Pagina inhoud

    Algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 B.W.)

    Inleiding algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen

    Afd. 1, Titel 7 van Boek 1 B.W. bevat 7 bepalingen (art. 1:93 B.W. t/m art. 1:96b B.W.), waarin het wettelijke systeem van het Nederlandse huwelijksgoederenrecht uiteengezet wordt. Zoals toegelicht op de (hoofd)pagina Wettelijke gemeenschap van goederen is deze regeling per 1 januari 2018 ingrijpend gewijzigd.

    Voordien omvatte de huwelijksgoederengemeenschap – behoudens huwelijkse voorwaarden – alle baten en alle schulden, die de echtgenoten bij aangaan van het huwelijk hadden, en al hetgeen zij tijdens het huwelijk verkregen en de schulden die zij tijdens het huwelijk op zich namen. Dus ook baten en schulden die zij voor het huwelijk individueel hadden gingen in de gemeenschap op. Dat is veranderd.

    Voor gemeenschappen van goederen die al bestonden bij de wetswijziging blijft het oude artikel 1:94 BW van toepassing en is artikel 1:96 lid 3 BW niet van toepassing. Het nieuwe wettelijke stelsel is dus pas relevant voor huwelijken die na 1 januari 2018 zijn gesloten.

    Wettelijke gemeenschap van goederen in principe regelend recht

    De wettelijke regeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in principe regelend recht. De echtelieden kunnen van het bepaalde in Titel 7 Boek 1 B.W. afwijken (art. 1:93 B.W.). Alleen als de  wet uitdrukkelijk anders bepaalt, of “naar hun aard” van het uitgangspunt van regelend recht afwijken.

    Wettelijke gemeenschap van goederen

    Vanaf het aangaan van het huwelijk geldt – tenzij er huwelijkse voorwaarden gemaakt zijn – tussen de echtelieden van rechtswege een wettelijke gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 1 B.W.).

    Wat omvat de huwelijksgoederengemeenschap?

    Baten van de gemeenschap

    In de leden 2 tot en met 6 wordt bepaald, wat de gemeenschap omvat voor zover het de baten betreft. De wettelijke gemeenschap omvat – behoudens de onderstaande uitzonderingen – wat betreft de baten (art. 1:94 lid 2 B.W.):

    – alles wat zij bij aangaan van het huwelijk al gezamenlijk bezaten;
    – alles wat zij staande huwelijk verkrijgen.

    Uitzonderingen: wat valt niet in de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap

    Hiervan uitgezonderd zijn (lid 2, sub a t/m c):

    a. krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen;
    b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
    c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik.

    Schulden van de huwelijksgoederengemeenschap

    Behalve baten kan de gemeenschap ook schulden omvatten. Dit zijn schulden die in relatie staan tot de goederen van de gemeenschap. Voor nadere uitleg over de aansprakelijkheid van echtgenoten over gemeenschapsschulden en andere schulden aangegaan door één van de echtgenoten of door beide echtgenoten zie de pagina Rechten en verplichtingen van echtgenoten, bij art. 1:85 B.W. (externe aansprakelijkheid van echtgenoten).

    Jurisprudentie huwelijksgoederenrecht onder oud recht

    In de zaak Rb. Amsterdam 16 februari 2022 was de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van een (deels) Iraans echtpaar aan de orde. Omdat het een huwelijk betrof dat was gesloten voor inwerkingtreding van het nieuwe wettelijke huwelijksgoederenregime op 1 januari 2018 was hierop nog art. 1:94 lid 2 B.W. (oud) van toepassing. De man claimde dat een deel van zijn vermogen – in Iran – buiten de gemeenschap viel, omdat hij dit had verkregen uit een erfenis van zijn vader, waarvoor volgens hem naar Iraans recht gold, dat dit niet in een huwelijksgoederengemeenschap viel. De rechtbank schuift dit terzijde, met verwijzing naar twee arresten van de Hoge Raad (r.o. 2.29):

    “Ten aanzien van de stelling van de man dat op de erfrechtelijke verkrijging Iraans recht van toepassing is, op basis waarvan de erfenis wel buiten de gemeenschap valt omdat volgens het Iraanse recht een erfenis privévermogen betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraken van de Hoge Raad van 17 februari 2017 (RFR 2017/66, Italiaanse erfenis) en van 21 december 2018 (RFR 2019/40, Russische erfenis) blijkt het volgende:

    “De omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van vermogensbestanddelen door een echtgenoot buitenlands recht van toepassing is dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlands recht, kan meebrengen dat het beroep op art. 1:94 lid 2, aanhef en onder a, (oud) BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rusten de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.”

    Daar kwam nog bij dat de man niet voldoende had onderbouwd, dat dit vermogen (een huis in Iran en een aandeel in een huis in Iran) inderdaad uit een erfenis was verkregen.

