Ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 3, Titel 7, Boek 1 B.W.)
Ontbinding van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
De ontbinding van de gemeenschap heeft als gevolg dat de gemeenschap van goederen (in de zin van art. 1:94 BW) eindigt. Indien de ex-echtgenoot na ontbinding bijvoorbeeld schulden maakt, dan komen deze voortaan geheel ten laste van hemzelf, in plaats van de gemeenschap. Art. 1:99 lid 1 B.W. regelt uitputtend in welke gevallen en op welk tijdstip het huwelijk of het geregistreerd partnerschap van rechtswege wordt ontbonden:
1. Overlijden – het huwelijk of geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden van de echtgenoot. Art. 1:149 onder a BW bevestigt dit voor het huwelijk en art. 1:80c lid 1 onder a BW voor het geregistreerd partnerschap. De gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip van overlijden.
2. Echtscheiding of ontbinding – bij echtscheiding wordt het huwelijk beëindigd en ontbonden door de rechter, op het tijdstip tot indiening van het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank. Het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd door ontbinding door de rechter, op het tijdstip van het verzoek tot ontbinding bij de rechtbank.
3. Scheiding van tafel en bed – scheiding van tafel en bed is alleen mogelijk bij het huwelijk. Deze wordt ontbonden op het moment van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed bij de rechtbank. Voor de wet blijf je dan getrouwd, maar je woont niet meer samen en de gezamenlijke goederen en schulden worden verdeeld.
4. Opheffing – opheffing van de gemeenschap is alleen mogelijk bij het huwelijk, slechts in de door art. 1:109 BW genoemde gevallen. Het huwelijk wordt door een beschikking van de rechter opgeheven. De ontbinding gebeurt echter al op het moment van indiening van het verzoekschrift.
5. Wederzijds goedvinden – het geregistreerd partnerschap kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden van beide partners. Er moet een overeenkomst worden gesloten omtrent (het tijdstip van) de beëindiging, welke door een advocaat of notaris moet worden ondertekend. Op dit tijdstip wordt de gemeenschap ontbonden. Vervolgens moet de overeenkomst worden ingeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:80c lid 1 onder c BW). Geregistreerd partnerschap kan niet worden beëindigd indien de partners het gezag uitoefenen over (gezamenlijke) kinderen (art. 1:80c lid 3 BW).
6. Vermissing – in dit geval is de vermiste echtgenoot/partner vermoedelijk overleden of overleden verklaard (ingevolge afdeling 2 of 3 van titel 18), maar deze blijkt nog in leven te zijn op de dag dat zijn echtgenoot/partner een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat. Het huwelijk/geregistreerd partnerschap wordt dan ontbonden op het tijdstip dat de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat (art. 1:417 lid 1 BW), in kracht van gewijsde gaat.
7. Opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden – tijdens het huwelijk kunnen huwelijkse voorwaarden worden gemaakt of gewijzigd die de gemeenschap opheffen. Deze moeten bij notariële akte worden aangegaan (art. 1:115 lid 1 B.W.). De gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip dat de huwelijkse voorwaarden tot opheffing beginnen te werken: de dag nadat de akte is verleden of de datum die in de voorwaarden is bepaald (art. 1:120 lid 1 B.W.).
De van de ontbinding van de gemeenschap onkundige derde
In de gevallen onder b, c, d en e wordt de gemeenschap dus al ontbonden met de indiening van een verzoek of het sluiten van een overeenkomst, voordat het huwelijk of geregistreerd partnerschap daadwerkelijk eindigt. Voor derden is dit niet altijd duidelijk. Dit kan hen dan ook niet worden tegengeworpen, tenzij het verzoek dan wel de overeenkomst ingeschreven was in het huwelijksgoederenregister (art. 1:99 lid 2 B.W. jo. art. 1:116 B.W.).
