Pagina inhoud

    Voorrechten op zeeschepen (Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)

    Inleiding voorrechten op zeeschepen

    Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W. behandelt de voorrechten op zeeschepen. Deze afdeling omvat 11 bepalingen (art. 8:210 B.W. tot en met art. 8:219 B.W.).

    Voorrechten op zeeschepen

    De kosten van uitwinning, de kosten van bewaking tijdens deze uitwinning of verkoop, alsmede de kosten van gerechtelijke rangregeling en verdeling van de opbrengst onder de schuldeisers uit de opbrengst van de verkoop bij de uitwinning van een zeeschip wordt voldaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend. De kosten die hiervoor genoemd zijn kunnen meteen uit de opbrengst bij de uitwinning van het schip worden verhaald. Deze kosten zijn geen onderdeel van de koopprijs van het schip. In geval van verkoop van een gestrand, onttakeld of gezonken zeeschip, dat de overheid in het openbaar belang heeft doen opruimen, worden de kosten van de wrakopruiming uit de opbrengst van de verkoop voldaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, lid 2. De overheid is bevoegd om zeeschepen op te ruimen volgens de Wrakkenwet, als het schip voldoet aan de bepaling van art. 8:1 B.W. (artikel 8:210 B.W.).

    De in de lid 1 en lid 2 bedoelde vorderingen staan in rang gelijk en worden onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering betaald.

    Artikel 8:210a B.W.
    Bepaald is dat artikel 3:292 B.W. niet van toepassing is op zeeschepen. Artikel 3:292 B.W. bepaalt dat de schuldeiser zijn vordering op de zaak kan verhalen met voorrang boven allen tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen. Als artikel 3:292 B.W. van toepassing zou zijn, zou dit een voorrecht met zich meebrengen dat in rangorde boven de voorrechten van artikel 8:211 B.W. staat. Het Verdrag van Genève sluit dit uit (MvT 21 658, Parl. Gesch. 8, p.280). Daarnaast zijn de artikelen 60 lid 2 eerste zin, lid 3 en lid 4 Faillissementswet en artikel 299d, lid 3 tot en met 5 Faillissementswet ook niet van toepassing op zeeschepen.

    Artikel 8:211 B.W.
    De voorrechten hebben een hogere rangorde dan hypotheek, daarnaast hebben ze zaaksgevolg, artikel 8:215 lid 1 B.W.. Ook zitten de voorrechten op het schip tevens als de reder niet de schuldenaar is van de vordering met het voorrecht, zie artikel 8:216 B.W.. De voorrechten van dit artikel gaan boven het voorrecht van de fiscus.

    Bij beslag zijn op zeeschepen bevoorrecht de vorderingen ter zake van kosten na het beslag gemaakt tot behoud van het schip, daaronder begrepen de kosten van herstellingen, die onontbeerlijk waren voor het behoud van het schip. Het behoud van het schip is nodig om ervoor te zorgen dat het schip niet minder waard wordt. Dit is voordelig voor de schuldeisers, daarom heeft dit voorrecht zo’n hoge status.

    De vorderingen ontstaan uit de zee-arbeidsovereenkomsten, met dien verstande dat de vorderingen met betrekking tot loon, salaris of beloningen slechts bevoorrecht zijn tot op een bedrag over een tijdvak van twaalf maanden verschuldigd zijn op zeeschepen bevoorrecht. De hoge status van dit voorrecht vloeit voort uit sociale overwegingen omdat de bemanning ver op zee is waar ze niet altijd voordeel kunnen halen uit de bescherming van het Nederlandse arbeidsrecht.

    De vorderingen ter zake van hulpverlening alsmede ter zake van de bijdrage van het schip in avarij-grosse zijn op zeeschepen bevoorrecht. Artikel 8:610 B.W. omschrijft een avarij-grosse handeling als een handeling wanneer enige buitengewone opoffering of uitgave opzettelijk en redelijkerwijs wordt verricht of gedaan voor de gemeenschappelijke veiligheid met het doel de goederen, betrokken bij een gemeenschappelijke met een zeeschip uitgevoerde onderneming, voor gevaar te behoeden. De kosten hiervan dienen te worden vergoed door hen die bij dit vervoer betrokken waren.

    De vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden zijn op zeeschepen bevoorrecht. Hiervan is geen sprake meer als het schip een nieuwe reis begint, dus de vordering moet ingesteld zijn voor het moment dat het schip aan een nieuwe reis begint.

