Pagina inhoud

    Doorhaling procedure op de rol (Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Inleiding doorhaling procedure op de rol

    De procespartijen kunnen de rechtbank vragen de procedure op de rol (dat is de lijst van bij de rechtbank in behandeling zijnde zaken) door te halen. Dit is geregeld in Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek I Rv.. Deze paragraaf omvat drie artikelen (art. 246 Rv. tot en met art. 248 Rv.).

    Doorhaling op de rol heeft geen rechtsgevolgen

    De doorhaling op de rol heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen (art. 246 lid 2 Rv.). De procespartijen kunnen met elkaar overeenkomen welke rechtsgevolgen dit al dan niet heeft. Wanneer een zaak op de rol is doorgehaald, dan eindigt daarmee op zichzelf niet de procedure. Deze kan ook weer op de rol geplaatst worden, tenzij partijen zijn overeengekomen dat de procedure definitief is beëindigd.

    Doorhaling en gevolgen voor stuiting van de verjaring

    In het arrest HR 14 november 2014 (Allianz Belgium NV/X.) heeft de Hoge Raad beslist, dat de doorhaling op de rol op zichzelf geen “wijze van eindigen van de procedure” is als bedoeld in art. 3:316 lid 2 B.W., waardoor de vordering verjaart als niet binnen zes maanden een nieuwe vordering wordt ingesteld (zie ook de pagina Verjaring en stuiting). De Hoge Raad overweegt:

    “3.7.2 Art. 3:316 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Ingevolge art. 3:316 lid 2 BW is, indien een ingestelde eis niet tot toewijzing leidt, de verjaring slechts gestuit indien binnen zes maanden nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog tot toewijzing leidt (eerste zin), en geldt voorts dat een daad van rechtsvervolging de verjaring niet stuit indien zij wordt ingetrokken (tweede zin).

    3.7.3 Uit deze bepalingen volgt dat het instellen van een eis in rechte slechts dan geen stuitende werking heeft, indien zij niet tot toewijzing leidt en het geding “door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd” (zonder dat binnen een termijn van zes maanden een nieuwe eis is ingesteld die tot toewijzing leidt). Blijkens de wetsgeschiedenis bij art. 3:316 BW kan bij de zinsnede “of op andere wijze is geëindigd”, voor zover hier van belang, onder meer worden gedacht aan afstand van instantie of aan het geval van een schikking tussen partijen gevolgd door royement (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 934).

    3.7.4 Het “op andere wijze” eindigen van de procedure wordt evenwel niet bewerkstelligd door een enkele doorhaling op de rol. Art. 246 lid 2 Rv – dat ook het in dit geval toepasselijke recht van voor 2002 weergeeft – bepaalt immers dat de enkele doorhaling op de rol geen rechtsgevolgen heeft; het voegt daaraan toe dat partijen de rechtsgevolgen bij overeenkomst kunnen bepalen. Uit de memorie van toelichting bij deze bepaling volgt dat met de figuur van de doorhaling een louter administratieve mogelijkheid wordt geboden om een zaak van de rol te krijgen, zonder dat daaraan op zichzelf bepaalde rechtsgevolgen zijn verbonden (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 415). Dat laatste is, zo volgt uit de bepaling en de memorie van toelichting, aan partijen om te regelen.

    3.7.5 Indien partijen de rechtsgevolgen van het royement niet bij overeenkomst hebben geregeld, staat het royement op zichzelf dus niet eraan in de weg dat de stuiting, aangevangen door het instellen van een eis in rechte, voorshands voor onbepaalde tijd doorloopt.”

    Doorhaling op initiatief van de rechter

    De rechtbank kan een procedure ook ambtshalve van de rol halen. De partijen zullen eerst in de gelegenheid gesteld worden zich daarover uit te laten. Geeft geen van partijen er blijk van het geding te willen voortzetten, dan kan de rechtbank de zaak op de rol doorhalen (art. 247 Rv.).

    Beslissing voorschot loon deskundigen bij doorhaling op de rol

    Wanneer de kosten van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen in een procedure op de voet van art. 199 lid 3 Rv. geen voorschot in rekening is gebracht omdat de procespartij procedeert op toevoeging (art. 195 Rv.), dan beslist de rechter bij doorhaling op de rol ten laste van wie deze kosten (of een deel daarvan) dienen te komen (art. 248 Rv.). Deze partij wordt vervolgens veroordeeld om dit bedrag aan de griffie te voldoen.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 27-11-2019; laatste bewerking 27-05-2023]

    Doorhaling procedure op de rol (Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Doorhaling procedure op de rol (Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Inleiding doorhaling procedure op de rol

      De procespartijen kunnen de rechtbank vragen de procedure op de rol (dat is de lijst van bij de rechtbank in behandeling zijnde zaken) door te halen. Dit is geregeld in Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek I Rv.. Deze paragraaf omvat drie artikelen (art. 246 Rv. tot en met art. 248 Rv.).

