Pagina inhoud

    Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer)

    Ook in de zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) ging het om een aannemingsovereenkomst. Een autodealer wilde de showroom laten verbouwen.

    Feiten van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer)

    Na uitvoerige onderhandelingen stelde de autodealer zich op het standpunt, dat er overeenstemming bereikt was. De aannemer ontkende dat. De autodealer ontbond de overeenkomst wegens niet-nakoming, en vorderde subsidiair schade wegens het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen.

    De autodealer (die de onderhandelingen deels had uitbesteed aan een tussenpersoon, VJB) stelde dat er tijdens een bespreking op 28 augustus 2017 een overeenkomst tot stand gekomen was. Daarnaast stelde hij dat – als er toen niet een overeenkomst was gesloten – er verschillende latere momenten waren waarop dat wel het geval was. De rechtbank pelt de stellingen af en komt tot de slotsom dat er geen overeenkomst bereikt is.

    Tegenaanbod verhoudt zich niet met aanvaarding

    De rechtbank overweegt:

    4.4 Autodealer heeft zich primair erop beroepen dat op 28 augustus 2017 een aannemingsovereenkomst voor het bouwkundige deel tot stand is gekomen. Autodealer heeft in dat verband onder meer gesteld dat een overeenkomst tot stand is gekomen doordat hij de offerte van de aannemer van 10 juli 2017 heeft aanvaard.

    4.5 Dat standpunt kan de rechtbank niet volgen. Vast staat dat de aannemer op 10 juli 2017 een aanbieding heeft gedaan om het bouwkundige gedeelte tegen een prijs van € 960.000,- (exclusief btw) uit te voeren, onder de in de offerte genoemde voorwaarden. De prijsaanbieding ging uit van een werkomschrijving, die was gebaseerd op de in de offerte genoemde stukken (kort gezegd, 18 tekeningen, de afwerkstaat en een document verdeling werkzaamheden).

    Autodealer heeft zelf gesteld dat zij deze offerte niet zonder meer heeft aanvaard, maar met de aannemer is overeengekomen dat partijen eerst in onderling overleg het bestek zouden afstemmen. VBJ heeft vervolgens op 28 juli 2017 een conceptbestek naar de aannemer verstuurd (hierna: het bestek). Het bestek was opgesteld naar aanleiding van het overleg dat VBJ en de aannemer inmiddels met elkaar hadden gevoerd. Het bestek was dus een aanvulling ten opzichte van de stukken waarop de prijsaanbieding van 10 juli 2017 was gebaseerd. Immers, het bestek was ten tijde van de prijsaanbieding nog niet beschikbaar, althans nog niet volledig afgestemd.

    Tussen partijen is niet in geschil dat het bestek deel moest uitmaken van de opdracht. de aannemer heeft gemotiveerd gesteld dat dit een meer dan ondergeschikte afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke aanbieding was, hetgeen autodealer niet (voldoende) heeft weersproken. Derhalve valt niet in te zien dat een overeenkomst tot stand is gekomen door aanvaarding van een offerte, waarvan het bestek geen deel uitmaakte.”

    Geclausuleerde aanvaarding (tegenaanbod)

    In deze zaak speelt ook de kwestie van geclausuleerde aanvaarding van een aanbod, die moet worden opgevat als een nieuw (tegen)aanbod. De rechtbank:

    “Immers, een aanvaarding die – op een meer dan ondergeschikt punt – van het aanbod afwijkt, geldt op grond van artikel 6:225 lid 1 BW als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke aanbod. De wens van autodealer om tot een opdracht te komen op basis van de eerdere stukken én het bestek, moet dan ook als een nieuw aanbod worden gezien.”

    Dat nieuwe (tegen)aanbod is echter door de aannemer niet aanvaard, zo oordeelt de rechtbank:

    “4.6 Dan ligt vervolgens ter beantwoording voor of op 28 augustus 2017 op basis van dit nieuwe aanbod van autodealer een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen voor het bouwkundige deel, dus met inbegrip van de eisen en voorwaarden in het bestek. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook die vraag ontkennend worden beantwoord. Daarvoor is het volgende redengevend.

