Pagina inhoud

    Erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W.)

    Inleiding erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming

    Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W. bevat twee bepalingen van internationaal privaatrecht over de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (art. 10:100 B.W. en art. 10:101 B.W.).

    Erkenning buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake afstamming

    Een in het buitensland tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt volgens art. 10:100 lid 1 B.W. in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:

    a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;

    b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

    c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

    De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (art. 10:100 lid 2 B.W.).

    Geen erkenning bij strijd met Nederlandse rechterlijke beslissing

    Een buitenlandse beslissing is niet vatbaar voor erkenning indien zij onverenigbaar is met een onherroepelijk geworden beslissing van de Nederlandse rechter inzake de vaststelling of wijziging van dezelfde familierechtelijke betrekkingen (art. 10:100 lid 3 B.W.).

    Onverminderd de toepasselijkheid van het Verdrag van Rome inzake de overeenkomst tot wettiging door huwelijk

    De voorgaande leden laten krachtens art. 10:100 lid 4 B.W. de toepassing van de in art. 10:98 lid 1 B.W. bedoelde overeenkomst onverlet. Dat artikel bepaalt, dat of een kind door het huwelijk van een van zijn ouders, dan wel door een nadien genomen beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit, wordt gewettigd, wordt bepaald door de op 10 december 1970 te Rome tot stand gekomen Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk (Trb. 1972, 61).

    Erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten inzake afstamming

    Artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 B.W. is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte (art. 10:101 lid 1 B.W.).

    Weigeringsgronden bij rechtsfeiten inzake afstamming

    De weigeringsgrond, bedoeld in art. 10:100 lid 1, onderdeel c B.W. doet zich met betrekking tot de erkenning krachtens art. 10:101 lid 2 B.W. in elk geval voor:

    a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;

    b. indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge art. 10:95 lid 3 B.W. toepasselijk is, of

    c. indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

    Hierbij geldt hetzelfde als krachtens art. 10:100 lid 4 B.W. (zie boven) (art. 10:101 lid 3 B.W.).

    IPR aspecten van erkenning van in buitenland via draagmoederschap verwekt kind

    In het arrest HR 13 mei 2022 (prejudiciële vragen erkenning buitenlandse beslissingen erkenning door draagmoederschap verwekt kind) behandelt de Hoge Raad prejudiciële vragen in een tweetal zaken over de erkenning van buitenlandse beslissingen inzake afstamming van kinderen, die zijn verwekt via draagmoederschap (één uit Georgië en één uit de VS).

    De Hoge Raad ziet af van de beantwoording van deze vragen, omdat de wetgever voor de zomer van 2022 van plan is een wetsvoorstel hierover in te dienen. Zie Kamerstukken II 2021/22, 33836, nr. 66, p. 10. De Hoge Raad wil de wetgever niet voor de voeten lopen. De Hoge Raad wijst er daarbij op, dat er tegengestelde opvattingen uit het voorbereidingsproces blijken, reden te meer om de behandeling van het wetsvoorstel af te wachten. Het arrest geeft ondertussen interessante informatie over dat wetgevingsproces.

    Het idee is een bepaling toe te voegen – art. 10:101a B.W. – waarmee wordt voorzien in een regeling voor draagmoederschap. Ook het actueel geworden dossier inzake internationale adoptie wordt hierin meegenomen, zo is de bedoeling van de wetgever.

    De Hoge Raad geeft nog wel een vingerwijzing hoe voorlopig kan worden omgegaan met dergelijke zaken (r.o. 3.4):

    “Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden.

    Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.”

    Auteur & Last edit

    [MdV, 17-04-2022; laatste bewerking 14-05-2022]

    Erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W.)

      Inleiding erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming

      Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W. bevat twee bepalingen van internationaal privaatrecht over de erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (art. 10:100 B.W. en art. 10:101 B.W.).