    Artikel 8:212 B.W.
    Wanneer een vordering uit hoofde van artikel 8:211 B.W. bevoorrecht is, zijn de renten op deze vordering en de kosten voor het verkrijgen van een executoriale titel voor de vordering gelijkelijk bevoorrecht. Dit beding is van toepassing op wettelijke en bedongen rente.

    Artikel 8:213 B.W.
    De bevoorrechte vorderingen van artikel 8:211 B.W. nemen de rangorde aan, waarin zij daar zijn genoemd.
    Bevoorrechte vorderingen onder dezelfde letter vermeld, staan in rang gelijk, en worden verdeeld onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering. Het is mogelijk de in rang gelijke vorderingen in te schrijven, artikel 8:215 lid 2 B.W.. De vorderingen genoemd in artikel 8:211 onder c B.W. nemen onderling rang op een afwijkende manier aan, namelijk de latere vordering voor de eerdere.

    Artikel 8:214 B.W.
    De voorrechten, genoemd in artikel 8:211 B.W. vallen naast het schip ook op alle zaken, die uit hoofde van hun bestemming blijvend met het schip zijn verbonden en die toebehoren aan de reder van het schip, sub a. Hier worden dus drie criteria genoemd waar de zaken aan moeten voldoen zodat de zaken onder het voorrecht genoemd in artikel 8:211 B.W. vallen. De zaken zijn met het schip verboden, daarnaast moet het verbonden zijn uit hoofde van hun bestemming om blijvend op het schip zijn, en als laatste moet het aan de reder van het schip toebehoren. Hier wordt gedoeld op de scheepstoebehoren, zie artikel 8:1 lid 4 B.W.. Daarnaast vallen de voorrechten ook op de vorderingen door de schadevergoedingen, verschuldigd voor het verlies van het schip of voor niet herstelde beschadiging, sub b. Daarbij is inbegrepen dat deel van een beloning voor hulpverlening, van een beloning voor vlotbrengen of van een vergoeding in avarij-grosse, dat tegenover een zodanig verlies of beschadiging staat. Art. 3:283 B.W. is niet van toepassing, dit omdat de uitwerking van dit artikel anders is.

    Artikel 8:215 B.W.
    De schuldeiser, die een voorrecht heeft op grond van artikel 8:211 B.W., vervolgt zijn recht op het schip, in wiens handen het zich ook bevindt, lid 1. Hier wordt zaaksgevolg beschreven. De voorrechten genoemd in artikel 8:211 B.W. zijn niet gebonden aan artikel 3:24 B.W., volgens lid 2. Zelfs als voorrechten niet zijn ingeschreven, kan een latere verkrijger van het schip hier niks tegen doen. Voorrechten als bedoeld in artikel 8:211 B.W. kunnen worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van Titel 1 van Boek 3, volgens lid 2. De optie van inschrijving van de voorrechten is nu niet gebonden aan de kwalificatie van deze voorrechten door toetsing van de inschrijfbaarheid aan artikel 3:17 B.W.

    Artikel 8:216 B.W.

    De vorderingen genoemd in artikel 8:211 sub a en c geven de vordering een voorrecht op het schip, ook als de schuldenaar van deze vordering niet de reder is maar een bevrachter aan wie het schip ter beschikking is gesteld of tijdens het gebruik van het schip door een ander dan de reder. Hier wordt nog aan toegevoegd dat vorderingen genoemd in artikel 8:211 sub b een voorrecht op het schip doen ontstaan en daarop verhaalbaar zijn, ongeacht of de reder de werkgever is van de zeevarende. Op deze regeling is een uitzondering van toepassing, namelijk als de feitelijke macht van het schip van de reder door een ongeoorloofde handeling is ontnomen en de schuldeiser niet te goeder trouw was. Hiervan is sprake als een gebruiker van het schip niet bevoegd is arbeidsovereenkomsten aan te gaan, maar dit toch doet en de bemanning hiervan wist.

    Artikel 8:217 B.W.
    De voorrechten genoemd in dit artikel kunnen altijd alleen op één enkel schip rusten, zelfs niet als de eigenaar van dit schip ook andere schepen bezit. Een zeeschip in aanbouw wordt in dit artikel niet verstaan als zeeschip.

    Deze voorrechten gaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, maar na de bevoorrechte vorderingen genoemd in artikel 8:211 B.W., na de hypothecaire vorderingen en na de vordering van de pandhouder.

