Pagina inhoud

    Het totstandkomen van overeenkomsten (Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.)

    Inleiding totstandkoming van overeenkomsten

    De wet regelt het tot stand komen van overeenkomsten in het bijzonder in Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 17 bepalingen (art. 6:217 B.W. tot en met art. 6:230 B.W.).

    Als onderdeel van het verbintenissenrecht zijn hierbij de algemene regels van het verbintenissenrecht (Titel 1, Boek 6 B.W.) mede van toepassing op de overeenkomst. Immers is dit de rechtshandeling waarbij over en weer verbintenissen worden aangegaan. Dus regels over wilsovereenstemming, verklaring en vertrouwen zijn van belang. Ook de verjaringsregels kunnen een rol spelen. Zie bvb. Hof Leeuwarden-Arnhem d.d. 27-03-2018 (Midreth) (r.o. 4.5). In die procedure strandde de vordering tot vernietiging (of aanpassing) van een rechtshandeling op de korte verjaringstermijn van 3 jaar (art. 3:52 lid 1 B.W.).

    Aanbod en aanvaarding

    De wet geeft in art. 6:217 B.W. t/m art. 6:225 B.W. de spelregels voor het tot stand komen van de overeenkomst, door middel van aanbod en aanvaarding. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 B.W.).

    In het arrest HR 21 december 2001 (Beers/Van Daalen) zegt de Hoge Raad hierover het volgende (r.o. 3.7):

    “Het antwoord op de vraag of een overeenkomst is totstandgekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie art. 3:35 in verband met art. 3:33 en art. 3:37 lid 1 BW).”

    Enkele voorbeelden uit de rechtspraak

    Onderstaand een overzicht van enkele uitspraken in geschillen over de vraag, of er al dan niet een overeenkomst tot stand gekomen was. Vaak wordt daarbij een beroep gedaan op beweerdelijke mondeling bereikte wilsovereenstemming. Als subsidiaire grondslag wordt daarbij vaak aangevoerd, dat er in ieder geval een overeenkomst op hoofdlijnen bereikt zou zijn (een zgn. “rompovereenkomst”).

    En uiterst subsidiair dat er sprake is van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen (waarover verderop op deze pagina meer).

    In de zaak Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) hadden er onderhandelingen plaatsgevonden tussen een Bouwbedrijf en de eigenaar van het complex “De Zon” over projectontwikkeling van De Zon. Volgens de eigenaar was er overeenstemming bereikt, maar het Bouwbedrijf ontkende dat. Lees de bespreking van Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    Rechters hechten bij de vaststelling of er een overeenkomst gesloten is ook aan gebeurtenissen, die na het moment van het beweerdelijke bereiken van overeenstemming gebeurd is. We zien dat aan de partij die zich erop beroept dat er wilsovereenstemming bereikt is verder onderhandelen vaak wordt tegengeworpen. In de zaak over Project De Zon deed het feit dat na dit moment nog verder gesproken was om tot overeenstemming te komen de eiser de das om.

    In de zaak Hof Den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) deden zich vergelijkbare problemen voor. De door de beoogde opdrachtgevers gedane mededelingen moesten volgens het Hof worden gezien als niet meer dan een intentieverklaring.

    Ook hier hecht de rechter betekenis aan hoe partijen zich na het beweerdelijke totstandkomen van een overeenkomst hebben gedragen. Lees de bespreking op Lawyrup van het arrest Hof den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) (lees Rechtspraak).

    Ook in de zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) ging het om een aannemingsovereenkomst. Een autodealer wilde de showroom laten verbouwen. Lees bespreking op Lawyrup van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) (lees Rechtspraak).

    In deze zaak speelt ook de kwestie van geclausuleerde aanvaarding van een aanbod, die moet worden opgevat als een nieuw (tegen)aanbod. En verder latere onderhandelingen nadat de overeenkomst tot stand gekomen zou zijn (volgens de autodealer).

    In de zaak Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) stelde Somerset, dat er een koopovereenkomst met betrekking tot een stuk grond tot stand was gekomen, waarop Proprietate II (hierna: P-II) projectontwikkeling zou doen. In kort geding probeert Somerset de verkoop af te dwingen. De Voorzieningenrechter stelt vast, dat er door Somerset slechts een vrijblijvend aanbod gedaan is, dat niet door P-II is aanvaard. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) (lees Rechtspraak).

    Hier zien we ook weer, dat de houding van de partij, die zich op totstandkoming beroept, na het tijdstip van de beweerde totstandkoming van belang is.

    In de wat oudere zaak Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart BV/Trauma Opvang Nederland BV) ging het niet over een vastgoedtransactie, maar om een softwarelicentie, die Gillvaart aan TON aanbood. Deze had TON nodig om een contract met Arboned uit te voeren. Gillvaart stelde dat er mondeling overeenstemming bereikt was, maar uit het door haar gemaakte gespreksverslag, dat zij als bewijs aanvoerde (en waarvan de juistheid door TON werd betwist), bleek op zichzelf al dat de inhoud van de overeenkomst nog niet voldoende bepaald was en er daarom geen sprake kon zijn van wilsovereenstemming over een overeenkomst. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart/TON) (lees Rechtspraak).

