Pagina inhoud

    HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg)

    De kwestie die leidde tot het arrest HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg) had betrekking op een termijnstelling door de curator ex art. 58 lid 1 Fw. om tot uitoefening van haar rechten als separatist over te gaan.

    Termijnstelling door de curator aan de separatist om tot executie over te gaan ex art. 58 lid 1 Fw.

    De curator had de bank op grond van art. 58 lid 1 Fw. een termijn gesteld voor de uitoefening van haar hypotheekrecht. De curator had ook keurig gewezen op de mogelijkheid om uitstel te verzoeken. De bank vroeg – zonder succes – pas na einde van die termijn verlenging. De bank probeerde dit te repareren door een verzoek om de curator te gelasten een (wel) redelijke termijn te stellen. Dat zou een wel appellabel verzoek zijn, want een verzoek ex art. 69 Fw. en niet ex art. 67 Fw.. Ook dit verzoek wees de R-C af, omdat het feitelijk eenzelfde (en te laat ingediend) verzoek was. De rechtbank verklaarde de bank in beroep niet-ontvankelijk in verband met art. 67 lid 2 Fw.. De Hoge Raad wees het cassatieberoep van de bank o.g.v. art. 81 lid 1 RO af (lees ook de conclusie van de P-G).

    Conclusie van de P-G bij HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg)

    De P-G leidt de achtergronden van art. 58 Fw. als volgt in:

    “2.2 (…) Vóór 1 januari 1992 hield artikel 58 in dat de pand en hypotheekhouder verplicht waren hun rechten uit te oefenen binnen een maand nadat de insolventie was begonnen, hetgeen betekende binnen een maand na de verificatievergadering. De omzetting van de termijn van één maand in een redelijke termijn vindt zijn verklaring in het aanvaarden van de in artikel 3:268 BW geopende mogelijkheid van onderhandse verkoop, die een ruime termijn van voorbereiding kan vergen. Het niet langer koppelen van de aanvang van de termijn aan de verificatievergadering maar deze te laten afhangen van het stellen door de curator van een termijn los van de verificatievergadering stoelt op deze overweging dat het in het belang van de afwikkeling van de boedel is om eerder zicht te krijgen op de inhoud van de boedel. Zonder dat de aan de pand- en hypotheekhouder toekomende rechten zijn uitgeoefend, is vaak geen inzicht te verkrijgen in de vraag of er voldoende baten zullen zijn om het faillissement voort te zetten. Ook is het mogelijk dat er, gezien het te verwachten verloop van het prijspeil, alle aanleiding is om tot spoedige verkoop over te gaan.”

    en voorts:

    “2.3.2 Bij het aanvaarden van de bevoegdheid van de rechter-commissaris om een door de curator aan de pand- of hypotheekhouder gestelde termijn te verlengen werd van de zijde van de betrokken minister wel de kanttekening geplaatst dat van de betreffende beschikking van de rechter-commissaris geen hoger beroep moet worden toegelaten en dat dit in het tweede lid van artikel 67 Fw dient te worden bepaald. Dat is ook gebeurd. Achter de daar genoemde gevallen waarin hoger beroep is uitgesloten, schuilt het oogmerk te vermijden dat de geregelde loop van zaken telkens aan onderbreking zou bloot staan.”

    Het verzoek van de bank werd dus door de R-C afgewezen omdat de termijn al verstreken was. Vervolgens probeerde de bank de zaak te redden door een nieuw verzoek te doen, stellende dat dit nieuwe verzoek een verzoek op grond van art. 69 Fw. was, waartegen wel beroep mogelijk is. De R-C wees ook dit verzoek af, nu dit volgens de R-C eveneens een verzoek was ex art. 58 Fw.. De rechtbank wees het beroep tegen beide beslissingen af, omdat hoger beroep tegen een beslissing inzake termijnverlenging ex art. 58 Fw. niet mogelijk is.

    Geen hoger beroep mogelijk tegen weigering termijnverlenging art. 58 lid 1 Fw.

    De uitsluiting van hoger beroep is – zoals in de conclusie van de P-G ook wordt vermeld – bewust door de wetgever opgenomen bij het opnemen van de mogelijkheid van het doen van een verzoek tot verlenging. De poging van de bank in die zaak om haar verzoek in te kleden als een verzoek ex art. 69 Fw., waarvan wel beroep open staat, werd dan ook terecht door de rechtbank van de hand gewezen.

    Dit arrest komt aan de orde op de pagina Separatisten.