    Daarna zijn de vorderingen, die voortvloeien uit rechtshandelingen, die de reder of een rompbevrachter binden en die rechtstreeks strekken tot het in bedrijf brengen of houden van het schip bij voorrang verhaalbaar. Ook de vorderingen die tegen een uit hoofde van artikel 8:461 B.W. gelezen in samenhang met artikel 8:462 of artikel 9:943 B.W. gelezen met artikel 8:944 B.W. als vervoerder aangemerkte persoon kunnen worden geldend gemaakt. Ook vorderingen die over een aanvaring gaan hebben dit voorrecht, voor zover de vorderingen op de reder rusten. Artikel 8:540 B.W. beschrijft een aanvaring als de aanraking van schepen op elkaar.

    De in het eerste lid genoemde vorderingen staan in rang gelijk en worden onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering betaald.

    De artikelen 8:214 sub a en 8:216 lid 3 B.W. zijn op de voorrechten genoemd in artikel 8:217 B.W. van toepassing. Dit maakt het mogelijk dat voorrechten ook op het schip of op andere zaken kunnen zitten terwijl de reder niet de schuldenaar is van de bevoorrechte vordering.

    Artikel 8:218 B.W.
    De rangorde van voorrechten genoemd in artikel 3:284 en 3:285 B.W. met betrekking tot de voorrechten genoemd in deze afdeling wordt in dit artikel bepaald. De vorderingen op een zeeschip genoemd in artikel 3:284 en 3:285 B.W. zijn namelijk bij voorrang verhaalbaar, na de vorderingen genoemd in artikel 8:217 B.W. voor zover hen deze voorrang niet op grond van enig ander artikel van deze titel toekomt. Het voorrecht genoemd in artikel 3:284 B.W. gaat om een voorrecht aan de vordering tot voldoening van kosten tot behoud van het goed gemaakt. Het voorrecht genoemd in artikel 3:285 B.W. gaat om een voorrecht aan een vordering wegens bearbeiding van een zaak uit hoofde van een overeenkomst tot aanneming van werk. Beide voorrechten kunnen ook bestaan volgens artikel 8:210 en 8:217 B.W.. Echter vallen kosten tot behoud van het schip niet onder artikel 8:210 B.W. als deze voor beslag op het schip zijn gemaakt. Het huidige artikel is van toepassing op een vordering wegens bearbeiding van een schip als dit schip nog in aanbouw is, aangezien art. 8:217 B.W. hier niet op ziet. De reden voor de lagere rang van de voorrechten uit Boek 3 ten opzichte van art. 8:217 B.W. is dat de voorrechten onder artikel 8:217 B.W. anders te zeer aan waarde zouden inboeten (MvA, Kamerstukken II, 19 979, Parl. Gesch. 8, p.292).

    Artikel 8:219 B.W.
    De voorrechten genoemd in deze afdeling gaan teniet door verloop van een jaar, tenzij de schuldeiser zijn vordering in rechte geldend heeft gemaakt, lid 1. Deze termijn begint met de aanvang van de dag volgend op die, waarop de vordering opeisbaar wordt. Deze termijn van 1 jaar kan verschillen van de termijn van verjaring van de vordering waarvoor het voorrecht gegeven is. Het voorrecht gaat met de vordering teniet, lid 2. Overigens is in boek 3 geen soortgelijke bepaling te vinden. In geval van executoriale verkoop gaan de voorrechten mede teniet op het tijdstip waarop het proces-verbaal van verdeling wordt gesloten, lid 3. Vorderingen op zeeschepen gaan teniet zodra een zeeschip wordt geëxecuteerd door voldoening van de koopprijs en volgens lid 2 ook de voorrechten die op het schip zaten, zie ook art. 578 Rv. Nadat het geld is ontvangen is het mogelijk om een proces-verbaal van de verdeling van het geld op te maken, als hier geen overeenstemming over is. Het tijdstip waarop het proces-verbaal gesloten wordt, is daarom later dan het tijdstip van artikel 578 Rv. Dit betekent dat het beding in artikel 8:219 lid 3 B.W. alleen van belang is voor voorrechten, niet rustende op het zeeschip, maar op de in art. 8:214 sub b B.W. genoemde schip vervangende vorderingen.

    Auteur & Last edit

    [KvdV, 2-08-2021]

    Voorrechten op zeeschepen (Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Voorrechten op zeeschepen (Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)

      Inleiding voorrechten op zeeschepen

      Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W. behandelt de voorrechten op zeeschepen. Deze afdeling omvat 11 bepalingen (art. 8:210 B.W. tot en met art. 8:219 B.W.).