    Verschillende soorten aanbod mogelijk

    Een aanbod kan herroepelijk zijn of onherroepelijk.

    Onherroepelijk aanbod

    Een aanbod is onherroepelijk, als het aanbod een termijn voor aanvaarding bevat. Ook kan dit op andere manier uit het aanbod volgen (art. 6:219 lid 1 B.W.).

    Ook is een aanbod onherroepelijk als de aanbieder zich onvoorwaardelijk verbindt de overeenkomst aan te gaan, indien en zodra de wederpartij het aanbod aanvaardt (art. 6:219 lid 3 B.W.). Dit aanbod kan ook worden aangeduid als een optie of optiebeding. Wordt de optie aanvaard (of uitgeoefend), dan komt de overeenkomst conform het aanbod tot stand.

    Een voorkeursrecht tot koop of koopoptie verschilt van het onherroepelijk aanbod, doordat niet een concreet aanbod wordt gedaan, maar slechts – onder de voorwaarde van het intreden van een bepaalde gebeurtenis, namelijk het te koop aanbieden of willen vervreemden van een goed – het recht om het goed eerst aan de voorkeursgerechtigde aan te bieden. Zie de pagina Voorwaardelijke verbintenissen en de de pagina Algemene bepalingen koop.

    Vrijblijvend aanbod

    De tegenhanger van het onherroepelijk aanbod is een zgn. vrijblijvend aanbod. Een vrijblijvend aanbod kan zelfs nog na aanvaarding door de wederpartij worden ingetrokken, mits “onverwijld”  (art. 6:219 lid 2 B.W.).

    Een aanbod kan in het algemeen worden herroepen (ingetrokken), tenzij het een termijn voor aanvaarding bevat. Bevat het aanbod een termijn voor aanvaarding, dan moet het gedurende die termijn gestand gedaan worden (art. 6:219 lid 1 B.W.). Bevat het geen termijn, dan kan het worden herroepen zolang het niet is aanvaard (tenzij het een vrijblijvend aanbod is dus). De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden.

    Het aanbod kan heel eenvoudig zijn (een product in een winkel met een prijsje) en de aanvaarding ook (je legt het in je winkelmandje). Maar het kan ook gaan om ingewikkelde onderhandelingen, met loven en bieden over en weer.

    Toepasselijkheid algemene voorwaarden

    Bij het doen van een aanbod (en bij de reactie op het aanbod) is het voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden belangrijk dat de toepasselijkheid op de juiste manier wordt bedongen bij het aanbod (en evt. wordt afgewezen bij aanvaarding). Zie ook het blog over de uitspraak inzake battle of forms en de pagina Algemene voorwaarden.

    Precontractuele goede trouw

    Bij de onderhandeling over aanbod en aanvaarding – dus gedurende de zogeheten precontractuele fase – moeten de partijen zich gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (voor 1992 werd gesproken van de precontractuele goede trouw). Zij moeten hun gedrag daarbij mede laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen.

    Schadevergoeding wegens afbreken onderhandelingen

    De partij die in strijd met de redelijkheid en billijkheid de onderhandelingen afbreekt, kan daardoor aansprakelijk worden en kan worden veroordeeld om de andere partij schadeloos te stellen. De grondslag voor deze aansprakelijkheid is in beginsel onrechtmatige daad (zie ook de pagina Onrechtmatige daad). Voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist, dat de teleurgestelde partij een gerechtvaardigd vertrouwen had, dat er een overeenkomst tot stand zou komen.

    Bij het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen kan net als bij ontbinding wegens niet-nakoming zowel de schade bestaande in het negatieve als het positieve contractsbelang gevorderd worden. Zie hierover nader de pagina Wederkerige overeenkomsten. Het negatieve contractsbelang komt neer op de kosten die gemaakt zijn om (te trachten) tot de overeenkomst te komen. Het positieve contractsbelang is het op geld gewaardeerde voordeel, dat de benadeelde partij zou hebben gerealiseerd bij uitvoering van de overeenkomst (minus de kosten die zij daarbij had moeten maken).

    De Hoge Raad heeft dit leerstuk in verschillende arresten uitgewerkt. In zijn conclusie PHR 21 april 1995 bij het arrest HR 16 juni 1995 (Shell/Tjallingii) zegt P-G mr. Hartkamp hierover:

    “16. … vooropgesteld <moet worden> dat naar de huidige stand van de rechtspraak en literatuur partijen, door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding, die meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Zie HR 15 november 1957, NJ 1968 m.nt. LEHR (Baris/Riezenkamp) en specifiek met betrekking tot afgebroken onderhandelingen HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 1017 m.nt. CJHB (VSH/ Shell ), waarover Asser-Hartkamp II, nr. 158 en 159.