      Doorhaling op de rol heeft geen rechtsgevolgen

      De doorhaling op de rol heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen (art. 246 lid 2 Rv.). De procespartijen kunnen met elkaar overeenkomen welke rechtsgevolgen dit al dan niet heeft. Wanneer een zaak op de rol is doorgehaald, dan eindigt daarmee op zichzelf niet de procedure. Deze kan ook weer op de rol geplaatst worden, tenzij partijen zijn overeengekomen dat de procedure definitief is beëindigd.

      Doorhaling en gevolgen voor stuiting van de verjaring

      In het arrest HR 14 november 2014 (Allianz Belgium NV/X.) heeft de Hoge Raad beslist, dat de doorhaling op de rol op zichzelf geen “wijze van eindigen van de procedure” is als bedoeld in art. 3:316 lid 2 B.W., waardoor de vordering verjaart als niet binnen zes maanden een nieuwe vordering wordt ingesteld (zie ook de pagina Verjaring en stuiting). De Hoge Raad overweegt:

      “3.7.2 Art. 3:316 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Ingevolge art. 3:316 lid 2 BW is, indien een ingestelde eis niet tot toewijzing leidt, de verjaring slechts gestuit indien binnen zes maanden nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog tot toewijzing leidt (eerste zin), en geldt voorts dat een daad van rechtsvervolging de verjaring niet stuit indien zij wordt ingetrokken (tweede zin).

      3.7.3 Uit deze bepalingen volgt dat het instellen van een eis in rechte slechts dan geen stuitende werking heeft, indien zij niet tot toewijzing leidt en het geding “door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd” (zonder dat binnen een termijn van zes maanden een nieuwe eis is ingesteld die tot toewijzing leidt). Blijkens de wetsgeschiedenis bij art. 3:316 BW kan bij de zinsnede “of op andere wijze is geëindigd”, voor zover hier van belang, onder meer worden gedacht aan afstand van instantie of aan het geval van een schikking tussen partijen gevolgd door royement (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 934).

      3.7.4 Het “op andere wijze” eindigen van de procedure wordt evenwel niet bewerkstelligd door een enkele doorhaling op de rol. Art. 246 lid 2 Rv – dat ook het in dit geval toepasselijke recht van voor 2002 weergeeft – bepaalt immers dat de enkele doorhaling op de rol geen rechtsgevolgen heeft; het voegt daaraan toe dat partijen de rechtsgevolgen bij overeenkomst kunnen bepalen. Uit de memorie van toelichting bij deze bepaling volgt dat met de figuur van de doorhaling een louter administratieve mogelijkheid wordt geboden om een zaak van de rol te krijgen, zonder dat daaraan op zichzelf bepaalde rechtsgevolgen zijn verbonden (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 415). Dat laatste is, zo volgt uit de bepaling en de memorie van toelichting, aan partijen om te regelen.

      3.7.5 Indien partijen de rechtsgevolgen van het royement niet bij overeenkomst hebben geregeld, staat het royement op zichzelf dus niet eraan in de weg dat de stuiting, aangevangen door het instellen van een eis in rechte, voorshands voor onbepaalde tijd doorloopt.”

      Doorhaling op initiatief van de rechter

      De rechtbank kan een procedure ook ambtshalve van de rol halen. De partijen zullen eerst in de gelegenheid gesteld worden zich daarover uit te laten. Geeft geen van partijen er blijk van het geding te willen voortzetten, dan kan de rechtbank de zaak op de rol doorhalen (art. 247 Rv.).

      Beslissing voorschot loon deskundigen bij doorhaling op de rol

      Wanneer de kosten van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen in een procedure op de voet van art. 199 lid 3 Rv. geen voorschot in rekening is gebracht omdat de procespartij procedeert op toevoeging (art. 195 Rv.), dan beslist de rechter bij doorhaling op de rol ten laste van wie deze kosten (of een deel daarvan) dienen te komen (art. 248 Rv.). Deze partij wordt vervolgens veroordeeld om dit bedrag aan de griffie te voldoen.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 27-11-2019; laatste bewerking 27-05-2023]

      Doorhaling procedure op de rol (Par. 1, Afd. 13, Titel 2, Boek 1 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!