Pagina inhoud

    Spoedwet tijdelijke verlenging kortdurende huurovereenkomsten woonruimte

    Per 1 april 2020 is de Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten (hierna: “TW”) in werking getreden. Deze wet geldt voor huurovereenkomsten die op grond van art. 7:271 lid 1, tweede volzin B.W zijn aangegaan voor bepaalde tijd met een duur van twee jaar of korter (voor zelfstandige woonruimte, een woonwagen of standplaats) of vijf jaar of korter (voor onzelfstandige woonruimte).

    Verzoek verlenging van korte huurovereenkomst voor bepaalde tijd

    De huurder van deze woonruimte die een kortdurend huurcontract voor bepaalde tijd heeft, kan de verhuurder verzoeken om de huur voor korte duur te verlengen. In de normale situatie zou de huur worden verlengd voor onbepaalde tijd. De huurder kan de verhuurder vragen om een kortdurende verlenging van de huur: met een maand, met twee maanden of met drie maanden, maar niet tot een later datum dan 1 september 2020. Dit verzoek moet de huurder schriftelijk doen (art. 2 lid 1 TW).

    Huurder en verhuurder kunnen deze bijzondere verlenging ook vrijwillig schriftelijk met elkaar overeenkomen in de situatie, dat de verhuurder de huurder al voor 12 maart had aangezegd (art. 5 TW).

    De uiterste termijn van 1 september 2020 kan bij AMvB (telkens) met een kwartaal worden opgeschoven (art. 7 TW). In dat geval zal de verhuurder de huurder weer moeten informeren, op het gevaar van een ongewenste verlenging voor onbepaalde tijd.

    Zeer korte termijnen van een week

    De huurder moet dit verzoek zeer snel doen: de verhuurder moet de huurder van kortdurende woonruimte niet op te zeggen, maar moet wel aanzegging doen dat de bepaalde tijd eindigt. Dit mag niet eerder dan drie maanden vooraf, maar niet later dan een maand tevoren. Op grond van de TW moet de verhuurder de huurder daarbij ook op deze tijdelijke regeling wijzen (art. 6 lid 1 TW).

    Wil de huurder een kortdurende verlenging op grond van de Tijdelijke wet, dan moet hij/zij binnen een week na die aanzegging het schriftelijke verzoek aan de verhuurder doen (art. 2 lid 2 TW). De verhuurder kan ook voorstellen de huur tijdelijk te verlengen (art. 3 TW).

    De verhuurder moet – ook binnen een week – reageren op het verzoek van de huurder met het inroepen van zgn. “weigeringsgronden” (art. 4 TW). Doet hij dat niet tijdig, dan geldt de verlenging zoals door de huurder is gevraagd.

    Weigeringsgronden

    De verhuurder kan weigeren als hij door de verlenging in de knoop komt met andere verplichtingen of plannen, die al vastlagen voor 1 april 2020, indien hij de woonruimte:
    – vrij van huur en gebruik aan een derde in eigendom moet overdragen (de woning is verkocht);
    – opnieuw heeft verhuurd en de huurovereenkomst tijdens de verlenging ingaat;
    – zelf wil betrekken en geen andere woonruimte meer heeft (bvb. een terugkerende expat);
    – wil renoveren, wat zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is, en hij zich jegens derden verplicht heeft om de woning daarvoor beschikbaar te stellen;
    – wil slopen en hij zich jegens derden verplicht heeft om de woning vrij van huur en gebruik daarvoor beschikbaar te stellen.

    Verder kan de verhuurder weigeren in te stemmen met de verlenging als de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.

    Worden partijen het niet eens, dan moet de rechter er aan te pas komen.

    Tijdelijke werking van de spoedwet

    De wet is gepubliceerd op 24 april 2020, en heeft dus met terugwerkende kracht behalve de verplichting van de verhuurder om de huurder te informeren in art. 6 lid 1 TW (je kunt immers moeilijk iemand met terugwerkende kracht informeren). Deze wet is een voorziening die door de wetgever is getroffen in verband met de corona-pandemie, en vervalt weer met ingang van 1 september 2020.