    Het voorstaande kan meebrengen dat een partij de vrijheid mist de onderhandelingen te allen tijde af te breken. Volgens de rechtspraak van Uw Raad kunnen onderhandelingen in een zodanig stadium zijn gekomen dat het afbreken zelf van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, gezien (onder meer) het vertrouwen van de wederpartij van degene die het tot stand komen van de overeenkomst verhindert, in het tot stand komen daarvan. Zie HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723 m.nt. CJHB (Plas/Valburg), het arrest VSH/ Shell en HR 31 meI 1991, NJ 1991, 647 m.nt. PvS (Vogelaar/Skil). Zie daarover Asser-Hardkamp II, nr. 160 e.v. met verdere gegevens, waaraan met name toe te voegen De Kluiver, Onderhandelen en privaatrecht, diss. Amsterdam (VU), 1992, hoofdstuk 8.

    In de zojuist genoemde situatie kan er (ook) plaats zijn voor een verplichting tot vergoeding van gederfde winst (het zgn. positieve contractsbelang). Aldus het Plas/Valburg-arrest (r.o. 3.4) en het VSH/ Shell -arrest (r.o. 3.1). Daarvoor is vereist dat aannemelijk is dat bij voortzetting van de onderhandelingen een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen (zie het VSH/ Shell -arrest, r.o. 3.2).

    Het is alleen deze schade die Schaap van Shell heeft gevorderd; zij heeft niet de gemaakte kosten, het zg. negatieve contractsbelang, gevorderd”

    In het e-Book Precontractuele goede trouw wordt deze jurisprudentie behandeld (zie de pagina e-Books).

    Enkele praktijkvoorbeelden van vorderingen tot schadevergoeding wegens afbreken onderhandelingen

    In de hierboven besproken zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) probeerde de Autodealer als subsidiaire grondslag schadevergoeding te verkrijgen door te stellen, dat de Aannemer de onderhandelingen onrechtmatig had afgebroken.

    De rechtbank ging hier niet in mee, verwijzend naar HR 12 augustus 2005 (Centraal Bureau Bouwtoezicht/JPO Projecten). De rechtbank honoreert ook die vordering niet, omdat de autodealer zelf op zeker moment – achteraf bezien ten onrechte – niet verder wilde onderhandelen, stellende dat er al een overeenkomst tot stand gekomen was. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) (lees Rechtspraak).

    De centrale overweging in het arrest HR 12 augustus 2005 (Centraal Bureau Bouwtoezicht/JPO Projecten) is in alle uitspraken over dit leerstuk steeds terug te vinden, en luidt:

    Voor het ontstaan van een schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen geldt op grond van vaste rechtspraak een strenge  en tot terughoudendheid nopende  maatstaf. In het handelsverkeer is contractsvrijheid het uitgangspunt. Indien partijen over een contract onderhandelen, is in beginsel ieder van de onderhandelende partijen vrij de onderhandelingen af te breken. Het afbreken van de onderhandelingen leidt niet tot een schadevergoedingsplicht. Dit wordt slechts anders, indien het afbreken van de onderhandelingen op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.”

    In de zaak Hof Den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) oordeelde het Hof, dat de kosten die door de aannemer gemaakt waren om tot een overeenkomst te komen, behoorden tot de acquisitiekosten die voor haar rekening dienden te blijven. Lees de bespreking op Lawyrup van dit arrest (lees Rechtspraak).

    In de hierboven vermelde zaak Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) had de eisende partij ook subsidiair een vordering ingesteld wegens onrechtmatig afbreken van de onderhandeling. De rechtbank ging ook daarin niet mee. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    Ook in de hiervoor besproken zaak Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) probeerde Somerset op deze subsidiaire grondslag schadevergoeding te vorderen. De rechtbank wees ook die vordering af. Lees de bespreking op Lawyrup (lees Rechtspraak).

    In een andere procedure, leidend tot Rb. Oost-Brabant 30 juli 2014 (Stacon Beheer/Zinkunie), stelde Stacon dat zij – als er dan geen overeenkomst tot stand gekomen was – in elk geval een gerechtvaardigd vertrouwen mocht koesteren, dat er een overeenkomst tot stand zou komen.

    In dat geval ziet de vordering uitsluitend op het negatief contractsbelang, overweegt de rechtbank.

    “Stacon Beheer stelt dat zij moet worden gebracht in de situatie waarin zij zou hebben verkeerd indien er geen onderhandelingen over de overname van Stacon Plaatbewerking hadden plaatsgevonden. Dit betreft het negatief contractsbelang. Zowel in de dagvaarding als ter comparitie heeft Stacon Beheer uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij het negatief contractsbelang vergoed wil zien.”

    Deze vordering werd afgewezen, omdat een causaal verband tussen schade en afbreken onderhandeling niet vast komen te staan. Immers is dit een vordering uit onrechtmatige daad en dient dus aan de voorwaarden daarvoor te worden voldaan (zie ook de pagina Algemene bepalingen onrechtmatige daad).