      Voorrechten op zeeschepen

      De kosten van uitwinning, de kosten van bewaking tijdens deze uitwinning of verkoop, alsmede de kosten van gerechtelijke rangregeling en verdeling van de opbrengst onder de schuldeisers uit de opbrengst van de verkoop bij de uitwinning van een zeeschip wordt voldaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend. De kosten die hiervoor genoemd zijn kunnen meteen uit de opbrengst bij de uitwinning van het schip worden verhaald. Deze kosten zijn geen onderdeel van de koopprijs van het schip. In geval van verkoop van een gestrand, onttakeld of gezonken zeeschip, dat de overheid in het openbaar belang heeft doen opruimen, worden de kosten van de wrakopruiming uit de opbrengst van de verkoop voldaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, lid 2. De overheid is bevoegd om zeeschepen op te ruimen volgens de Wrakkenwet, als het schip voldoet aan de bepaling van art. 8:1 B.W. (artikel 8:210 B.W.).

      De in de lid 1 en lid 2 bedoelde vorderingen staan in rang gelijk en worden onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering betaald.

      Artikel 8:210a B.W.
      Bepaald is dat artikel 3:292 B.W. niet van toepassing is op zeeschepen. Artikel 3:292 B.W. bepaalt dat de schuldeiser zijn vordering op de zaak kan verhalen met voorrang boven allen tegen wie het retentierecht kan worden ingeroepen. Als artikel 3:292 B.W. van toepassing zou zijn, zou dit een voorrecht met zich meebrengen dat in rangorde boven de voorrechten van artikel 8:211 B.W. staat. Het Verdrag van Genève sluit dit uit (MvT 21 658, Parl. Gesch. 8, p.280). Daarnaast zijn de artikelen 60 lid 2 eerste zin, lid 3 en lid 4 Faillissementswet en artikel 299d, lid 3 tot en met 5 Faillissementswet ook niet van toepassing op zeeschepen.

      Artikel 8:211 B.W.
      De voorrechten hebben een hogere rangorde dan hypotheek, daarnaast hebben ze zaaksgevolg, artikel 8:215 lid 1 B.W.. Ook zitten de voorrechten op het schip tevens als de reder niet de schuldenaar is van de vordering met het voorrecht, zie artikel 8:216 B.W.. De voorrechten van dit artikel gaan boven het voorrecht van de fiscus.

      Bij beslag zijn op zeeschepen bevoorrecht de vorderingen ter zake van kosten na het beslag gemaakt tot behoud van het schip, daaronder begrepen de kosten van herstellingen, die onontbeerlijk waren voor het behoud van het schip. Het behoud van het schip is nodig om ervoor te zorgen dat het schip niet minder waard wordt. Dit is voordelig voor de schuldeisers, daarom heeft dit voorrecht zo’n hoge status.

      De vorderingen ontstaan uit de zee-arbeidsovereenkomsten, met dien verstande dat de vorderingen met betrekking tot loon, salaris of beloningen slechts bevoorrecht zijn tot op een bedrag over een tijdvak van twaalf maanden verschuldigd zijn op zeeschepen bevoorrecht. De hoge status van dit voorrecht vloeit voort uit sociale overwegingen omdat de bemanning ver op zee is waar ze niet altijd voordeel kunnen halen uit de bescherming van het Nederlandse arbeidsrecht.

      De vorderingen ter zake van hulpverlening alsmede ter zake van de bijdrage van het schip in avarij-grosse zijn op zeeschepen bevoorrecht. Artikel 8:610 B.W. omschrijft een avarij-grosse handeling als een handeling wanneer enige buitengewone opoffering of uitgave opzettelijk en redelijkerwijs wordt verricht of gedaan voor de gemeenschappelijke veiligheid met het doel de goederen, betrokken bij een gemeenschappelijke met een zeeschip uitgevoerde onderneming, voor gevaar te behoeden. De kosten hiervan dienen te worden vergoed door hen die bij dit vervoer betrokken waren.

      De vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden zijn op zeeschepen bevoorrecht. Hiervan is geen sprake meer als het schip een nieuwe reis begint, dus de vordering moet ingesteld zijn voor het moment dat het schip aan een nieuwe reis begint.