    In Hof Arnhem 22 maart 2022 (reprise wegens erfenis) was de wettelijke regeling van art. 1:94 lid 5 B.W. (oud) aan de orde. Naast debat over verschillende vermogensbestanddelen van een VOF die de echtelieden hadden gedreven claimde de man EUR 120.000 van een erfenis die hij onder uitsluitingsclausule had gekregen, maar waarvan het bedrag op een en/of rekening was gestort (zie r.o. 5.39 e.v.). Bij gebreke van voldoende bewijs dat dit geld – afgezien van een schenking aan de kinderen van EUR 5.000 – in het huwelijksvermogen was gestort, wees het Hof de claim van de man toe. Het verweer van de vrouw dat de claim de omvang van het gemeenschapsvermogen niet te boven mocht gaan wees het Hof af omdat daarvoor geen wettelijke basis is. Het Hof verwees op zijn beurt weer naar HR 5 april 2019 (reprise vrouw).

    Geen reprise verkreeg de vrouw in Hof Den Bosch 14 oktober 2021 (geen reprise voor erfenis), die een erfenis op eigen naam op haar rekening had ontvangen. Voor zover zij een deel daarvan had besteed aan het huishouden was dat gedaan uit hoofde van art. 1:84 B.W. en heeft zij ook geen terugvorderingsrecht. Het Hof (r.o. 4.10.3 laatste alinea):

    “Het moet er dan ook voor gehouden worden dat de vrouw – overeenkomstig de in art. 1:84 lid 1 BW geregelde draagplicht – welke is opgenomen in titel 1.6 BW en behoort tot haar verplichtingen als echtgenoot jegens in dit geval de man – met haar privévermogen naar evenredigheid heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Omdat de vrouw voldaan heeft aan een op haar rustende verbintenis, is er geen plaats voor een vergoedingsrecht. Niet jegens de gemeenschap en niet jegens de man.”

    Verkrijging van goederen en vergoeding aan de gemeenschap

    Art. 1:95 B.W. is gewijzigd per 1 januari 2012 en geeft thans een regeling voor vergoeding van verwerving van goederen door de ene echtgenoot, wanneer dit wordt betaald met geld uit de gemeenschap. Wanneer een echtgenoot een goed anders dan om niet verkrijgt, dan valt dit goed niet in de gemeenschap als dit voor meer dan de helft uit het privévermogen is betaald. Als de koopsom is betaald uit de huwelijksgemeenschap, dan moet dit aan de gemeenschap vergoed worden (art. 1:95 lid 1 B.W.).

    Het beloop van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig art. 1:87 B.W.. Deze bepaling is ingevoegd per 1 januari 2012.

    Aanspraak waardestijging echtelijke woning

    Wanneer de echtelijke woning tot het privévermogen van de ene echtgenoot behoort, maar deze deels is bekostigd uit de huwelijksgoederengemeenschap, dan ontstaat bij echtscheiding vaak een discussie over niet alleen vergoeding aan de andere echtgenoot van betalingen, die ten behoeve van de echtelijke woning uit de huwelijksgoederengemeenschap gedaan zijn, maar ook over de waardevermeerdering van die woning. Het wordt als onrechtvaardig ervaren, als die waardestijging alleen toevalt aan de echtgenoot tot wiens vermogen de woning behoort.

    Op grond van art. 1:87 lid 2 B.W. moet een vergoeding worden betaald die worden gebaseerd op de waarde van het verworven goed naar evenredigheid van de bijdrage uit het vermogen van de andere echtgenoot (of de huwelijksgoederengemeenschap) ten tijde van de voldoening van de vergoeding. Kortom, bij scheiding en deling moet het door de ander betaalde gedeelte worden vergoed rekening houdend met de waarde van de woning. Een waardestijging (of daling) werkt daarin door.

    Deze regeling is echter pas ingevoerd per 1 januari 2012. In situaties van een schenking of legaat onder uitsluiting van de huwelijksgoederengemeenschap kon er sprake zijn van privévermogen van een echtgenoot ook als er een huwelijksgoederengemeenschap was. Hetzelfde geldt wanneer er huwelijks voorwaarden gemaakt zijn met een de koude uitsluiting, waarbij er geen enkele huwelijksgoederengemeenschap bestaat.

    Vanaf 1 januari 2018 zijn nagelaten of geschonken goederen krachtens de wet van rechtswege uitgesloten van de – sindsdien beperkte – gemeenschap van goederen. Zie voor meer jurisprudentie over de aanspraak op een vergoedingsvordering de pagina Rechten en verplichtingen van echtgenoten.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 17-09-2020; laatste bewerking 22-04-2024]

    Algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Praktizijns

    Pagina inhoud

      Algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 B.W.)