    In de zaak Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart BV/Trauma Opvang Nederland BV) stelde Gillvaart ook – zonder succes – een subsidiaire vordering wegens onrechtmatig afbreken van onderhandelingen in.

    De rechtbank overwoog:

    “10. Meer subsidiair heeft Gillvaart nog als grondslag voor haar vordering aangevoerd dat zij en TON in hun onderhande­lingen zo ver waren gevorderd dat zij deze redelijkerwijs niet meer konden afbreken zonder de schade van de ander te vergoeden. Wat hiervan ook zij, uit hetgeen hiervoor (onder 10) is overwogen volgt dat Gillvaart zelf niet van verder onderhandelen heeft willen weten, terwijl TON zich daartoe steeds bereid heeft verklaard. Hierop strandt de vordering.”

    Bepaalbaarheid

    De inhoud van wat is afgesproken moet bepaalbaar zijn (art. 6:227 B.W.).

    Vormvereiste

    Voor de totstandkoming van overeenkomsten is in beginsel geen vorm vereist. Slechts in sommige gevallen zal een schriftelijke overeenkomst wettelijk verplicht zijn. In beginsel is een mondelinge overeenkomst niet minder geldig. Art. 6:226 B.W. geeft hierover nadere regels. Schriftelijk mag ook digitaal zijn (art. 6:227a t/m c B.W.).

    Dwaling

    Een belangrijk rechtsmiddel – hoewel de rechter in de regel niet snel zal toewijzen – is het inroepen van de vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling (art. 6:228 B.W.). Volgens lid 1 is een overeenkomst vernietigbaar wegens dwaling in de volgende gevallen:

    a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;

    b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;

    c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.

    Dwaling over toekomstige omstandigheid of dwaling dient voor rekening dwalende te blijven

    Op grond van art. 6:228 lid 2 B.W. kan een overeenkomst niet worden vernietigd op grond van een dwaling, die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft.

    Daarnaast is vernietiging wegens dwaling ook niet mogelijk als de dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.

    Vernietiging overeenkomst in geval van wederzijdse dwaling

    Het vonnis van Ktr. Overijssel 8 februari 2022 (vernietiging aankoop 2e hands auto) geeft een goed voorbeeld van ontbinding van een overeenkomst wegens dwaling op grond van art. 6:228 lid 1 aanhef en sub c B.W. (wederzijdse dwaling). Koper had een tweedehands auto (een VW Touran) gekocht, waarvan bleek dat deze niet (zoals de teller aangaf) 110.000 km had gereden, maar bijna 350.00 km. De auto ging dus al snel gebreken vertonen en hield er uiteindelijk helemaal mee op. De verkoper zei niet te hebben geweten van dit gebrek. Dit werd door de rechter ook aangenomen. De rechter stelde verder vast, dat evident was dat de koop – had koper dit wel geweten – niet onder die voorwaarden tot stand gekomen zou zijn (r.o. 4.4).

    Het verweer van de verkoper, dat de koper zijn onderzoeksplicht verzaakt had, wordt afgewezen. De Kantonrechter ziet dit in het verband van art. 6:228 lid 2 B.W.. De koper had – op grond van de omstandigheden van het geval – geen diepgaander onderzoek hoeven doen (r.o. 4.6). Het ging er volgens de Kantonrechter niet om, wat de koper had kunnen ontdekken, maar om wat hij had behoren te onderzoeken (r.o. 4.6). Dat er geen onderhoudsboekjes bij de auto zaten geeft niet de doorslag.

    De vernietiging heeft – anders dan een ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming – terugwerkende kracht. De vordering, die daaruit voortvloeit, is een vordering uit onverschuldigde betaling (zie ook de pagina Onverschuldigde betaling).

    Aanpassing van de overeenkomst om de gevolgen van dwaling weg te nemen

    Wanneer de wederpartij aanpassing van de overeenkomst voorstelt, dan kan dit de vernietiging wegnemen (art. 6:230 lid 1 B.W.).

    Ook kan de rechter de overeenkomst aanpassen (art. 6:230 lid 2 B.W.).

    Ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming

    De regeling van de ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming – en de schadevergoeding die daarbij gevorderd kan worden – is te vinden in Afd. 5 van Boek 6, Wederkerige overeenkomsten. Zie de pagina Wederkerige overeenkomsten.

    Schadevergoeding bij ontbinding

    Welke schadevergoeding gevorderd kan worden bij ontbinding wordt ook behandeld op de pagina Wederkerige overeenkomsten.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 7-04-2018; laatste bewerking 24-04-2023]

    Het totstandkomen van overeenkomsten (Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Het totstandkomen van overeenkomsten (Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.)

      Inleiding totstandkoming van overeenkomsten

      De wet regelt het tot stand komen van overeenkomsten in het bijzonder in Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.. De afdeling omvat 17 bepalingen (art. 6:217 B.W. tot en met art. 6:230 B.W.).