      Artikel 8:212 B.W.
      Wanneer een vordering uit hoofde van artikel 8:211 B.W. bevoorrecht is, zijn de renten op deze vordering en de kosten voor het verkrijgen van een executoriale titel voor de vordering gelijkelijk bevoorrecht. Dit beding is van toepassing op wettelijke en bedongen rente.

      Artikel 8:213 B.W.
      De bevoorrechte vorderingen van artikel 8:211 B.W. nemen de rangorde aan, waarin zij daar zijn genoemd.
      Bevoorrechte vorderingen onder dezelfde letter vermeld, staan in rang gelijk, en worden verdeeld onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering. Het is mogelijk de in rang gelijke vorderingen in te schrijven, artikel 8:215 lid 2 B.W.. De vorderingen genoemd in artikel 8:211 onder c B.W. nemen onderling rang op een afwijkende manier aan, namelijk de latere vordering voor de eerdere.

      Artikel 8:214 B.W.
      De voorrechten, genoemd in artikel 8:211 B.W. vallen naast het schip ook op alle zaken, die uit hoofde van hun bestemming blijvend met het schip zijn verbonden en die toebehoren aan de reder van het schip, sub a. Hier worden dus drie criteria genoemd waar de zaken aan moeten voldoen zodat de zaken onder het voorrecht genoemd in artikel 8:211 B.W. vallen. De zaken zijn met het schip verboden, daarnaast moet het verbonden zijn uit hoofde van hun bestemming om blijvend op het schip zijn, en als laatste moet het aan de reder van het schip toebehoren. Hier wordt gedoeld op de scheepstoebehoren, zie artikel 8:1 lid 4 B.W.. Daarnaast vallen de voorrechten ook op de vorderingen door de schadevergoedingen, verschuldigd voor het verlies van het schip of voor niet herstelde beschadiging, sub b. Daarbij is inbegrepen dat deel van een beloning voor hulpverlening, van een beloning voor vlotbrengen of van een vergoeding in avarij-grosse, dat tegenover een zodanig verlies of beschadiging staat. Art. 3:283 B.W. is niet van toepassing, dit omdat de uitwerking van dit artikel anders is.

      Artikel 8:215 B.W.
      De schuldeiser, die een voorrecht heeft op grond van artikel 8:211 B.W., vervolgt zijn recht op het schip, in wiens handen het zich ook bevindt, lid 1. Hier wordt zaaksgevolg beschreven. De voorrechten genoemd in artikel 8:211 B.W. zijn niet gebonden aan artikel 3:24 B.W., volgens lid 2. Zelfs als voorrechten niet zijn ingeschreven, kan een latere verkrijger van het schip hier niks tegen doen. Voorrechten als bedoeld in artikel 8:211 B.W. kunnen worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van Titel 1 van Boek 3, volgens lid 2. De optie van inschrijving van de voorrechten is nu niet gebonden aan de kwalificatie van deze voorrechten door toetsing van de inschrijfbaarheid aan artikel 3:17 B.W.

      Artikel 8:216 B.W.

      De vorderingen genoemd in artikel 8:211 sub a en c geven de vordering een voorrecht op het schip, ook als de schuldenaar van deze vordering niet de reder is maar een bevrachter aan wie het schip ter beschikking is gesteld of tijdens het gebruik van het schip door een ander dan de reder. Hier wordt nog aan toegevoegd dat vorderingen genoemd in artikel 8:211 sub b een voorrecht op het schip doen ontstaan en daarop verhaalbaar zijn, ongeacht of de reder de werkgever is van de zeevarende. Op deze regeling is een uitzondering van toepassing, namelijk als de feitelijke macht van het schip van de reder door een ongeoorloofde handeling is ontnomen en de schuldeiser niet te goeder trouw was. Hiervan is sprake als een gebruiker van het schip niet bevoegd is arbeidsovereenkomsten aan te gaan, maar dit toch doet en de bemanning hiervan wist.

      Artikel 8:217 B.W.
      De voorrechten genoemd in dit artikel kunnen altijd alleen op één enkel schip rusten, zelfs niet als de eigenaar van dit schip ook andere schepen bezit. Een zeeschip in aanbouw wordt in dit artikel niet verstaan als zeeschip.

      Deze voorrechten gaan boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, maar na de bevoorrechte vorderingen genoemd in artikel 8:211 B.W., na de hypothecaire vorderingen en na de vordering van de pandhouder.