Herleven van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Als na het verzoek of de overeenkomst (onder b, c, d en e) blijkt dat de echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap etc. niet wordt doorgezet, dan herleven alle gevolgen van de gemeenschap. Zijn in de tussenliggende periode rechtshandelingen verricht, dan wordt de geldigheid daarvan beoordeeld naar het tijdstip van de handeling (art. 1:99 lid 3 B.W.).
Verdeling van de gemeenschap
Tegelijkertijd met het verzoek onder b, c en d kan een vordering omtrent verdeling van de gemeenschap worden ingesteld (art. 1:99 lid 4 B.W.). Hierop zijn de regels uit titel 7 van boek 3 B.W. van toepassing. Zie de pagina Goederengemeenschap.
In principe hebben de echtgenoten allebei recht op de helft van de ontbonden gemeenschap, maar zij kunnen bij huwelijkse voorwaarden of schriftelijke overeenkomst anders bepalen (art. 1:100 lid 1 B.W.). Echtgenoten kunnen na de ontbinding hun persoonlijke goederen en beroeps- en bedrijfsmiddelen tegen de geschatte prijs overnemen (art. 1:101 B.W.).
Schulden van de wettelijke goederengemeenschap
Ook de schulden die overblijven komen voor een gelijk deel voor rekening van de echtgenoten, tenzij de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling vergen (art. 1:100 lid 2 B.W.). Denk bijvoorbeeld aan de echtgenoot die zonder medeweten van de andere echtgenoot schulden aangaat (Kamerstukken II, 2014/15, 33 987, nr. 11). Schuldeisers behouden hun verhaalsrecht, zolang de gemeenschapsgoederen nog niet verdeeld zijn (lid 3).
Op grond van art. 3:193 lid 1 BW kunnen zij de verdeling tegenhouden. Is de gemeenschap toch verdeeld, dan kunnen schuldeisers ingevolge art. 1:102 B.W. alsnog verhaal halen op de goederen uit de gemeenschap. Een echtgenoot is namelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog steeds aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voor de ontbinding al aansprakelijk was. Voor een gemeenschapsschuld van de andere echtgenoot is ook hij als schuldenaar gehouden tot voldoening van de helft van het bedrag van die schuld (zie conclusie P-G 8 januari 2010, r.o. 2.3). De rechtsvordering tot voldoening van deze schuld verjaart tegelijkertijd met de vordering tegen de ‘andere echtgenoot’.
Afstand van de gemeenschap (art. 103 BW t/m art. 1:108 BW)
Om hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden in geval van ontbinding van de gemeenschap te voorkomen, kan een echtgenoot afstand van de gemeenschap doen. Het recht om afstand van de gemeenschap te doen is een eenzijdige rechtshandeling en is van dwingend recht; overeenkomsten die dit recht tegenwerken zijn nietig (art. 1:103 lid 1 B.W.).
Gevolgen van afstand van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Het gevolg van de afstand is dat het deel van de gemeenschap waarvan de echtgenoot afstand heeft gedaan, bij het deel van de andere echtgenoot komt (art. 1:103 lid 2 BW). Hij kan alleen zijn beddengoed en zijn kleding terugvorderen. Zijn familiepapieren en -gedenkstukken kan hij tegen de geschatte prijs overnemen (art. 1:103 lid 3 B.W.). Daarnaast is de echtgenoot niet langer aansprakelijk voor de schulden als bedoeld in art. 1:102 BW (art. 1:103 lid 4 BW). Wel blijft hij aansprakelijk voor de schulden waarvoor hij vóór de ontbinding al aansprakelijk was.
Waren beide echtgenoten aansprakelijk voor die schuld, en heeft hij het meer dan de helft voldaan, dan kan hij het meerdere verhalen op de andere echtgenoot (art. 1:103 lid 5 B.W.). Omgekeerd geldt hetzelfde voor de andere echtgenoot. Ook indien deze een schuld voldoet waarvoor hij vóór de ontbinding niet aansprakelijk was (art. 1:103 lid 6 B.W.).