      Als onderdeel van het verbintenissenrecht zijn hierbij de algemene regels van het verbintenissenrecht (Titel 1, Boek 6 B.W.) mede van toepassing op de overeenkomst. Immers is dit de rechtshandeling waarbij over en weer verbintenissen worden aangegaan. Dus regels over wilsovereenstemming, verklaring en vertrouwen zijn van belang. Ook de verjaringsregels kunnen een rol spelen. Zie bvb. Hof Leeuwarden-Arnhem d.d. 27-03-2018 (Midreth) (r.o. 4.5). In die procedure strandde de vordering tot vernietiging (of aanpassing) van een rechtshandeling op de korte verjaringstermijn van 3 jaar (art. 3:52 lid 1 B.W.).

      Aanbod en aanvaarding

      De wet geeft in art. 6:217 B.W. t/m art. 6:225 B.W. de spelregels voor het tot stand komen van de overeenkomst, door middel van aanbod en aanvaarding. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 B.W.).

      In het arrest HR 21 december 2001 (Beers/Van Daalen) zegt de Hoge Raad hierover het volgende (r.o. 3.7):

      “Het antwoord op de vraag of een overeenkomst is totstandgekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie art. 3:35 in verband met art. 3:33 en art. 3:37 lid 1 BW).”

      Enkele voorbeelden uit de rechtspraak

      Onderstaand een overzicht van enkele uitspraken in geschillen over de vraag, of er al dan niet een overeenkomst tot stand gekomen was. Vaak wordt daarbij een beroep gedaan op beweerdelijke mondeling bereikte wilsovereenstemming. Als subsidiaire grondslag wordt daarbij vaak aangevoerd, dat er in ieder geval een overeenkomst op hoofdlijnen bereikt zou zijn (een zgn. “rompovereenkomst”).

      En uiterst subsidiair dat er sprake is van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen (waarover verderop op deze pagina meer).

      In de zaak Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) hadden er onderhandelingen plaatsgevonden tussen een Bouwbedrijf en de eigenaar van het complex “De Zon” over projectontwikkeling van De Zon. Volgens de eigenaar was er overeenstemming bereikt, maar het Bouwbedrijf ontkende dat. Lees de bespreking van Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      Rechters hechten bij de vaststelling of er een overeenkomst gesloten is ook aan gebeurtenissen, die na het moment van het beweerdelijke bereiken van overeenstemming gebeurd is. We zien dat aan de partij die zich erop beroept dat er wilsovereenstemming bereikt is verder onderhandelen vaak wordt tegengeworpen. In de zaak over Project De Zon deed het feit dat na dit moment nog verder gesproken was om tot overeenstemming te komen de eiser de das om.

      In de zaak Hof Den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) deden zich vergelijkbare problemen voor. De door de beoogde opdrachtgevers gedane mededelingen moesten volgens het Hof worden gezien als niet meer dan een intentieverklaring.

      Ook hier hecht de rechter betekenis aan hoe partijen zich na het beweerdelijke totstandkomen van een overeenkomst hebben gedragen. Lees de bespreking op Lawyrup van het arrest Hof den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) (lees Rechtspraak).

      Ook in de zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) ging het om een aannemingsovereenkomst. Een autodealer wilde de showroom laten verbouwen. Lees bespreking op Lawyrup van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) (lees Rechtspraak).

      In deze zaak speelt ook de kwestie van geclausuleerde aanvaarding van een aanbod, die moet worden opgevat als een nieuw (tegen)aanbod. En verder latere onderhandelingen nadat de overeenkomst tot stand gekomen zou zijn (volgens de autodealer).

      In de zaak Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) stelde Somerset, dat er een koopovereenkomst met betrekking tot een stuk grond tot stand was gekomen, waarop Proprietate II (hierna: P-II) projectontwikkeling zou doen. In kort geding probeert Somerset de verkoop af te dwingen. De Voorzieningenrechter stelt vast, dat er door Somerset slechts een vrijblijvend aanbod gedaan is, dat niet door P-II is aanvaard. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) (lees Rechtspraak).

      Hier zien we ook weer, dat de houding van de partij, die zich op totstandkoming beroept, na het tijdstip van de beweerde totstandkoming van belang is.

      In de wat oudere zaak Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart BV/Trauma Opvang Nederland BV) ging het niet over een vastgoedtransactie, maar om een softwarelicentie, die Gillvaart aan TON aanbood. Deze had TON nodig om een contract met Arboned uit te voeren. Gillvaart stelde dat er mondeling overeenstemming bereikt was, maar uit het door haar gemaakte gespreksverslag, dat zij als bewijs aanvoerde (en waarvan de juistheid door TON werd betwist), bleek op zichzelf al dat de inhoud van de overeenkomst nog niet voldoende bepaald was en er daarom geen sprake kon zijn van wilsovereenstemming over een overeenkomst. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart/TON) (lees Rechtspraak).

