Pagina inhoud

    Levensonderhoud minderjarige kinderen (Afd. 2, Titel 17, Boek 1 B.W.)

    Inleiding voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen

    In Afd. 2, Titel 17 Boek 1 B.W. is de wettelijke regeling te vinden inzake de voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen.

    Deze kent 6 bepalingen (art. 1:404 B.W. t/m art. 408 B.W.). Art. 406b en art. 406d zijn vervallen. Art. 406c is spoorloos.

    Verplichting tot voorzien in verzorging en onderhoud

    Verplichting ouders te voorzien in levensonderhoud kinderen naar draagkracht

    Ouders hebben de verplichting om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en de opvoeding van hun minderjarige kinderen (art. 1:404 lid 1 B.W.). Het maakt niet uit of de ouders samenwonen of niet. De ouders dragen bij naar draagkracht, dit houdt in dat zij moeten bijdragen met hun beschikbare financiële middelen of de middelen waarover ze redelijkerwijs kunnen beschikken. Van deze financiële middelen worden wel eerst de kosten van het eigen levensonderhoud afgetrokken.

    In principe moeten bij het vaststellen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouders alle schulden in overweging worden genomen (HR 10 december 1999, NJ 2000/4).

    Het komt voor dat een onderhoudsplichtige ouder een nieuw gezin heeft. In dit geval wordt aangenomen dat het feit dat de ouder een nieuw leven is begonnen met een nieuwe partner en zich in een nieuwe gezinssituatie bevindt, waardoor de verhouding tussen de inkomsten en uitgaven ongunstiger is, niet voldoende is om de kinderalimentatie te verlagen ten opzichte van wat het voorheen was.

    Verplichting tot betalen van levensonderhoud door stiefouder

    De verplichting om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen rust ook op de stiefouder indien de stiefouder getrouwd is met een ouder van deze kinderen en deze kinderen tot zijn gezin behoren (art. 1:404 lid 2 B.W.). Voorgaande geldt ook indien de stiefouder en de ouder een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan (art. 1:395 B.W.).

    Vaststelling bedrag levensonderhoud door de rechter

    Als een ouder of stiefouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, kan de andere ouder of voogd de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder of stiefouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren (art. 1:406 lid 1 B.W.). Dit heeft betrekking op de (stief)ouder die niet het gezag over de minderjarige uitoefent. Het verzoek kan gedaan worden door de ouder die feitelijk voor de minderjarige zorgt. Dan bepaalt de rechtbank de bijdrage voor de minderjarige rekening houdende met algemene maatstaven (art. 1:397 B.W.). Deze algemene maatstaven zijn de behoeftes van de betreffende minderjarige en de draagkracht van zijn ouders.

    De rechter hoeft zich daarbij niet te houden aan een overeenkomst die door de betrokken partijen is gesloten (HR 24 november 1972, NJ 1973/288). Daarnaast kan de rechtbank dit bedrag al bepalen op het moment dat zij een beslissing omtrent het gezag neemt (art. 1:406 lid 2 B.W.).

    Wie kan het verzoek om alimentatie voor minderjarige indienen?

    Een verzoek tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage kan door de persoon die het gezag over het kind heeft ten behoeve van het minderjarige kind worden gedaan (art. 1:406a B.W.). Dit geldt zowel voor de onderhoudsbijdrage van de biologische vader van het kind met alleen een moeder, als voor de man die als partner van de moeder ingestemd heeft met een handeling die het kind verwekt kan hebben. De ouder of de voogd van het kind heeft de machtiging van art. 1:349 lid 1 en lid 2 B.W. niet nodig.

    Vaststelling alimentatie minderjarige bij voorziening in gezag

    De rechtbank kan gelijktijdig met de te geven uitspraak over het over de kinderen uit te oefenen gezag na ontbinding van het huwelijk (of na scheiding van tafel en bed) op verzoek van een ouder het bedrag wijzigen van een bepaalde periodieke uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding in verband met de voorafgegane gezagsvoorziening (art. 1:407 B.W.). De verzoekende ouder hoeft daarbij niet de ouder te zijn die het gezag over het kind uitoefent.

    Aan wie moet de kinderalimentatie betaald worden?