      Inleiding algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen

      Afd. 1, Titel 7 van Boek 1 B.W. bevat 7 bepalingen (art. 1:93 B.W. t/m art. 1:96b B.W.), waarin het wettelijke systeem van het Nederlandse huwelijksgoederenrecht uiteengezet wordt. Zoals toegelicht op de (hoofd)pagina Wettelijke gemeenschap van goederen is deze regeling per 1 januari 2018 ingrijpend gewijzigd.

      Voordien omvatte de huwelijksgoederengemeenschap – behoudens huwelijkse voorwaarden – alle baten en alle schulden, die de echtgenoten bij aangaan van het huwelijk hadden, en al hetgeen zij tijdens het huwelijk verkregen en de schulden die zij tijdens het huwelijk op zich namen. Dus ook baten en schulden die zij voor het huwelijk individueel hadden gingen in de gemeenschap op. Dat is veranderd.

      Voor gemeenschappen van goederen die al bestonden bij de wetswijziging blijft het oude artikel 1:94 BW van toepassing en is artikel 1:96 lid 3 BW niet van toepassing. Het nieuwe wettelijke stelsel is dus pas relevant voor huwelijken die na 1 januari 2018 zijn gesloten.

      Wettelijke gemeenschap van goederen in principe regelend recht

      De wettelijke regeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in principe regelend recht. De echtelieden kunnen van het bepaalde in Titel 7 Boek 1 B.W. afwijken (art. 1:93 B.W.). Alleen als de  wet uitdrukkelijk anders bepaalt, of “naar hun aard” van het uitgangspunt van regelend recht afwijken.

      Wettelijke gemeenschap van goederen

      Vanaf het aangaan van het huwelijk geldt – tenzij er huwelijkse voorwaarden gemaakt zijn – tussen de echtelieden van rechtswege een wettelijke gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 1 B.W.).

      Wat omvat de huwelijksgoederengemeenschap?

      Baten van de gemeenschap

      In de leden 2 tot en met 6 wordt bepaald, wat de gemeenschap omvat voor zover het de baten betreft. De wettelijke gemeenschap omvat – behoudens de onderstaande uitzonderingen – wat betreft de baten (art. 1:94 lid 2 B.W.):

      – alles wat zij bij aangaan van het huwelijk al gezamenlijk bezaten;
      – alles wat zij staande huwelijk verkrijgen.

      Uitzonderingen: wat valt niet in de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap

      Hiervan uitgezonderd zijn (lid 2, sub a t/m c):

      a. krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen;
      b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is, alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
      c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik.

      Schulden van de huwelijksgoederengemeenschap

      Behalve baten kan de gemeenschap ook schulden omvatten. Dit zijn schulden die in relatie staan tot de goederen van de gemeenschap. Voor nadere uitleg over de aansprakelijkheid van echtgenoten over gemeenschapsschulden en andere schulden aangegaan door één van de echtgenoten of door beide echtgenoten zie de pagina Rechten en verplichtingen van echtgenoten, bij art. 1:85 B.W. (externe aansprakelijkheid van echtgenoten).

      Jurisprudentie huwelijksgoederenrecht onder oud recht

      In de zaak Rb. Amsterdam 16 februari 2022 was de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van een (deels) Iraans echtpaar aan de orde. Omdat het een huwelijk betrof dat was gesloten voor inwerkingtreding van het nieuwe wettelijke huwelijksgoederenregime op 1 januari 2018 was hierop nog art. 1:94 lid 2 B.W. (oud) van toepassing. De man claimde dat een deel van zijn vermogen – in Iran – buiten de gemeenschap viel, omdat hij dit had verkregen uit een erfenis van zijn vader, waarvoor volgens hem naar Iraans recht gold, dat dit niet in een huwelijksgoederengemeenschap viel. De rechtbank schuift dit terzijde, met verwijzing naar twee arresten van de Hoge Raad (r.o. 2.29):

      “Ten aanzien van de stelling van de man dat op de erfrechtelijke verkrijging Iraans recht van toepassing is, op basis waarvan de erfenis wel buiten de gemeenschap valt omdat volgens het Iraanse recht een erfenis privévermogen betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraken van de Hoge Raad van 17 februari 2017 (RFR 2017/66, Italiaanse erfenis) en van 21 december 2018 (RFR 2019/40, Russische erfenis) blijkt het volgende:

      “De omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van vermogensbestanddelen door een echtgenoot buitenlands recht van toepassing is dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlands recht, kan meebrengen dat het beroep op art. 1:94 lid 2, aanhef en onder a, (oud) BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rusten de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.”

      Daar kwam nog bij dat de man niet voldoende had onderbouwd, dat dit vermogen (een huis in Iran en een aandeel in een huis in Iran) inderdaad uit een erfenis was verkregen.