      Verschillende soorten aanbod mogelijk

      Een aanbod kan herroepelijk zijn of onherroepelijk.

      Onherroepelijk aanbod

      Een aanbod is onherroepelijk, als het aanbod een termijn voor aanvaarding bevat. Ook kan dit op andere manier uit het aanbod volgen (art. 6:219 lid 1 B.W.).

      Ook is een aanbod onherroepelijk als de aanbieder zich onvoorwaardelijk verbindt de overeenkomst aan te gaan, indien en zodra de wederpartij het aanbod aanvaardt (art. 6:219 lid 3 B.W.). Dit aanbod kan ook worden aangeduid als een optie of optiebeding. Wordt de optie aanvaard (of uitgeoefend), dan komt de overeenkomst conform het aanbod tot stand.

      Een voorkeursrecht tot koop of koopoptie verschilt van het onherroepelijk aanbod, doordat niet een concreet aanbod wordt gedaan, maar slechts – onder de voorwaarde van het intreden van een bepaalde gebeurtenis, namelijk het te koop aanbieden of willen vervreemden van een goed – het recht om het goed eerst aan de voorkeursgerechtigde aan te bieden. Zie de pagina Voorwaardelijke verbintenissen en de de pagina Algemene bepalingen koop.

      Vrijblijvend aanbod

      De tegenhanger van het onherroepelijk aanbod is een zgn. vrijblijvend aanbod. Een vrijblijvend aanbod kan zelfs nog na aanvaarding door de wederpartij worden ingetrokken, mits “onverwijld”  (art. 6:219 lid 2 B.W.).

      Een aanbod kan in het algemeen worden herroepen (ingetrokken), tenzij het een termijn voor aanvaarding bevat. Bevat het aanbod een termijn voor aanvaarding, dan moet het gedurende die termijn gestand gedaan worden (art. 6:219 lid 1 B.W.). Bevat het geen termijn, dan kan het worden herroepen zolang het niet is aanvaard (tenzij het een vrijblijvend aanbod is dus). De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden.

      Het aanbod kan heel eenvoudig zijn (een product in een winkel met een prijsje) en de aanvaarding ook (je legt het in je winkelmandje). Maar het kan ook gaan om ingewikkelde onderhandelingen, met loven en bieden over en weer.

      Toepasselijkheid algemene voorwaarden

      Bij het doen van een aanbod (en bij de reactie op het aanbod) is het voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden belangrijk dat de toepasselijkheid op de juiste manier wordt bedongen bij het aanbod (en evt. wordt afgewezen bij aanvaarding). Zie ook het blog over de uitspraak inzake battle of forms en de pagina Algemene voorwaarden.

      Precontractuele goede trouw

      Bij de onderhandeling over aanbod en aanvaarding – dus gedurende de zogeheten precontractuele fase – moeten de partijen zich gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (voor 1992 werd gesproken van de precontractuele goede trouw). Zij moeten hun gedrag daarbij mede laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen.

      Schadevergoeding wegens afbreken onderhandelingen

      De partij die in strijd met de redelijkheid en billijkheid de onderhandelingen afbreekt, kan daardoor aansprakelijk worden en kan worden veroordeeld om de andere partij schadeloos te stellen. De grondslag voor deze aansprakelijkheid is in beginsel onrechtmatige daad (zie ook de pagina Onrechtmatige daad). Voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist, dat de teleurgestelde partij een gerechtvaardigd vertrouwen had, dat er een overeenkomst tot stand zou komen.

      Bij het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen kan net als bij ontbinding wegens niet-nakoming zowel de schade bestaande in het negatieve als het positieve contractsbelang gevorderd worden. Zie hierover nader de pagina Wederkerige overeenkomsten. Het negatieve contractsbelang komt neer op de kosten die gemaakt zijn om (te trachten) tot de overeenkomst te komen. Het positieve contractsbelang is het op geld gewaardeerde voordeel, dat de benadeelde partij zou hebben gerealiseerd bij uitvoering van de overeenkomst (minus de kosten die zij daarbij had moeten maken).

      De Hoge Raad heeft dit leerstuk in verschillende arresten uitgewerkt. In zijn conclusie PHR 21 april 1995 bij het arrest HR 16 juni 1995 (Shell/Tjallingii) zegt P-G mr. Hartkamp hierover:

      “16. … vooropgesteld <moet worden> dat naar de huidige stand van de rechtspraak en literatuur partijen, door in onderhandeling te treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding, die meebrengt dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Zie HR 15 november 1957, NJ 1968 m.nt. LEHR (Baris/Riezenkamp) en specifiek met betrekking tot afgebroken onderhandelingen HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 1017 m.nt. CJHB (VSH/ Shell ), waarover Asser-Hartkamp II, nr. 158 en 159.