    De uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie die is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt, aan de voogd of aan de meerderjarige betaald (art. 1:408 lid 1 B.W.). Het gaat hierbij om het bedrag dat bij rechterlijke beslissing is vastgesteld (art. 822 lid 1 sub c Rv.).

    Zie ook de pagina Voorlopige voorzieningen scheidingszaken.

    Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

    Op verzoek van een gerechtigde van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) de invordering van de onderhoudsgelden op zich. Dit is een uitvoeringsinstantie van het Ministerie van VenJ. Zie de website van de overheid.

    De onderhoudsgerechtigde stelt de executoriale titel daartoe in handen van het Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie (art. 1:408 lid 2 B.W.).

    Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. De kosten voor de tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van de verzorging en opvoeding of het levensonderhoud en de studie zijn onderdeel van de te innen ouderbijdrage (art. 1:408 lid 8 B.W.).

    Het verhaal van kosten vindt plaats volgens regels te stellen via een algemene maatregel van bestuur (art. 1:408 lid 3 B.W.). Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit kostenopslag inning kinderalimentatie.

    Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zorgt ervoor dat de gelden, die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden geïnd, aan de rechthebbenden worden uitbetaald (art. 1:408 lid 11 B.W.).

    Voorwaarden invordering op verzoek onderhoudsgerechtigde

    Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, als de gerechtigde bij de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen (art. 1:408 lid 4 B.W.). Het aannemelijk maken van het tekortschieten in de betaling kan bijvoorbeeld door bankafschriften te overleggen. Daarbij wordt een termijn van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek gehanteerd. De invordering van de verschuldigde bedragen geschiedt dan vanaf een tijdstip maximaal zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.

    Inkennisstelling onderhoudsplichtige

    Voordat er tot invordering met verhaal van kosten wordt over gegaan, wordt de onderhoudsplichtige per brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor (art. 1:408 lid 5 B.W.). Deze brief moet ook het bedrag inclusief de kosten van de invordering bevatten. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt veertien dagen na de verzending van de brief bevoegd tot invordering over te gaan.

    Einde van de invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

    De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt alleen als er gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (art. 1:408 lid 6 B.W.). Daarnaast moet er dan ook geen betalingsachterstand meer zijn. De termijn van een half jaar wordt, elke keer als de voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen, verdubbeld.

    Invordering kinderalimentatie bij meerderjarig worden

    Op het moment waarop de minderjarige meerderjarig wordt, wordt een invordering ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd (art. 1:408 lid 7 B.W.).

    Einde invorderingsplicht Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

    Daarnaast stopt de invorderingsplicht van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen indien de invorderingen tien jaar nadat de minderjarige 21 is geworden nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt (art. 1:408 lid 9 B.W.). De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Vanaf dat moment is de onderhoudsgerechtigde weer verantwoordelijk voor de inning.

    Voorrangsregeling inning onderhoudsbijdrage minderjarigen

    Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering op de kosten van de invordering, vervolgens in mindering op verschenen rente en als laatste in mindering op de verschuldigde onderhoudsgelden en de lopende rente (art. 1:408 lid 10 B.W.).

    Overeenkomstige toepassing op uitkering echtgenoot

    Het in art. 1:408 B.W. bepaalde is ook van toepassing op de ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud (art. 1:408 lid 13 B.W.).

    Daarvan zijn slechts uitgesloten (i) de regel dat rechtstreeks aan de onderhoudsgerechtigde betaald moet worden (art. 1:408 lid 1 B.W.), (ii) de regel dat de invordering in beginsel doorloopt bij meerderjarig worden (art. 1:408 lid 7 B.W.), en (iii) het feit dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zorg draagt voor de uitbetaling van de ontvangen onderhoudsgelden aan de rechthebbenden (art. 1:408 lid 11 B.W.).

    Als invorderingen tien jaar na de indiening van het verzoek om invordering nog niet zijn verwezenlijkt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dan mogen deze worden beëindigd.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 14-12-2020; laatste bewerking KvdV 18-06-2023]

    Levensonderhoud minderjarige kinderen (Afd. 2, Titel 17, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Levensonderhoud minderjarige kinderen (Afd. 2, Titel 17, Boek 1 B.W.)

      Inleiding voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen

      In Afd. 2, Titel 17 Boek 1 B.W. is de wettelijke regeling te vinden inzake de voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen.