    4.7 Vast staat dat de aannemer na 28 juli 2017 in de gelegenheid is gesteld om het toegezonden bestek te beoordelen en haar begroting aan dit bestek te toetsen. de aannemer heeft vervolgens op 25 augustus 2017  vóór de bespreking van 28 augustus 2017  een aantal opmerkingen gemaakt op het bestek. De aannemer heeft gewezen op ontbrekende stukken in het bestek, een aantal posten die niet in de begroting zijn opgenomen en op een aantal wijzigingen ten opzichte van de tekeningen. Verder heeft de aannemer opmerkingen gemaakt over het gebruik van alternatieve fabricaten. Weliswaar zijn de opmerkingen van de aannemer over dit laatste punt vrij kort en algemeen, maar autodealer heeft moeten begrijpen dat de aannemer hiermee heeft bedoeld aan te snijden dat zij voor een aantal onderdelen alternatieve fabricaten wilde gebruiken ten opzichte van het bestek. de aannemer heeft in dit verband ook, in algemene zin, een opmerking gemaakt over de fabricaten voor de tegels en de gevelbekleding (‘specifieke fabricaten opgenomen als afwerkstaat (tegels/gevelbekleding e.d.)’).

    4.8 Autodealer heeft geen concrete omstandigheden gesteld waaruit volgt  en evenmin is gebleken  dat partijen op de bespreking van 28 augustus 2017 alle opmerkingen van de aannemer op het bestek hebben afgehandeld. De rechtbank leest in de omstandigheid dat VBJ na de bespreking  in de e-mail van 6 september 2017  een reactie heeft gegeven op de aangevoerde punten en daarvoor een voorstel heeft gedaan (met de vraag of de aannemer daarmee akkoord kon gaan), juist een contra-indicatie dat partijen al op 28 augustus 2017 overeenstemming hadden bereikt over alle geplaatste opmerkingen.

    4.9 Autodealer heeft gesteld dat partijen op 28 augustus 2017 overeenstemming hebben bereikt over, kort gezegd, een uitvoering van de verbouwing door de aannemer tegen een prijs van € 960.000,- (exclusief btw), mede op basis van het bestek ‘met kanttekeningen van 25 augustus 2017’ . Autodealer heeft ook gesteld dat de kanttekeningen een zeer geringe invloed hadden op de uiteindelijke begroting. Voor zover autodealer aldus bedoelt te betogen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over alle essentialia van de overeenkomst en dat de kanttekeningen van de aannemer slechts afwijkingen op ondergeschikte punten waren, valt dat niet te volgen. Allereerst zou het bestek onderdeel uitmaken van de opdracht. Dit bestek zou in onderling overleg tussen beide partijen in overleg worden afgestemd. Het was voor partijen dus van belang dat overeenstemming zou bestaan over alle voorwaarden en eisen van dit bestek. Bovendien konden de opmerkingen van de aannemer ook van invloed zijn op de aanneemsom. de aannemer maakte immers opmerkingen over stukken die in het bestek ontbraken, bestekposten die niet in haar begroting waren opgenomen en het gebruik van alternatieve fabricaten. Derhalve stond zonder duidelijkheid en overeenstemming over de door de aannemer geplaatste opmerkingen bij het bestek, nog geenszins vast dat de oorspronkelijk aangeboden aanneemsom (die was gebaseerd op een begroting van vóór het bestek) gelijk zou blijven. De rechtbank ziet dus niet in dat partijen enerzijds al wel overeenstemming hadden over de prijs, maar anderzijds nog geen overeenstemming hadden over de kanttekeningen van de aannemer op het bestek, die nog van invloed konden zijn op dit essentiële onderdeel van de overeenkomst, terwijl ook andere essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals het bestek dat mede de basis van de opdracht zou vormen, nog niet volledig vaststonden.

    Uit ‘elkaar de handen schudden’ is geen wilsovereenstemming af te leiden

    Het feit dat partijen elkaar bij een bespreking “de handen geschud hebben” mocht de autodealer ook niet baten:

    “4.10 Autodealer heeft ook verder geen concrete omstandigheden gesteld waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat er op 28 augustus 2017 al wel overeenstemming was over alle essentiële onderdelen, zoals de prijs. Autodealer heeft alleen gesteld dat partijen op 28 augustus 2017 ‘de handen hebben geschud’ en hebben verklaard het bijzonder prettig te vinden als familiebedrijven de samenwerking aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarin wel een duidelijke intentie worden gelezen van partijen om met elkaar verder te gaan en een vertrouwen om tot een overeenkomst te komen, maar heeft autodealer daarin, gelet op de nog openstaande opmerkingen over het bestek, nog geen definitieve overeenkomst mogen lezen. Ook uit de door autodealer genoemde omstandigheden dat de aannemer in de correspondentie in september 2017 al heeft gesproken over ‘de bouwvergadering’ en ‘het alvast starten van de werkvoorbereiding’, kan niet worden afgeleid dat er al een bindende overeenkomst was.