Termijn voor afstand van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Binnen 3 maanden na de ontbinding moet een akte van afstand worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank binnen welk rechtsgebied het huwelijk is voltrokken (art. 1:104 lid 1 BW jo. art. 1:116 BW). Dit is in principe een fatale termijn, maar de rechtbank kan de termijn eenmaal of vaker verlengen op grond van bijzondere omstandigheden (art. 1:106 BW). Daarvan kan sprake zijn als een echtgenoot afstand wil doen vanwege schulden, maar deze niet genoeg informatie heeft over het ontstaan daarvan om de afstand door te zetten.
Indien de gemeenschap wordt ontbonden door de dood van de andere echtgenoot (als bedoeld in art. 1:99 lid 1 onder a BW), en de achtergebleven echtgenoot wil afstand doen, dan begint de termijn van 3 maanden te lopen op de dag dat die echtgenoot kennis heeft genomen van het overlijden. Is de gemeenschap ontbonden door scheiding van tafel en bed of door opheffing (als bedoeld in art. 1:99 lid 1 onder c en d BW), dan begint de termijn te lopen vanaf indiening van het verzoek tot opheffing of scheiding van tafel en bed bij de rechtbank (art. 1:104 lid 2 B.W.).
Afstand van de gemeenschap door de erfgenaam van een echtgenoot
Wanneer een echtgenoot overlijdt, wordt de gemeenschap ontbonden. De overledene kan dan logischerwijs geen afstand meer doen van de gemeenschap. Ook kan het voorkomen dat de echtgenoot na ontbinding afstand wil doen, maar in de termijn van 3 maanden overlijdt zonder afstand te hebben gedaan.
In beide situaties kunnen de erfgenamen van de overledene afstand doen. Ook zij moeten dit inschrijven in het huwelijksgoederenregister, binnen 3 maanden nadat zij met het overlijden bekend zijn geworden (art. 1:105 lid 1 B.W.). De erfgenamen kunnen echter niet het bed, het beddengoed en de kleren uit de gemeenschap van de overledene terugvorderen (art. 1:105 lid 2 B.W.).
Geen afstand huwelijksgoederengemeenschap mogelijk
Een echtgenoot of erfgenaam kan zijn recht op afstand niet uitoefenen ten aanzien van goederen waarvan hij (mede) rechthebbende is. Ook kan hij geen afstand doen van goederen die hij heeft weggemaakt of verduisterd. Dit beide geldt niet indien het daden van dagelijks bestuur of tot behoud van de goederen betrof (art. 1:107 lid 1 B.W.).
Maakt de echtgenoot ná de ontbinding goederen weg of verduistert hij deze, dan verliest hij het recht op ontheffing van de aansprakelijkheid en draagplicht voor de gemeenschapsschulden van art. 1:103 lid 4 BW (art. 1:107 lid 2 B.W.).
Vereffening van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Art. 1:103 lid 2 en 3 BW is niet van toepassing op de echtgenoot (of zijn erfgenaam) die afstand doet nadat de andere echtgenoot (of zijn erfgenaam) ook al afstand had gedaan. Dat deel komt dus niet weer bij de andere echtgenoot in de gemeenschap terecht; er kan dan niets meer worden teruggevorderd. Wel is de erfgenaam verplicht de gemeenschap te vereffenen overeenkomstig afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW (art. 1:108 lid 1 BW). Zie de pagina Vereffening van de nalatenschap.
Dit betekent dat als hij de erfenis heeft aanvaard, hij gehouden is de schulden uit de nalatenschap te voldoen. Hij moet hiervoor rekening en verantwoording afleggen. Blijft de erfgenaam in gebreke, dan zal hij aansprakelijk blijven voor de schulden als bedoeld in art. 1:102 BW (art. 1:108 lid 2 B.W.).
Auteur & Last edit
[AvB, 16-04-2021]
Ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 3, Titel 7, Boek 1 B.W.)