      Het voorstaande kan meebrengen dat een partij de vrijheid mist de onderhandelingen te allen tijde af te breken. Volgens de rechtspraak van Uw Raad kunnen onderhandelingen in een zodanig stadium zijn gekomen dat het afbreken zelf van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid is, gezien (onder meer) het vertrouwen van de wederpartij van degene die het tot stand komen van de overeenkomst verhindert, in het tot stand komen daarvan. Zie HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723 m.nt. CJHB (Plas/Valburg), het arrest VSH/ Shell en HR 31 meI 1991, NJ 1991, 647 m.nt. PvS (Vogelaar/Skil). Zie daarover Asser-Hardkamp II, nr. 160 e.v. met verdere gegevens, waaraan met name toe te voegen De Kluiver, Onderhandelen en privaatrecht, diss. Amsterdam (VU), 1992, hoofdstuk 8.

      In de zojuist genoemde situatie kan er (ook) plaats zijn voor een verplichting tot vergoeding van gederfde winst (het zgn. positieve contractsbelang). Aldus het Plas/Valburg-arrest (r.o. 3.4) en het VSH/ Shell -arrest (r.o. 3.1). Daarvoor is vereist dat aannemelijk is dat bij voortzetting van de onderhandelingen een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen (zie het VSH/ Shell -arrest, r.o. 3.2).

      Het is alleen deze schade die Schaap van Shell heeft gevorderd; zij heeft niet de gemaakte kosten, het zg. negatieve contractsbelang, gevorderd”

      In het e-Book Precontractuele goede trouw wordt deze jurisprudentie behandeld (zie de pagina e-Books).

      Enkele praktijkvoorbeelden van vorderingen tot schadevergoeding wegens afbreken onderhandelingen

      In de hierboven besproken zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) probeerde de Autodealer als subsidiaire grondslag schadevergoeding te verkrijgen door te stellen, dat de Aannemer de onderhandelingen onrechtmatig had afgebroken.

      De rechtbank ging hier niet in mee, verwijzend naar HR 12 augustus 2005 (Centraal Bureau Bouwtoezicht/JPO Projecten). De rechtbank honoreert ook die vordering niet, omdat de autodealer zelf op zeker moment – achteraf bezien ten onrechte – niet verder wilde onderhandelen, stellende dat er al een overeenkomst tot stand gekomen was. Lees de bespreking op Lawyrup van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) (lees Rechtspraak).

      De centrale overweging in het arrest HR 12 augustus 2005 (Centraal Bureau Bouwtoezicht/JPO Projecten) is in alle uitspraken over dit leerstuk steeds terug te vinden, en luidt:

      Voor het ontstaan van een schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen geldt op grond van vaste rechtspraak een strenge  en tot terughoudendheid nopende  maatstaf. In het handelsverkeer is contractsvrijheid het uitgangspunt. Indien partijen over een contract onderhandelen, is in beginsel ieder van de onderhandelende partijen vrij de onderhandelingen af te breken. Het afbreken van de onderhandelingen leidt niet tot een schadevergoedingsplicht. Dit wordt slechts anders, indien het afbreken van de onderhandelingen op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.”

      In de zaak Hof Den Bosch 17 december 2019 (Samen Bouwen) oordeelde het Hof, dat de kosten die door de aannemer gemaakt waren om tot een overeenkomst te komen, behoorden tot de acquisitiekosten die voor haar rekening dienden te blijven. Lees de bespreking op Lawyrup van dit arrest (lees Rechtspraak).

      In de hierboven vermelde zaak Rb. Overijssel 24 april 2019 (Project De Zon) had de eisende partij ook subsidiair een vordering ingesteld wegens onrechtmatig afbreken van de onderhandeling. De rechtbank ging ook daarin niet mee. Lees de bespreking van deze uitspraak op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      Ook in de hiervoor besproken zaak Rb. Midden Nederland 23 juli 2018 (Somerset/Proprietate II) probeerde Somerset op deze subsidiaire grondslag schadevergoeding te vorderen. De rechtbank wees ook die vordering af. Lees de bespreking op Lawyrup (lees Rechtspraak).

      In een andere procedure, leidend tot Rb. Oost-Brabant 30 juli 2014 (Stacon Beheer/Zinkunie), stelde Stacon dat zij – als er dan geen overeenkomst tot stand gekomen was – in elk geval een gerechtvaardigd vertrouwen mocht koesteren, dat er een overeenkomst tot stand zou komen.

      In dat geval ziet de vordering uitsluitend op het negatief contractsbelang, overweegt de rechtbank.

      “Stacon Beheer stelt dat zij moet worden gebracht in de situatie waarin zij zou hebben verkeerd indien er geen onderhandelingen over de overname van Stacon Plaatbewerking hadden plaatsgevonden. Dit betreft het negatief contractsbelang. Zowel in de dagvaarding als ter comparitie heeft Stacon Beheer uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij het negatief contractsbelang vergoed wil zien.”