      In Hof Arnhem 22 maart 2022 (reprise wegens erfenis) was de wettelijke regeling van art. 1:94 lid 5 B.W. (oud) aan de orde. Naast debat over verschillende vermogensbestanddelen van een VOF die de echtelieden hadden gedreven claimde de man EUR 120.000 van een erfenis die hij onder uitsluitingsclausule had gekregen, maar waarvan het bedrag op een en/of rekening was gestort (zie r.o. 5.39 e.v.). Bij gebreke van voldoende bewijs dat dit geld – afgezien van een schenking aan de kinderen van EUR 5.000 – in het huwelijksvermogen was gestort, wees het Hof de claim van de man toe. Het verweer van de vrouw dat de claim de omvang van het gemeenschapsvermogen niet te boven mocht gaan wees het Hof af omdat daarvoor geen wettelijke basis is. Het Hof verwees op zijn beurt weer naar HR 5 april 2019 (reprise vrouw).

      Geen reprise verkreeg de vrouw in Hof Den Bosch 14 oktober 2021 (geen reprise voor erfenis), die een erfenis op eigen naam op haar rekening had ontvangen. Voor zover zij een deel daarvan had besteed aan het huishouden was dat gedaan uit hoofde van art. 1:84 B.W. en heeft zij ook geen terugvorderingsrecht. Het Hof (r.o. 4.10.3 laatste alinea):

      “Het moet er dan ook voor gehouden worden dat de vrouw – overeenkomstig de in art. 1:84 lid 1 BW geregelde draagplicht – welke is opgenomen in titel 1.6 BW en behoort tot haar verplichtingen als echtgenoot jegens in dit geval de man – met haar privévermogen naar evenredigheid heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. Omdat de vrouw voldaan heeft aan een op haar rustende verbintenis, is er geen plaats voor een vergoedingsrecht. Niet jegens de gemeenschap en niet jegens de man.”

      Verkrijging van goederen en vergoeding aan de gemeenschap

      Art. 1:95 B.W. is gewijzigd per 1 januari 2012 en geeft thans een regeling voor vergoeding van verwerving van goederen door de ene echtgenoot, wanneer dit wordt betaald met geld uit de gemeenschap. Wanneer een echtgenoot een goed anders dan om niet verkrijgt, dan valt dit goed niet in de gemeenschap als dit voor meer dan de helft uit het privévermogen is betaald. Als de koopsom is betaald uit de huwelijksgemeenschap, dan moet dit aan de gemeenschap vergoed worden (art. 1:95 lid 1 B.W.).

      Het beloop van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig art. 1:87 B.W.. Deze bepaling is ingevoegd per 1 januari 2012.

      Aanspraak waardestijging echtelijke woning

      Wanneer de echtelijke woning tot het privévermogen van de ene echtgenoot behoort, maar deze deels is bekostigd uit de huwelijksgoederengemeenschap, dan ontstaat bij echtscheiding vaak een discussie over niet alleen vergoeding aan de andere echtgenoot van betalingen, die ten behoeve van de echtelijke woning uit de huwelijksgoederengemeenschap gedaan zijn, maar ook over de waardevermeerdering van die woning. Het wordt als onrechtvaardig ervaren, als die waardestijging alleen toevalt aan de echtgenoot tot wiens vermogen de woning behoort.

      Op grond van art. 1:87 lid 2 B.W. moet een vergoeding worden betaald die worden gebaseerd op de waarde van het verworven goed naar evenredigheid van de bijdrage uit het vermogen van de andere echtgenoot (of de huwelijksgoederengemeenschap) ten tijde van de voldoening van de vergoeding. Kortom, bij scheiding en deling moet het door de ander betaalde gedeelte worden vergoed rekening houdend met de waarde van de woning. Een waardestijging (of daling) werkt daarin door.

      Deze regeling is echter pas ingevoerd per 1 januari 2012. In situaties van een schenking of legaat onder uitsluiting van de huwelijksgoederengemeenschap kon er sprake zijn van privévermogen van een echtgenoot ook als er een huwelijksgoederengemeenschap was. Hetzelfde geldt wanneer er huwelijks voorwaarden gemaakt zijn met een de koude uitsluiting, waarbij er geen enkele huwelijksgoederengemeenschap bestaat.

      Vanaf 1 januari 2018 zijn nagelaten of geschonken goederen krachtens de wet van rechtswege uitgesloten van de – sindsdien beperkte – gemeenschap van goederen. Zie voor meer jurisprudentie over de aanspraak op een vergoedingsvordering de pagina Rechten en verplichtingen van echtgenoten.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 17-09-2020; laatste bewerking 22-04-2024]

      Algemene bepalingen wettelijke gemeenschap van goederen (Afd. 1, Titel 7, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!