Ontbinding van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
De ontbinding van de gemeenschap heeft als gevolg dat de gemeenschap van goederen (in de zin van art. 1:94 BW) eindigt. Indien de ex-echtgenoot na ontbinding bijvoorbeeld schulden maakt, dan komen deze voortaan geheel ten laste van hemzelf, in plaats van de gemeenschap. Art. 1:99 lid 1 B.W. regelt uitputtend in welke gevallen en op welk tijdstip het huwelijk of het geregistreerd partnerschap van rechtswege wordt ontbonden:
1. Overlijden – het huwelijk of geregistreerd partnerschap eindigt door overlijden van de echtgenoot. Art. 1:149 onder a BW bevestigt dit voor het huwelijk en art. 1:80c lid 1 onder a BW voor het geregistreerd partnerschap. De gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip van overlijden.
2. Echtscheiding of ontbinding – bij echtscheiding wordt het huwelijk beëindigd en ontbonden door de rechter, op het tijdstip tot indiening van het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank. Het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd door ontbinding door de rechter, op het tijdstip van het verzoek tot ontbinding bij de rechtbank.
3. Scheiding van tafel en bed – scheiding van tafel en bed is alleen mogelijk bij het huwelijk. Deze wordt ontbonden op het moment van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed bij de rechtbank. Voor de wet blijf je dan getrouwd, maar je woont niet meer samen en de gezamenlijke goederen en schulden worden verdeeld.
4. Opheffing – opheffing van de gemeenschap is alleen mogelijk bij het huwelijk, slechts in de door art. 1:109 BW genoemde gevallen. Het huwelijk wordt door een beschikking van de rechter opgeheven. De ontbinding gebeurt echter al op het moment van indiening van het verzoekschrift.
5. Wederzijds goedvinden – het geregistreerd partnerschap kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden van beide partners. Er moet een overeenkomst worden gesloten omtrent (het tijdstip van) de beëindiging, welke door een advocaat of notaris moet worden ondertekend. Op dit tijdstip wordt de gemeenschap ontbonden. Vervolgens moet de overeenkomst worden ingeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:80c lid 1 onder c BW). Geregistreerd partnerschap kan niet worden beëindigd indien de partners het gezag uitoefenen over (gezamenlijke) kinderen (art. 1:80c lid 3 BW).
6. Vermissing – in dit geval is de vermiste echtgenoot/partner vermoedelijk overleden of overleden verklaard (ingevolge afdeling 2 of 3 van titel 18), maar deze blijkt nog in leven te zijn op de dag dat zijn echtgenoot/partner een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat. Het huwelijk/geregistreerd partnerschap wordt dan ontbonden op het tijdstip dat de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat (art. 1:417 lid 1 BW), in kracht van gewijsde gaat.
7. Opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden – tijdens het huwelijk kunnen huwelijkse voorwaarden worden gemaakt of gewijzigd die de gemeenschap opheffen. Deze moeten bij notariële akte worden aangegaan (art. 1:115 lid 1 B.W.). De gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip dat de huwelijkse voorwaarden tot opheffing beginnen te werken: de dag nadat de akte is verleden of de datum die in de voorwaarden is bepaald (art. 1:120 lid 1 B.W.).
De van de ontbinding van de gemeenschap onkundige derde
In de gevallen onder b, c, d en e wordt de gemeenschap dus al ontbonden met de indiening van een verzoek of het sluiten van een overeenkomst, voordat het huwelijk of geregistreerd partnerschap daadwerkelijk eindigt. Voor derden is dit niet altijd duidelijk. Dit kan hen dan ook niet worden tegengeworpen, tenzij het verzoek dan wel de overeenkomst ingeschreven was in het huwelijksgoederenregister (art. 1:99 lid 2 B.W. jo. art. 1:116 B.W.).