      Deze kent 6 bepalingen (art. 1:404 B.W. t/m art. 408 B.W.). Art. 406b en art. 406d zijn vervallen. Art. 406c is spoorloos.

      Verplichting tot voorzien in verzorging en onderhoud

      Verplichting ouders te voorzien in levensonderhoud kinderen naar draagkracht

      Ouders hebben de verplichting om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en de opvoeding van hun minderjarige kinderen (art. 1:404 lid 1 B.W.). Het maakt niet uit of de ouders samenwonen of niet. De ouders dragen bij naar draagkracht, dit houdt in dat zij moeten bijdragen met hun beschikbare financiële middelen of de middelen waarover ze redelijkerwijs kunnen beschikken. Van deze financiële middelen worden wel eerst de kosten van het eigen levensonderhoud afgetrokken.

      In principe moeten bij het vaststellen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouders alle schulden in overweging worden genomen (HR 10 december 1999, NJ 2000/4).

      Het komt voor dat een onderhoudsplichtige ouder een nieuw gezin heeft. In dit geval wordt aangenomen dat het feit dat de ouder een nieuw leven is begonnen met een nieuwe partner en zich in een nieuwe gezinssituatie bevindt, waardoor de verhouding tussen de inkomsten en uitgaven ongunstiger is, niet voldoende is om de kinderalimentatie te verlagen ten opzichte van wat het voorheen was.

      Verplichting tot betalen van levensonderhoud door stiefouder

      De verplichting om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen rust ook op de stiefouder indien de stiefouder getrouwd is met een ouder van deze kinderen en deze kinderen tot zijn gezin behoren (art. 1:404 lid 2 B.W.). Voorgaande geldt ook indien de stiefouder en de ouder een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan (art. 1:395 B.W.).

      Vaststelling bedrag levensonderhoud door de rechter

      Als een ouder of stiefouder zijn verplichting tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding niet of niet behoorlijk nakomt, kan de andere ouder of voogd de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder of stiefouder ten behoeve van het kind zal moeten uitkeren (art. 1:406 lid 1 B.W.). Dit heeft betrekking op de (stief)ouder die niet het gezag over de minderjarige uitoefent. Het verzoek kan gedaan worden door de ouder die feitelijk voor de minderjarige zorgt. Dan bepaalt de rechtbank de bijdrage voor de minderjarige rekening houdende met algemene maatstaven (art. 1:397 B.W.). Deze algemene maatstaven zijn de behoeftes van de betreffende minderjarige en de draagkracht van zijn ouders.

      De rechter hoeft zich daarbij niet te houden aan een overeenkomst die door de betrokken partijen is gesloten (HR 24 november 1972, NJ 1973/288). Daarnaast kan de rechtbank dit bedrag al bepalen op het moment dat zij een beslissing omtrent het gezag neemt (art. 1:406 lid 2 B.W.).

      Wie kan het verzoek om alimentatie voor minderjarige indienen?

      Een verzoek tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage kan door de persoon die het gezag over het kind heeft ten behoeve van het minderjarige kind worden gedaan (art. 1:406a B.W.). Dit geldt zowel voor de onderhoudsbijdrage van de biologische vader van het kind met alleen een moeder, als voor de man die als partner van de moeder ingestemd heeft met een handeling die het kind verwekt kan hebben. De ouder of de voogd van het kind heeft de machtiging van art. 1:349 lid 1 en lid 2 B.W. niet nodig.

      Vaststelling alimentatie minderjarige bij voorziening in gezag

      De rechtbank kan gelijktijdig met de te geven uitspraak over het over de kinderen uit te oefenen gezag na ontbinding van het huwelijk (of na scheiding van tafel en bed) op verzoek van een ouder het bedrag wijzigen van een bepaalde periodieke uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding in verband met de voorafgegane gezagsvoorziening (art. 1:407 B.W.). De verzoekende ouder hoeft daarbij niet de ouder te zijn die het gezag over het kind uitoefent.

      Aan wie moet de kinderalimentatie betaald worden?

      De uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie die is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt, aan de voogd of aan de meerderjarige betaald (art. 1:408 lid 1 B.W.). Het gaat hierbij om het bedrag dat bij rechterlijke beslissing is vastgesteld (art. 822 lid 1 sub c Rv.).