    MdV, 14 mei 2020

    Pagina inhoud

      Spoedwet tijdelijke verlenging kortdurende huurovereenkomsten woonruimte

      Per 1 april 2020 is de Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten (hierna: “TW”) in werking getreden. Deze wet geldt voor huurovereenkomsten die op grond van art. 7:271 lid 1, tweede volzin B.W zijn aangegaan voor bepaalde tijd met een duur van twee jaar of korter (voor zelfstandige woonruimte, een woonwagen of standplaats) of vijf jaar of korter (voor onzelfstandige woonruimte).

      Verzoek verlenging van korte huurovereenkomst voor bepaalde tijd

      De huurder van deze woonruimte die een kortdurend huurcontract voor bepaalde tijd heeft, kan de verhuurder verzoeken om de huur voor korte duur te verlengen. In de normale situatie zou de huur worden verlengd voor onbepaalde tijd. De huurder kan de verhuurder vragen om een kortdurende verlenging van de huur: met een maand, met twee maanden of met drie maanden, maar niet tot een later datum dan 1 september 2020. Dit verzoek moet de huurder schriftelijk doen (art. 2 lid 1 TW).

      Huurder en verhuurder kunnen deze bijzondere verlenging ook vrijwillig schriftelijk met elkaar overeenkomen in de situatie, dat de verhuurder de huurder al voor 12 maart had aangezegd (art. 5 TW).

      De uiterste termijn van 1 september 2020 kan bij AMvB (telkens) met een kwartaal worden opgeschoven (art. 7 TW). In dat geval zal de verhuurder de huurder weer moeten informeren, op het gevaar van een ongewenste verlenging voor onbepaalde tijd.

      Zeer korte termijnen van een week

      De huurder moet dit verzoek zeer snel doen: de verhuurder moet de huurder van kortdurende woonruimte niet op te zeggen, maar moet wel aanzegging doen dat de bepaalde tijd eindigt. Dit mag niet eerder dan drie maanden vooraf, maar niet later dan een maand tevoren. Op grond van de TW moet de verhuurder de huurder daarbij ook op deze tijdelijke regeling wijzen (art. 6 lid 1 TW).

      Wil de huurder een kortdurende verlenging op grond van de Tijdelijke wet, dan moet hij/zij binnen een week na die aanzegging het schriftelijke verzoek aan de verhuurder doen (art. 2 lid 2 TW). De verhuurder kan ook voorstellen de huur tijdelijk te verlengen (art. 3 TW).

      De verhuurder moet – ook binnen een week – reageren op het verzoek van de huurder met het inroepen van zgn. “weigeringsgronden” (art. 4 TW). Doet hij dat niet tijdig, dan geldt de verlenging zoals door de huurder is gevraagd.

      Weigeringsgronden

      De verhuurder kan weigeren als hij door de verlenging in de knoop komt met andere verplichtingen of plannen, die al vastlagen voor 1 april 2020, indien hij de woonruimte:
      – vrij van huur en gebruik aan een derde in eigendom moet overdragen (de woning is verkocht);
      – opnieuw heeft verhuurd en de huurovereenkomst tijdens de verlenging ingaat;
      – zelf wil betrekken en geen andere woonruimte meer heeft (bvb. een terugkerende expat);
      – wil renoveren, wat zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is, en hij zich jegens derden verplicht heeft om de woning daarvoor beschikbaar te stellen;
      – wil slopen en hij zich jegens derden verplicht heeft om de woning vrij van huur en gebruik daarvoor beschikbaar te stellen.

      Verder kan de verhuurder weigeren in te stemmen met de verlenging als de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.

      Worden partijen het niet eens, dan moet de rechter er aan te pas komen.

      Tijdelijke werking van de spoedwet

      De wet is gepubliceerd op 24 april 2020, en heeft dus met terugwerkende kracht behalve de verplichting van de verhuurder om de huurder te informeren in art. 6 lid 1 TW (je kunt immers moeilijk iemand met terugwerkende kracht informeren). Deze wet is een voorziening die door de wetgever is getroffen in verband met de corona-pandemie, en vervalt weer met ingang van 1 september 2020.

      MdV, 14 mei 2020

      Meer actualiteiten