      Erkenning buitenlandse rechterlijke beslissingen inzake afstamming

      Een in het buitensland tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt volgens art. 10:100 lid 1 B.W. in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:

      a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;

      b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

      c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

      De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (art. 10:100 lid 2 B.W.).

      Geen erkenning bij strijd met Nederlandse rechterlijke beslissing

      Een buitenlandse beslissing is niet vatbaar voor erkenning indien zij onverenigbaar is met een onherroepelijk geworden beslissing van de Nederlandse rechter inzake de vaststelling of wijziging van dezelfde familierechtelijke betrekkingen (art. 10:100 lid 3 B.W.).

      Onverminderd de toepasselijkheid van het Verdrag van Rome inzake de overeenkomst tot wettiging door huwelijk

      De voorgaande leden laten krachtens art. 10:100 lid 4 B.W. de toepassing van de in art. 10:98 lid 1 B.W. bedoelde overeenkomst onverlet. Dat artikel bepaalt, dat of een kind door het huwelijk van een van zijn ouders, dan wel door een nadien genomen beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit, wordt gewettigd, wordt bepaald door de op 10 december 1970 te Rome tot stand gekomen Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk (Trb. 1972, 61).

      Erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten inzake afstamming

      Artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 B.W. is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte (art. 10:101 lid 1 B.W.).

      Weigeringsgronden bij rechtsfeiten inzake afstamming

      De weigeringsgrond, bedoeld in art. 10:100 lid 1, onderdeel c B.W. doet zich met betrekking tot de erkenning krachtens art. 10:101 lid 2 B.W. in elk geval voor:

      a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;

      b. indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge art. 10:95 lid 3 B.W. toepasselijk is, of

      c. indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

      Hierbij geldt hetzelfde als krachtens art. 10:100 lid 4 B.W. (zie boven) (art. 10:101 lid 3 B.W.).

      IPR aspecten van erkenning van in buitenland via draagmoederschap verwekt kind

      In het arrest HR 13 mei 2022 (prejudiciële vragen erkenning buitenlandse beslissingen erkenning door draagmoederschap verwekt kind) behandelt de Hoge Raad prejudiciële vragen in een tweetal zaken over de erkenning van buitenlandse beslissingen inzake afstamming van kinderen, die zijn verwekt via draagmoederschap (één uit Georgië en één uit de VS).

      De Hoge Raad ziet af van de beantwoording van deze vragen, omdat de wetgever voor de zomer van 2022 van plan is een wetsvoorstel hierover in te dienen. Zie Kamerstukken II 2021/22, 33836, nr. 66, p. 10. De Hoge Raad wil de wetgever niet voor de voeten lopen. De Hoge Raad wijst er daarbij op, dat er tegengestelde opvattingen uit het voorbereidingsproces blijken, reden te meer om de behandeling van het wetsvoorstel af te wachten. Het arrest geeft ondertussen interessante informatie over dat wetgevingsproces.

      Het idee is een bepaling toe te voegen – art. 10:101a B.W. – waarmee wordt voorzien in een regeling voor draagmoederschap. Ook het actueel geworden dossier inzake internationale adoptie wordt hierin meegenomen, zo is de bedoeling van de wetgever.

      De Hoge Raad geeft nog wel een vingerwijzing hoe voorlopig kan worden omgegaan met dergelijke zaken (r.o. 3.4):

      “Zolang een wettelijke regeling ontbreekt, is het aan de rechter om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden.

      Het staat de rechter vrij om bij de beantwoording van vragen over de erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing of een buitenlandse akte waarbij afstammingsrechtelijke relaties zijn vastgesteld tussen het kind en de wensouders, overeenkomstige toepassing te geven aan de art. 10:100 en 10:101 BW.”

      Auteur & Last edit

      [MdV, 17-04-2022; laatste bewerking 14-05-2022]

      Erkenning van buitenlandse rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten inzake afstamming (Afd. 5, Titel 5, Boek 10 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!