Pagina inhoud

    HR 31 oktober 2014 (mr. Van Dun c.s./Staat)

    In het arrest HR 31 oktober 2014 (mr. Van Dun c.s./Staat) (een onteigeningszaak) heeft de Hoge Raad (mede met het oog op art. 6 EVRM) beslist, dat de rechters (of rechter) voor wie de mondelinge behandeling (waaronder ook te verstaan pleidooi) heeft plaatsgevonden ook de rechters moeten zijn, die het vonnis wijzen. Men noemt dit ook wel het onmiddellijkheidsbeginsel.

    Wanneer de samenstelling van het gerecht wijzigt nadat mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, moet partijen de gelegenheid worden geboden om te verzoeken een nadere mondelinge behandeling opdat aan deze regel wordt voldaan. Dat klemde hier te meer, omdat er (nog) geen proces-verbaal van de zitting was opgesteld, zodat de nieuwe rechter geen kennis kon nemen van wat op de zitting besproken was. Wijst het gerecht het verzoek om een nadere mondelinge behandeling verzoek af, dan dient dit deugdelijk te worden gemotiveerd.

    De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.1):

    “Het – niet onbegrensde – recht van partijen hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten, is een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht, dat is neergelegd in art. 134 Rv en ook voortvloeit uit art. 6 EVRM (zie bijvoorbeeld HR 15 maart 1996, NJ 1997/341).

    Een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling (daaronder begrepen een comparitie van partijen of pleidooi in dagvaardingszaken), behoort, behoudens bijzondere omstandigheden, te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Deze regel heeft in de afgelopen decennia aan betekenis gewonnen door het toegenomen gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure. In verzoekschriftprocedures is de mondelinge behandeling hoofdregel (art. 279 lid 1 Rv, art. 362 Rv). In dagvaardingsprocedures is in eerste aanleg de comparitie na antwoord hoofdregel geworden (art. 130 Rv), en in hoger beroep heeft de comparitie na aanbrengen ingang gevonden. Bovendien hebben partijen in een dagvaardingsprocedure in beginsel recht op pleidooi. Mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting kan van wezenlijke invloed zijn op de oordeelsvorming van de rechter, en kan niet altijd volledig in een proces-verbaal worden weergegeven, nog daargelaten dat het opmaken van een proces-verbaal niet in alle gevallen wettelijk is voorgeschreven.

    Aan het belang dat de op een mondelinge behandeling volgende uitspraak wordt gewezen door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zal echter niet onder alle omstandigheden kunnen worden tegemoet gekomen. Zo kan een rechter in de loop van de behandeling van een zaak defungeren, overlijden of langdurig ziek worden.

    Het voorgaande brengt mee dat, indien tussen de mondelinge behandeling en de daaropvolgende uitspraak vervanging van een of meer rechters noodzakelijk blijkt, partijen, alsmede – in verzoekschriftprocedures – de belanghebbenden, daarover voorafgaand aan die uitspraak worden ingelicht, onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum. Elk van de bij de mondelinge behandeling verschenen partijen en belanghebbenden zal in dat geval een nadere mondelinge behandeling mogen verzoeken ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. Dit verzoek mag in geen geval worden afgewezen indien niet een proces-verbaal van de eerdere mondelinge behandeling is opgemaakt en uiterlijk tegelijk met de hiervoor bedoelde mededeling aan partijen en belanghebbenden ter beschikking is gesteld. Anders is onvoldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, wordt meegewogen bij de totstandkoming van de uitspraak. Is van die mondelinge behandeling wel (tijdig) een proces-verbaal opgemaakt en aan partijen en belanghebbenden ter beschikking gesteld, dan kan de rechter het verzoek afwijzen in het belang van een voortvarende procesvoering. Hij dient in dat geval in de – alsdan zonder nadere mondelinge behandeling volgende – uitspraak te motiveren waarom dit belang in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om zijn standpunt te mogen uiteenzetten ten overstaan van de rechter(s) die over de zaak zal (zullen) oordelen.

    In het huidige stelsel is er geen grond om voor het pleidooi in onteigeningszaken specifieke maatstaven aan te leggen in afwijking van de maatstaven die voor het Nederlands burgerlijk procesrecht in het algemeen gelden.”

    Deze laatste overweging had ermee te maken dat in onteigeningszaken tot dan toe op grond van HR 11 maart 1964, NJ 1964/182 een apart en strenger regime gold. Met deze beslissing over het in principe toestaan van een nadere mondelinge behandeling bij wijziging van de samenstelling van het gerecht is de Hoge Raad teruggekomen op zijn eerdere rechtspraak op dit punt.

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verloop van de dagvaardingsprocedure.