      Deze vordering werd afgewezen, omdat een causaal verband tussen schade en afbreken onderhandeling niet vast komen te staan. Immers is dit een vordering uit onrechtmatige daad en dient dus aan de voorwaarden daarvoor te worden voldaan (zie ook de pagina Algemene bepalingen onrechtmatige daad).

      In de zaak Rb. Arnhem 22 juni 2005 (Gillvaart BV/Trauma Opvang Nederland BV) stelde Gillvaart ook – zonder succes – een subsidiaire vordering wegens onrechtmatig afbreken van onderhandelingen in.

      De rechtbank overwoog:

      “10. Meer subsidiair heeft Gillvaart nog als grondslag voor haar vordering aangevoerd dat zij en TON in hun onderhande­lingen zo ver waren gevorderd dat zij deze redelijkerwijs niet meer konden afbreken zonder de schade van de ander te vergoeden. Wat hiervan ook zij, uit hetgeen hiervoor (onder 10) is overwogen volgt dat Gillvaart zelf niet van verder onderhandelen heeft willen weten, terwijl TON zich daartoe steeds bereid heeft verklaard. Hierop strandt de vordering.”

      Bepaalbaarheid

      De inhoud van wat is afgesproken moet bepaalbaar zijn (art. 6:227 B.W.).

      Vormvereiste

      Voor de totstandkoming van overeenkomsten is in beginsel geen vorm vereist. Slechts in sommige gevallen zal een schriftelijke overeenkomst wettelijk verplicht zijn. In beginsel is een mondelinge overeenkomst niet minder geldig. Art. 6:226 B.W. geeft hierover nadere regels. Schriftelijk mag ook digitaal zijn (art. 6:227a t/m c B.W.).

      Dwaling

      Een belangrijk rechtsmiddel – hoewel de rechter in de regel niet snel zal toewijzen – is het inroepen van de vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling (art. 6:228 B.W.). Volgens lid 1 is een overeenkomst vernietigbaar wegens dwaling in de volgende gevallen:

      a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;

      b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;

      c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.

      Dwaling over toekomstige omstandigheid of dwaling dient voor rekening dwalende te blijven

      Op grond van art. 6:228 lid 2 B.W. kan een overeenkomst niet worden vernietigd op grond van een dwaling, die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft.

      Daarnaast is vernietiging wegens dwaling ook niet mogelijk als de dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.

      Vernietiging overeenkomst in geval van wederzijdse dwaling

      Het vonnis van Ktr. Overijssel 8 februari 2022 (vernietiging aankoop 2e hands auto) geeft een goed voorbeeld van ontbinding van een overeenkomst wegens dwaling op grond van art. 6:228 lid 1 aanhef en sub c B.W. (wederzijdse dwaling). Koper had een tweedehands auto (een VW Touran) gekocht, waarvan bleek dat deze niet (zoals de teller aangaf) 110.000 km had gereden, maar bijna 350.00 km. De auto ging dus al snel gebreken vertonen en hield er uiteindelijk helemaal mee op. De verkoper zei niet te hebben geweten van dit gebrek. Dit werd door de rechter ook aangenomen. De rechter stelde verder vast, dat evident was dat de koop – had koper dit wel geweten – niet onder die voorwaarden tot stand gekomen zou zijn (r.o. 4.4).

      Het verweer van de verkoper, dat de koper zijn onderzoeksplicht verzaakt had, wordt afgewezen. De Kantonrechter ziet dit in het verband van art. 6:228 lid 2 B.W.. De koper had – op grond van de omstandigheden van het geval – geen diepgaander onderzoek hoeven doen (r.o. 4.6). Het ging er volgens de Kantonrechter niet om, wat de koper had kunnen ontdekken, maar om wat hij had behoren te onderzoeken (r.o. 4.6). Dat er geen onderhoudsboekjes bij de auto zaten geeft niet de doorslag.

      De vernietiging heeft – anders dan een ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming – terugwerkende kracht. De vordering, die daaruit voortvloeit, is een vordering uit onverschuldigde betaling (zie ook de pagina Onverschuldigde betaling).

      Aanpassing van de overeenkomst om de gevolgen van dwaling weg te nemen

      Wanneer de wederpartij aanpassing van de overeenkomst voorstelt, dan kan dit de vernietiging wegnemen (art. 6:230 lid 1 B.W.).

      Ook kan de rechter de overeenkomst aanpassen (art. 6:230 lid 2 B.W.).

      Ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming

      De regeling van de ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming – en de schadevergoeding die daarbij gevorderd kan worden – is te vinden in Afd. 5 van Boek 6, Wederkerige overeenkomsten. Zie de pagina Wederkerige overeenkomsten.

      Schadevergoeding bij ontbinding

      Welke schadevergoeding gevorderd kan worden bij ontbinding wordt ook behandeld op de pagina Wederkerige overeenkomsten.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 7-04-2018; laatste bewerking 24-04-2023]

      Het totstandkomen van overeenkomsten (Afd. 2, Titel 5, Boek 6 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!