    Daarmee kent autodealer te veel waarde toe aan het gebruik van deze terminologie, die immers evengoed past in de lezing van de aannemer dat zij alvast wat (uitzoek)werk in gang heeft gezet om tijd te winnen, in de verwachting dat partijen wel tot een overeenkomst zouden komen.

    Bovendien biedt de e-mail van VBJ van 6 september 2017 als gezegd een duidelijke contra-indicatie dat partijen in dat stadium al een definitieve overeenkomst hadden bereikt, te meer omdat VBJ in diezelfde e-mail voor het eerst een schriftelijke overeenkomst aan de aannemer heeft toegestuurd. Die overeenkomst was niet door autodealer ondertekend en wordt bovendien door VBJ geduid als ‘een ‘concept voor de overeenkomst’. Ook daarin valt niet te lezen dat er naar het oordeel van partijen al sprake was van definitieve overeenstemming.”

    Latere onderhandelingen spelen mee

    Ook hier spelen latere ontwikkelingen een rol bij het oordeel dat er (nog) geen overeenstemming bereikt was. De rechtbank overweegt:

    “4.12 De rechtbank is evenmin van oordeel dat er op een later moment alsnog een overeenkomst tot stand is gekomen, niet voor de volledige opdracht (inclusief installatie), maar ook niet voor alleen het bouwkundige deel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

    4.13 Vast staat dat de aannemer op 7 september 2017 aan VBJ heeft bericht dat de fabricaten in het bestek (onder meer ten aanzien van de gevelbekleding) anders zijn dan de fabricaten waarmee de aannemer in haar eerdere prijsaanbieding van 10 juli 2017 had gerekend. de aannemer heeft vervolgens berekend dat het gebruik van de door autodealer gewenste leveranciers en onderaannemers behoorlijke meerkosten met zich bracht ten opzichte van de eerdere aanbieding. Partijen zijn hierover in gesprek gegaan. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een nieuwe prijsaanbieding van de aannemer op 25 september 2017 voor het volledige werk (inclusief installaties), tegen een aanneemsom van € 1.284.500 (exclusief btw) (naar de rechtbank begrijpt: € 1.015.000,- voor het bouwkundige gedeelte en € 269.500,- voor het installatiegedeelte).”

    Voor wilsovereenstemming is dus een helder aanbod en zuivere aanvaarding nodig, waarbij helder moet zijn waarop de wilsovereenstemming ziet.

    Geen schadevergoeding wegens afbreken van onderhandelingen

    Ook de subsidiaire vordering van de autodealer wegens afbreken van de onderhandelingen kon in de ogen van de rechtbank geen genade vinden. De rechtbank overwoog:

    ” Subsidiair stelt autodealer dat de aannemer de onderhandelingen in de precontractuele fase op 17 oktober 2017 onrechtmatig heeft verbroken. De aannemer heeft bij Autodealer het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat een overeenkomst tussen partijen tot stand zou komen. Partijen waren al vier maanden in onderhandeling. Partijen hebben op detailniveau met elkaar afgestemd hoe en wanneer de afspraken zouden worden uitgevoerd. de aannemer heeft herhaaldelijk aan de autodealer verzocht de schriftelijke overeenkomst op te stellen, laatstelijk nog op 16 oktober 2017. De aannemer heeft nooit een signaal gegeven dat zij het voornemen had de onderhandelingen te verbreken. Er was ook geen goede grond om de onderhandelingen op 17 oktober 2017 af te breken. Immers, iedere nadere voorwaarde die de aannemer ten aanzien van het bestek, de planning en de (meer)kosten had gesteld, was door de autodealer aanvaard. De aannemer heeft nagelaten om rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van autodealer. De aannemer heeft vier maanden lang onderhandeld. De aannemer was zich bewust van de spoedeisendheid van de opdracht. Vervolgens heeft de aannemer de onderhandelingen als donderslag bij heldere hemel verbroken. De onderhandelingen bevonden zich in een zodanig vergevorderd stadium, dat het de aannemer in elk geval niet meer vrijstond de onderhandelingen af te breken zonder de door autodealer gemaakte kosten en schade voor haar rekening te nemen. De te vergoeden schade bestaat uit de kosten die nodeloos doorautodealer in de onderhandelingsfase zijn gemaakt (het negatieve contractsbelang) en de vertragingsschade die door het afbreken van de onderhandelingen is ontstaan, aldus – steeds – autodealer.