Herleven van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Als na het verzoek of de overeenkomst (onder b, c, d en e) blijkt dat de echtscheiding, ontbinding van het geregistreerd partnerschap etc. niet wordt doorgezet, dan herleven alle gevolgen van de gemeenschap. Zijn in de tussenliggende periode rechtshandelingen verricht, dan wordt de geldigheid daarvan beoordeeld naar het tijdstip van de handeling (art. 1:99 lid 3 B.W.).
Verdeling van de gemeenschap
Tegelijkertijd met het verzoek onder b, c en d kan een vordering omtrent verdeling van de gemeenschap worden ingesteld (art. 1:99 lid 4 B.W.). Hierop zijn de regels uit titel 7 van boek 3 B.W. van toepassing. Zie de pagina Goederengemeenschap.
In principe hebben de echtgenoten allebei recht op de helft van de ontbonden gemeenschap, maar zij kunnen bij huwelijkse voorwaarden of schriftelijke overeenkomst anders bepalen (art. 1:100 lid 1 B.W.). Echtgenoten kunnen na de ontbinding hun persoonlijke goederen en beroeps- en bedrijfsmiddelen tegen de geschatte prijs overnemen (art. 1:101 B.W.).
Schulden van de wettelijke goederengemeenschap
Ook de schulden die overblijven komen voor een gelijk deel voor rekening van de echtgenoten, tenzij de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling vergen (art. 1:100 lid 2 B.W.). Denk bijvoorbeeld aan de echtgenoot die zonder medeweten van de andere echtgenoot schulden aangaat (Kamerstukken II, 2014/15, 33 987, nr. 11). Schuldeisers behouden hun verhaalsrecht, zolang de gemeenschapsgoederen nog niet verdeeld zijn (lid 3).
Op grond van art. 3:193 lid 1 BW kunnen zij de verdeling tegenhouden. Is de gemeenschap toch verdeeld, dan kunnen schuldeisers ingevolge art. 1:102 B.W. alsnog verhaal halen op de goederen uit de gemeenschap. Een echtgenoot is namelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog steeds aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voor de ontbinding al aansprakelijk was. Voor een gemeenschapsschuld van de andere echtgenoot is ook hij als schuldenaar gehouden tot voldoening van de helft van het bedrag van die schuld (zie conclusie P-G 8 januari 2010, r.o. 2.3). De rechtsvordering tot voldoening van deze schuld verjaart tegelijkertijd met de vordering tegen de ‘andere echtgenoot’.
Afstand van de gemeenschap (art. 103 BW t/m art. 1:108 BW)
Om hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden in geval van ontbinding van de gemeenschap te voorkomen, kan een echtgenoot afstand van de gemeenschap doen. Het recht om afstand van de gemeenschap te doen is een eenzijdige rechtshandeling en is van dwingend recht; overeenkomsten die dit recht tegenwerken zijn nietig (art. 1:103 lid 1 B.W.).
Gevolgen van afstand van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Het gevolg van de afstand is dat het deel van de gemeenschap waarvan de echtgenoot afstand heeft gedaan, bij het deel van de andere echtgenoot komt (art. 1:103 lid 2 BW). Hij kan alleen zijn beddengoed en zijn kleding terugvorderen. Zijn familiepapieren en -gedenkstukken kan hij tegen de geschatte prijs overnemen (art. 1:103 lid 3 B.W.). Daarnaast is de echtgenoot niet langer aansprakelijk voor de schulden als bedoeld in art. 1:102 BW (art. 1:103 lid 4 BW). Wel blijft hij aansprakelijk voor de schulden waarvoor hij vóór de ontbinding al aansprakelijk was.
Waren beide echtgenoten aansprakelijk voor die schuld, en heeft hij het meer dan de helft voldaan, dan kan hij het meerdere verhalen op de andere echtgenoot (art. 1:103 lid 5 B.W.). Omgekeerd geldt hetzelfde voor de andere echtgenoot. Ook indien deze een schuld voldoet waarvoor hij vóór de ontbinding niet aansprakelijk was (art. 1:103 lid 6 B.W.).