      Daarna zijn de vorderingen, die voortvloeien uit rechtshandelingen, die de reder of een rompbevrachter binden en die rechtstreeks strekken tot het in bedrijf brengen of houden van het schip bij voorrang verhaalbaar. Ook de vorderingen die tegen een uit hoofde van artikel 8:461 B.W. gelezen in samenhang met artikel 8:462 of artikel 9:943 B.W. gelezen met artikel 8:944 B.W. als vervoerder aangemerkte persoon kunnen worden geldend gemaakt. Ook vorderingen die over een aanvaring gaan hebben dit voorrecht, voor zover de vorderingen op de reder rusten. Artikel 8:540 B.W. beschrijft een aanvaring als de aanraking van schepen op elkaar.

      De in het eerste lid genoemde vorderingen staan in rang gelijk en worden onder de schuldeisers naar verhouding van het bedrag van hun vordering betaald.

      De artikelen 8:214 sub a en 8:216 lid 3 B.W. zijn op de voorrechten genoemd in artikel 8:217 B.W. van toepassing. Dit maakt het mogelijk dat voorrechten ook op het schip of op andere zaken kunnen zitten terwijl de reder niet de schuldenaar is van de bevoorrechte vordering.

      Artikel 8:218 B.W.
      De rangorde van voorrechten genoemd in artikel 3:284 en 3:285 B.W. met betrekking tot de voorrechten genoemd in deze afdeling wordt in dit artikel bepaald. De vorderingen op een zeeschip genoemd in artikel 3:284 en 3:285 B.W. zijn namelijk bij voorrang verhaalbaar, na de vorderingen genoemd in artikel 8:217 B.W. voor zover hen deze voorrang niet op grond van enig ander artikel van deze titel toekomt. Het voorrecht genoemd in artikel 3:284 B.W. gaat om een voorrecht aan de vordering tot voldoening van kosten tot behoud van het goed gemaakt. Het voorrecht genoemd in artikel 3:285 B.W. gaat om een voorrecht aan een vordering wegens bearbeiding van een zaak uit hoofde van een overeenkomst tot aanneming van werk. Beide voorrechten kunnen ook bestaan volgens artikel 8:210 en 8:217 B.W.. Echter vallen kosten tot behoud van het schip niet onder artikel 8:210 B.W. als deze voor beslag op het schip zijn gemaakt. Het huidige artikel is van toepassing op een vordering wegens bearbeiding van een schip als dit schip nog in aanbouw is, aangezien art. 8:217 B.W. hier niet op ziet. De reden voor de lagere rang van de voorrechten uit Boek 3 ten opzichte van art. 8:217 B.W. is dat de voorrechten onder artikel 8:217 B.W. anders te zeer aan waarde zouden inboeten (MvA, Kamerstukken II, 19 979, Parl. Gesch. 8, p.292).

      Artikel 8:219 B.W.
      De voorrechten genoemd in deze afdeling gaan teniet door verloop van een jaar, tenzij de schuldeiser zijn vordering in rechte geldend heeft gemaakt, lid 1. Deze termijn begint met de aanvang van de dag volgend op die, waarop de vordering opeisbaar wordt. Deze termijn van 1 jaar kan verschillen van de termijn van verjaring van de vordering waarvoor het voorrecht gegeven is. Het voorrecht gaat met de vordering teniet, lid 2. Overigens is in boek 3 geen soortgelijke bepaling te vinden. In geval van executoriale verkoop gaan de voorrechten mede teniet op het tijdstip waarop het proces-verbaal van verdeling wordt gesloten, lid 3. Vorderingen op zeeschepen gaan teniet zodra een zeeschip wordt geëxecuteerd door voldoening van de koopprijs en volgens lid 2 ook de voorrechten die op het schip zaten, zie ook art. 578 Rv. Nadat het geld is ontvangen is het mogelijk om een proces-verbaal van de verdeling van het geld op te maken, als hier geen overeenstemming over is. Het tijdstip waarop het proces-verbaal gesloten wordt, is daarom later dan het tijdstip van artikel 578 Rv. Dit betekent dat het beding in artikel 8:219 lid 3 B.W. alleen van belang is voor voorrechten, niet rustende op het zeeschip, maar op de in art. 8:214 sub b B.W. genoemde schip vervangende vorderingen.

      Auteur & Last edit

      [KvdV, 2-08-2021]

      Voorrechten op zeeschepen (Afd. 3, Titel 3, Hoofdstuk II, Boek 8 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!