    [MdV, 15-05-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2014:3076

    Hoge Raad

    31-10-2014

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 31 oktober 2014 (mr. Van Dun c.s./Staat)

      In het arrest HR 31 oktober 2014 (mr. Van Dun c.s./Staat) (een onteigeningszaak) heeft de Hoge Raad (mede met het oog op art. 6 EVRM) beslist, dat de rechters (of rechter) voor wie de mondelinge behandeling (waaronder ook te verstaan pleidooi) heeft plaatsgevonden ook de rechters moeten zijn, die het vonnis wijzen. Men noemt dit ook wel het onmiddellijkheidsbeginsel.

      Wanneer de samenstelling van het gerecht wijzigt nadat mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, moet partijen de gelegenheid worden geboden om te verzoeken een nadere mondelinge behandeling opdat aan deze regel wordt voldaan. Dat klemde hier te meer, omdat er (nog) geen proces-verbaal van de zitting was opgesteld, zodat de nieuwe rechter geen kennis kon nemen van wat op de zitting besproken was. Wijst het gerecht het verzoek om een nadere mondelinge behandeling verzoek af, dan dient dit deugdelijk te worden gemotiveerd.

      De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.4.1):

      “Het – niet onbegrensde – recht van partijen hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten, is een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht, dat is neergelegd in art. 134 Rv en ook voortvloeit uit art. 6 EVRM (zie bijvoorbeeld HR 15 maart 1996, NJ 1997/341).

      Een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling (daaronder begrepen een comparitie van partijen of pleidooi in dagvaardingszaken), behoort, behoudens bijzondere omstandigheden, te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Deze regel heeft in de afgelopen decennia aan betekenis gewonnen door het toegenomen gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure. In verzoekschriftprocedures is de mondelinge behandeling hoofdregel (art. 279 lid 1 Rv, art. 362 Rv). In dagvaardingsprocedures is in eerste aanleg de comparitie na antwoord hoofdregel geworden (art. 130 Rv), en in hoger beroep heeft de comparitie na aanbrengen ingang gevonden. Bovendien hebben partijen in een dagvaardingsprocedure in beginsel recht op pleidooi. Mondelinge interactie tussen partijen en de rechter ter zitting kan van wezenlijke invloed zijn op de oordeelsvorming van de rechter, en kan niet altijd volledig in een proces-verbaal worden weergegeven, nog daargelaten dat het opmaken van een proces-verbaal niet in alle gevallen wettelijk is voorgeschreven.

      Aan het belang dat de op een mondelinge behandeling volgende uitspraak wordt gewezen door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zal echter niet onder alle omstandigheden kunnen worden tegemoet gekomen. Zo kan een rechter in de loop van de behandeling van een zaak defungeren, overlijden of langdurig ziek worden.

      Het voorgaande brengt mee dat, indien tussen de mondelinge behandeling en de daaropvolgende uitspraak vervanging van een of meer rechters noodzakelijk blijkt, partijen, alsmede – in verzoekschriftprocedures – de belanghebbenden, daarover voorafgaand aan die uitspraak worden ingelicht, onder opgave van de reden(en) voor de vervanging en de beoogde uitspraakdatum. Elk van de bij de mondelinge behandeling verschenen partijen en belanghebbenden zal in dat geval een nadere mondelinge behandeling mogen verzoeken ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. Dit verzoek mag in geen geval worden afgewezen indien niet een proces-verbaal van de eerdere mondelinge behandeling is opgemaakt en uiterlijk tegelijk met de hiervoor bedoelde mededeling aan partijen en belanghebbenden ter beschikking is gesteld. Anders is onvoldoende gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, wordt meegewogen bij de totstandkoming van de uitspraak. Is van die mondelinge behandeling wel (tijdig) een proces-verbaal opgemaakt en aan partijen en belanghebbenden ter beschikking gesteld, dan kan de rechter het verzoek afwijzen in het belang van een voortvarende procesvoering. Hij dient in dat geval in de – alsdan zonder nadere mondelinge behandeling volgende – uitspraak te motiveren waarom dit belang in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om zijn standpunt te mogen uiteenzetten ten overstaan van de rechter(s) die over de zaak zal (zullen) oordelen.

      In het huidige stelsel is er geen grond om voor het pleidooi in onteigeningszaken specifieke maatstaven aan te leggen in afwijking van de maatstaven die voor het Nederlands burgerlijk procesrecht in het algemeen gelden.”

      Deze laatste overweging had ermee te maken dat in onteigeningszaken tot dan toe op grond van HR 11 maart 1964, NJ 1964/182 een apart en strenger regime gold. Met deze beslissing over het in principe toestaan van een nadere mondelinge behandeling bij wijziging van de samenstelling van het gerecht is de Hoge Raad teruggekomen op zijn eerdere rechtspraak op dit punt.

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Verloop van de dagvaardingsprocedure.

      [MdV, 15-05-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2014:3076

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!