    In 4.21 citeert de rechtbank de kernoverweging van de Hoge Raad als maatstaf voor de beoordeling van deze subsidiaire vordering, en gaat verder met te overwegen:

    4.22 Bij de beantwoording van de vraag of het afbreken van de onderhandelingen door de aannemer op 17 oktober 2017 onaanvaardbaar was, geldt in essentie hetzelfde als hiervoor al is overwogen ten aanzien van de reden voor het niet tot stand komen van een bindende aannemingsovereenkomst. Van belang is dat de aannemer vanaf september 2017 duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat het voor de aannemer van essentieel belang was dat partijen een (schriftelijke) overeenkomst voor het volledige werk zouden ondertekenen, inclusief het installatiegedeelte. de aannemer heeft op 12 oktober 2017 en 16 oktober 2017 nog nadrukkelijk om een schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk gevraagd. Op 16 oktober 2017 heeft de aannemer ook een duidelijke termijn gesteld voor het aanbieden van zo’n schriftelijke overeenkomst: uiterlijk die dag. de aannemer had ook een gerechtvaardigd belang bij het stellen van de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk, omdat de aannemer de hogere kosten voor (onder meer) de gevelbekleding via (de opslag op) de installatieopdracht moest compenseren, zodat zekerheid over een opdracht voor beide onderdelen voor haar financieel noodzakelijk was.

    4.23 Naar het oordeel van de rechtbank heeft autodealer voldoende tijd en gelegenheid gehad om aan de door de aannemer gestelde voorwaarde te voldoen en een schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk aan te bieden. Dat autodealer dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico.”

    Zie voor de bespreking van deze uitspraak ook de pagina Totstandkomen van overeenkomsten.

    [MdV, 24-04-2023]

    ECLI:NL:RBDHA:2019:8417

    Rechtbank Den Haag

    14-08-2019

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer)

      Ook in de zaak Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer) ging het om een aannemingsovereenkomst. Een autodealer wilde de showroom laten verbouwen.

      Feiten van Rb. Den Haag 14 augustus 2019 (autodealer/aannemer)

      Na uitvoerige onderhandelingen stelde de autodealer zich op het standpunt, dat er overeenstemming bereikt was. De aannemer ontkende dat. De autodealer ontbond de overeenkomst wegens niet-nakoming, en vorderde subsidiair schade wegens het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen.

      De autodealer (die de onderhandelingen deels had uitbesteed aan een tussenpersoon, VJB) stelde dat er tijdens een bespreking op 28 augustus 2017 een overeenkomst tot stand gekomen was. Daarnaast stelde hij dat – als er toen niet een overeenkomst was gesloten – er verschillende latere momenten waren waarop dat wel het geval was. De rechtbank pelt de stellingen af en komt tot de slotsom dat er geen overeenkomst bereikt is.

      Tegenaanbod verhoudt zich niet met aanvaarding

      De rechtbank overweegt:

      4.4 Autodealer heeft zich primair erop beroepen dat op 28 augustus 2017 een aannemingsovereenkomst voor het bouwkundige deel tot stand is gekomen. Autodealer heeft in dat verband onder meer gesteld dat een overeenkomst tot stand is gekomen doordat hij de offerte van de aannemer van 10 juli 2017 heeft aanvaard.

      4.5 Dat standpunt kan de rechtbank niet volgen. Vast staat dat de aannemer op 10 juli 2017 een aanbieding heeft gedaan om het bouwkundige gedeelte tegen een prijs van € 960.000,- (exclusief btw) uit te voeren, onder de in de offerte genoemde voorwaarden. De prijsaanbieding ging uit van een werkomschrijving, die was gebaseerd op de in de offerte genoemde stukken (kort gezegd, 18 tekeningen, de afwerkstaat en een document verdeling werkzaamheden).

      Autodealer heeft zelf gesteld dat zij deze offerte niet zonder meer heeft aanvaard, maar met de aannemer is overeengekomen dat partijen eerst in onderling overleg het bestek zouden afstemmen. VBJ heeft vervolgens op 28 juli 2017 een conceptbestek naar de aannemer verstuurd (hierna: het bestek). Het bestek was opgesteld naar aanleiding van het overleg dat VBJ en de aannemer inmiddels met elkaar hadden gevoerd. Het bestek was dus een aanvulling ten opzichte van de stukken waarop de prijsaanbieding van 10 juli 2017 was gebaseerd. Immers, het bestek was ten tijde van de prijsaanbieding nog niet beschikbaar, althans nog niet volledig afgestemd.