      Zie ook de pagina Voorlopige voorzieningen scheidingszaken.

      Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

      Op verzoek van een gerechtigde van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) de invordering van de onderhoudsgelden op zich. Dit is een uitvoeringsinstantie van het Ministerie van VenJ. Zie de website van de overheid.

      De onderhoudsgerechtigde stelt de executoriale titel daartoe in handen van het Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie (art. 1:408 lid 2 B.W.).

      Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. De kosten voor de tenuitvoerlegging van een executoriale titel betreffende de betaling van de kosten van de verzorging en opvoeding of het levensonderhoud en de studie zijn onderdeel van de te innen ouderbijdrage (art. 1:408 lid 8 B.W.).

      Het verhaal van kosten vindt plaats volgens regels te stellen via een algemene maatregel van bestuur (art. 1:408 lid 3 B.W.). Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit kostenopslag inning kinderalimentatie.

      Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zorgt ervoor dat de gelden, die ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden geïnd, aan de rechthebbenden worden uitbetaald (art. 1:408 lid 11 B.W.).

      Voorwaarden invordering op verzoek onderhoudsgerechtigde

      Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, als de gerechtigde bij de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen (art. 1:408 lid 4 B.W.). Het aannemelijk maken van het tekortschieten in de betaling kan bijvoorbeeld door bankafschriften te overleggen. Daarbij wordt een termijn van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek gehanteerd. De invordering van de verschuldigde bedragen geschiedt dan vanaf een tijdstip maximaal zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.

      Inkennisstelling onderhoudsplichtige

      Voordat er tot invordering met verhaal van kosten wordt over gegaan, wordt de onderhoudsplichtige per brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor (art. 1:408 lid 5 B.W.). Deze brief moet ook het bedrag inclusief de kosten van de invordering bevatten. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt veertien dagen na de verzending van de brief bevoegd tot invordering over te gaan.

      Einde van de invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

      De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt alleen als er gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (art. 1:408 lid 6 B.W.). Daarnaast moet er dan ook geen betalingsachterstand meer zijn. De termijn van een half jaar wordt, elke keer als de voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen, verdubbeld.

      Invordering kinderalimentatie bij meerderjarig worden

      Op het moment waarop de minderjarige meerderjarig wordt, wordt een invordering ten behoeve van de meerderjarige voortgezet, tenzij deze op zijn verzoek wordt beëindigd (art. 1:408 lid 7 B.W.).

      Einde invorderingsplicht Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

      Daarnaast stopt de invorderingsplicht van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen indien de invorderingen tien jaar nadat de minderjarige 21 is geworden nog niet door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn verwezenlijkt (art. 1:408 lid 9 B.W.). De onderhoudsgerechtigde wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Vanaf dat moment is de onderhoudsgerechtigde weer verantwoordelijk voor de inning.

      Voorrangsregeling inning onderhoudsbijdrage minderjarigen

      Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering op de kosten van de invordering, vervolgens in mindering op verschenen rente en als laatste in mindering op de verschuldigde onderhoudsgelden en de lopende rente (art. 1:408 lid 10 B.W.).

      Overeenkomstige toepassing op uitkering echtgenoot

      Het in art. 1:408 B.W. bepaalde is ook van toepassing op de ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner bij rechterlijke uitspraak vastgestelde uitkering tot levensonderhoud (art. 1:408 lid 13 B.W.).

      Daarvan zijn slechts uitgesloten (i) de regel dat rechtstreeks aan de onderhoudsgerechtigde betaald moet worden (art. 1:408 lid 1 B.W.), (ii) de regel dat de invordering in beginsel doorloopt bij meerderjarig worden (art. 1:408 lid 7 B.W.), en (iii) het feit dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zorg draagt voor de uitbetaling van de ontvangen onderhoudsgelden aan de rechthebbenden (art. 1:408 lid 11 B.W.).

      Als invorderingen tien jaar na de indiening van het verzoek om invordering nog niet zijn verwezenlijkt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dan mogen deze worden beëindigd.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 14-12-2020; laatste bewerking KvdV 18-06-2023]

      Levensonderhoud minderjarige kinderen (Afd. 2, Titel 17, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!