Termijn voor afstand van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Binnen 3 maanden na de ontbinding moet een akte van afstand worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank binnen welk rechtsgebied het huwelijk is voltrokken (art. 1:104 lid 1 BW jo. art. 1:116 BW). Dit is in principe een fatale termijn, maar de rechtbank kan de termijn eenmaal of vaker verlengen op grond van bijzondere omstandigheden (art. 1:106 BW). Daarvan kan sprake zijn als een echtgenoot afstand wil doen vanwege schulden, maar deze niet genoeg informatie heeft over het ontstaan daarvan om de afstand door te zetten.
Indien de gemeenschap wordt ontbonden door de dood van de andere echtgenoot (als bedoeld in art. 1:99 lid 1 onder a BW), en de achtergebleven echtgenoot wil afstand doen, dan begint de termijn van 3 maanden te lopen op de dag dat die echtgenoot kennis heeft genomen van het overlijden. Is de gemeenschap ontbonden door scheiding van tafel en bed of door opheffing (als bedoeld in art. 1:99 lid 1 onder c en d BW), dan begint de termijn te lopen vanaf indiening van het verzoek tot opheffing of scheiding van tafel en bed bij de rechtbank (art. 1:104 lid 2 B.W.).
Afstand van de gemeenschap door de erfgenaam van een echtgenoot
Wanneer een echtgenoot overlijdt, wordt de gemeenschap ontbonden. De overledene kan dan logischerwijs geen afstand meer doen van de gemeenschap. Ook kan het voorkomen dat de echtgenoot na ontbinding afstand wil doen, maar in de termijn van 3 maanden overlijdt zonder afstand te hebben gedaan.
In beide situaties kunnen de erfgenamen van de overledene afstand doen. Ook zij moeten dit inschrijven in het huwelijksgoederenregister, binnen 3 maanden nadat zij met het overlijden bekend zijn geworden (art. 1:105 lid 1 B.W.). De erfgenamen kunnen echter niet het bed, het beddengoed en de kleren uit de gemeenschap van de overledene terugvorderen (art. 1:105 lid 2 B.W.).
Geen afstand huwelijksgoederengemeenschap mogelijk
Een echtgenoot of erfgenaam kan zijn recht op afstand niet uitoefenen ten aanzien van goederen waarvan hij (mede) rechthebbende is. Ook kan hij geen afstand doen van goederen die hij heeft weggemaakt of verduisterd. Dit beide geldt niet indien het daden van dagelijks bestuur of tot behoud van de goederen betrof (art. 1:107 lid 1 B.W.).
Maakt de echtgenoot ná de ontbinding goederen weg of verduistert hij deze, dan verliest hij het recht op ontheffing van de aansprakelijkheid en draagplicht voor de gemeenschapsschulden van art. 1:103 lid 4 BW (art. 1:107 lid 2 B.W.).
Vereffening van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap
Art. 1:103 lid 2 en 3 BW is niet van toepassing op de echtgenoot (of zijn erfgenaam) die afstand doet nadat de andere echtgenoot (of zijn erfgenaam) ook al afstand had gedaan. Dat deel komt dus niet weer bij de andere echtgenoot in de gemeenschap terecht; er kan dan niets meer worden teruggevorderd. Wel is de erfgenaam verplicht de gemeenschap te vereffenen overeenkomstig afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW (art. 1:108 lid 1 BW). Zie de pagina Vereffening van de nalatenschap.
Dit betekent dat als hij de erfenis heeft aanvaard, hij gehouden is de schulden uit de nalatenschap te voldoen. Hij moet hiervoor rekening en verantwoording afleggen. Blijft de erfgenaam in gebreke, dan zal hij aansprakelijk blijven voor de schulden als bedoeld in art. 1:102 BW (art. 1:108 lid 2 B.W.).
Auteur & Last edit
[AvB, 16-04-2021]
Ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 3, Titel 7, Boek 1 B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!