    Auteur & Last edit

    MdV, 16-05-2024

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2013:BZ2776

    Hoge Raad

    1-03-2013

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg)

      De kwestie die leidde tot het arrest HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg) had betrekking op een termijnstelling door de curator ex art. 58 lid 1 Fw. om tot uitoefening van haar rechten als separatist over te gaan.

      Termijnstelling door de curator aan de separatist om tot executie over te gaan ex art. 58 lid 1 Fw.

      De curator had de bank op grond van art. 58 lid 1 Fw. een termijn gesteld voor de uitoefening van haar hypotheekrecht. De curator had ook keurig gewezen op de mogelijkheid om uitstel te verzoeken. De bank vroeg – zonder succes – pas na einde van die termijn verlenging. De bank probeerde dit te repareren door een verzoek om de curator te gelasten een (wel) redelijke termijn te stellen. Dat zou een wel appellabel verzoek zijn, want een verzoek ex art. 69 Fw. en niet ex art. 67 Fw.. Ook dit verzoek wees de R-C af, omdat het feitelijk eenzelfde (en te laat ingediend) verzoek was. De rechtbank verklaarde de bank in beroep niet-ontvankelijk in verband met art. 67 lid 2 Fw.. De Hoge Raad wees het cassatieberoep van de bank o.g.v. art. 81 lid 1 RO af (lees ook de conclusie van de P-G).

      Conclusie van de P-G bij HR 1 maart 2013 (Aarts q.q./Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg)

      De P-G leidt de achtergronden van art. 58 Fw. als volgt in:

      “2.2 (…) Vóór 1 januari 1992 hield artikel 58 in dat de pand en hypotheekhouder verplicht waren hun rechten uit te oefenen binnen een maand nadat de insolventie was begonnen, hetgeen betekende binnen een maand na de verificatievergadering. De omzetting van de termijn van één maand in een redelijke termijn vindt zijn verklaring in het aanvaarden van de in artikel 3:268 BW geopende mogelijkheid van onderhandse verkoop, die een ruime termijn van voorbereiding kan vergen. Het niet langer koppelen van de aanvang van de termijn aan de verificatievergadering maar deze te laten afhangen van het stellen door de curator van een termijn los van de verificatievergadering stoelt op deze overweging dat het in het belang van de afwikkeling van de boedel is om eerder zicht te krijgen op de inhoud van de boedel. Zonder dat de aan de pand- en hypotheekhouder toekomende rechten zijn uitgeoefend, is vaak geen inzicht te verkrijgen in de vraag of er voldoende baten zullen zijn om het faillissement voort te zetten. Ook is het mogelijk dat er, gezien het te verwachten verloop van het prijspeil, alle aanleiding is om tot spoedige verkoop over te gaan.”

      en voorts:

      “2.3.2 Bij het aanvaarden van de bevoegdheid van de rechter-commissaris om een door de curator aan de pand- of hypotheekhouder gestelde termijn te verlengen werd van de zijde van de betrokken minister wel de kanttekening geplaatst dat van de betreffende beschikking van de rechter-commissaris geen hoger beroep moet worden toegelaten en dat dit in het tweede lid van artikel 67 Fw dient te worden bepaald. Dat is ook gebeurd. Achter de daar genoemde gevallen waarin hoger beroep is uitgesloten, schuilt het oogmerk te vermijden dat de geregelde loop van zaken telkens aan onderbreking zou bloot staan.”

      Het verzoek van de bank werd dus door de R-C afgewezen omdat de termijn al verstreken was. Vervolgens probeerde de bank de zaak te redden door een nieuw verzoek te doen, stellende dat dit nieuwe verzoek een verzoek op grond van art. 69 Fw. was, waartegen wel beroep mogelijk is. De R-C wees ook dit verzoek af, nu dit volgens de R-C eveneens een verzoek was ex art. 58 Fw.. De rechtbank wees het beroep tegen beide beslissingen af, omdat hoger beroep tegen een beslissing inzake termijnverlenging ex art. 58 Fw. niet mogelijk is.

      Geen hoger beroep mogelijk tegen weigering termijnverlenging art. 58 lid 1 Fw.

      De uitsluiting van hoger beroep is – zoals in de conclusie van de P-G ook wordt vermeld – bewust door de wetgever opgenomen bij het opnemen van de mogelijkheid van het doen van een verzoek tot verlenging. De poging van de bank in die zaak om haar verzoek in te kleden als een verzoek ex art. 69 Fw., waarvan wel beroep open staat, werd dan ook terecht door de rechtbank van de hand gewezen.

      Dit arrest komt aan de orde op de pagina Separatisten.

      Auteur & Last edit

      MdV, 16-05-2024

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2013:BZ2776

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!