regeling voor het geval bij een ongeval een voertuig met een aanhangwagen is betrokken en het trekkende voertuig en de aanhangwagen afzonderlijk zijn verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.

              Opzetclausule verzekeraars

              Ter afwending van aansprakelijkheid voor letsel veroorzaakt door onrechtmatig handelen van de WA-verzekerde hebben de verzekeraars de zgn. opzetclausule in de polissen opgenomen. Aan de hand van de jurisprudentie is die verschillende keren gewijzigd. De derde opzetclausule (uit 2000) ziet op de gedraging. Het opzet van de gedraging moet gekoppeld zijn aan de schade. De enkele onrechtmatigheid zonder dat er een verband is met de schade die het gevolg is wordt door deze clausule niet geraakt.

              De verzekeraars hebben – op basis van voortschrijdend inzicht – door de jaren heen getracht het risico steeds verder terug te dringen door aanpassing van de polisvoorwaarden. Die zijn immers bepalend voor de dekking van de verzekerde en werken zodoende door in de mogelijkheden van het slachtoffer bij de directe actie. De verzekeraars zijn inmiddels aangeland bij de 4e aanpassing (2020).

              Het is voor de gelaedeerde van belang te weten, welke versie van de opzetclausule in de polis staat. Indien dit een oudere versie is kan dit meer mogelijkheden bieden tot rechtstreeks verhaal op de verzekeraar.

              Zie de toelichting in Letselschade Magazine bij de noot bij het Shaken Baby Syndrome arrest, waarin de derde versie van de opzetclausule wordt besproken.

              Zie ook de toelichting van het Verbond van Verzekeraars op de gewijzigde opzetclausule 2020. Deze bevat de volgende formulering en toelichting:

              “U heeft geen dekking als u in strijd met het recht met opzet iets doet of niet doet waardoor schade ontstaat. De in feite toegebrachte schade is hierbij een te verwachten of normaal gevolg van wat u doet of niet doet. Heeft u geen dekking? Dan heeft u dat ook niet voor de schade die mogelijk later nog ontstaat.

              In welke gevallen geldt de opzetuitsluiting?

              De uitsluiting geldt als u zich maatschappelijk ongewenst of crimineel gedraagt. Dat is in ieder geval zo bij gedragingen die een gevaar voor personen of zaken kunnen opleveren, zoals:

              – brandstichting, vernieling en beschadiging;

              – afpersing, bedrog, oplichting, bedreiging, beroving, verduistering, diefstal en inbraak. Ook als u dat met een computer of ander (technisch) hulpmiddel doet;

              – geweldpleging, mishandeling, doodslag en moord.

              Er is sprake van opzet, als u iets doet of niet doet waarbij u:

              – de bedoeling heeft schade te veroorzaken (opzet als oogmerk);

              – niet de bedoeling heeft schade te veroorzaken, maar u zeker weet dat er schade ontstaat (opzet met zekerheidsbewustzijn);

              – niet de bedoeling heeft schade te veroorzaken, maar u de aanmerkelijke kans dat er schade ontstaat voor lief neemt. En toch handelt u (niet) zo (voorwaardelijk opzet). Opzet wordt objectief uit de feiten, omstandigheden en/of uw gedragingen afgeleid.

              Deze opzetuitsluiting geldt ook bij:

              – groepsaansprakelijkheid als u niet zelf maar wel iemand in een groep waarvan u deel uitmaakt iets doet of niet doet;

              – alcohol en drugs als u zoveel alcohol, drugs of andere (bedwelmende) stoffen heeft gebruikt dat u uw eigen wil niet meer kon bepalen. Of als iemand in een groep waarvan u deel uitmaakt zoveel alcohol, drugs of andere (bedwelmende) stoffen heeft gebruikt dat hij of zij de eigen wil niet meer kon bepalen.”

              Zie voor een analyse van deze meest recente, vierde versie ook het artikel op VAST-online.

              Rechtspraak

              Definitie verzekerde

              HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden)– ondernemer die AOV heeft afgesloten wordt voor de regels inzake consumentenbescherming aangemerkt als consument. Daarbij doet niet terzake of de premie door het bedrijf wordt betaald.

              Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) – het enkele feit, dat de werkgever een financieel belang bij de polis had, is onvoldoende om aan te nemen dat zij – naast de werknemer, die de polis had afgesloten – als verzekerde kan worden aangemerkt.

              Overdracht van (on)roerende zaak

              Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) – de polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen.

              Auteur & Last edit

              [MdV, 8-10-2018; laatste bewerking 3-12-2023]

              Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)

              Zoeken binnen de kennisbank

              Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!