      Tussen partijen is niet in geschil dat het bestek deel moest uitmaken van de opdracht. de aannemer heeft gemotiveerd gesteld dat dit een meer dan ondergeschikte afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke aanbieding was, hetgeen autodealer niet (voldoende) heeft weersproken. Derhalve valt niet in te zien dat een overeenkomst tot stand is gekomen door aanvaarding van een offerte, waarvan het bestek geen deel uitmaakte.”

      Geclausuleerde aanvaarding (tegenaanbod)

      In deze zaak speelt ook de kwestie van geclausuleerde aanvaarding van een aanbod, die moet worden opgevat als een nieuw (tegen)aanbod. De rechtbank:

      “Immers, een aanvaarding die – op een meer dan ondergeschikt punt – van het aanbod afwijkt, geldt op grond van artikel 6:225 lid 1 BW als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke aanbod. De wens van autodealer om tot een opdracht te komen op basis van de eerdere stukken én het bestek, moet dan ook als een nieuw aanbod worden gezien.”

      Dat nieuwe (tegen)aanbod is echter door de aannemer niet aanvaard, zo oordeelt de rechtbank:

      “4.6 Dan ligt vervolgens ter beantwoording voor of op 28 augustus 2017 op basis van dit nieuwe aanbod van autodealer een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen voor het bouwkundige deel, dus met inbegrip van de eisen en voorwaarden in het bestek. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook die vraag ontkennend worden beantwoord. Daarvoor is het volgende redengevend.

      4.7 Vast staat dat de aannemer na 28 juli 2017 in de gelegenheid is gesteld om het toegezonden bestek te beoordelen en haar begroting aan dit bestek te toetsen. de aannemer heeft vervolgens op 25 augustus 2017  vóór de bespreking van 28 augustus 2017  een aantal opmerkingen gemaakt op het bestek. De aannemer heeft gewezen op ontbrekende stukken in het bestek, een aantal posten die niet in de begroting zijn opgenomen en op een aantal wijzigingen ten opzichte van de tekeningen. Verder heeft de aannemer opmerkingen gemaakt over het gebruik van alternatieve fabricaten. Weliswaar zijn de opmerkingen van de aannemer over dit laatste punt vrij kort en algemeen, maar autodealer heeft moeten begrijpen dat de aannemer hiermee heeft bedoeld aan te snijden dat zij voor een aantal onderdelen alternatieve fabricaten wilde gebruiken ten opzichte van het bestek. de aannemer heeft in dit verband ook, in algemene zin, een opmerking gemaakt over de fabricaten voor de tegels en de gevelbekleding (‘specifieke fabricaten opgenomen als afwerkstaat (tegels/gevelbekleding e.d.)’).

      4.8 Autodealer heeft geen concrete omstandigheden gesteld waaruit volgt  en evenmin is gebleken  dat partijen op de bespreking van 28 augustus 2017 alle opmerkingen van de aannemer op het bestek hebben afgehandeld. De rechtbank leest in de omstandigheid dat VBJ na de bespreking  in de e-mail van 6 september 2017  een reactie heeft gegeven op de aangevoerde punten en daarvoor een voorstel heeft gedaan (met de vraag of de aannemer daarmee akkoord kon gaan), juist een contra-indicatie dat partijen al op 28 augustus 2017 overeenstemming hadden bereikt over alle geplaatste opmerkingen.

      4.9 Autodealer heeft gesteld dat partijen op 28 augustus 2017 overeenstemming hebben bereikt over, kort gezegd, een uitvoering van de verbouwing door de aannemer tegen een prijs van € 960.000,- (exclusief btw), mede op basis van het bestek ‘met kanttekeningen van 25 augustus 2017’ . Autodealer heeft ook gesteld dat de kanttekeningen een zeer geringe invloed hadden op de uiteindelijke begroting. Voor zover autodealer aldus bedoelt te betogen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over alle essentialia van de overeenkomst en dat de kanttekeningen van de aannemer slechts afwijkingen op ondergeschikte punten waren, valt dat niet te volgen. Allereerst zou het bestek onderdeel uitmaken van de opdracht. Dit bestek zou in onderling overleg tussen beide partijen in overleg worden afgestemd. Het was voor partijen dus van belang dat overeenstemming zou bestaan over alle voorwaarden en eisen van dit bestek. Bovendien konden de opmerkingen van de aannemer ook van invloed zijn op de aanneemsom. de aannemer maakte immers opmerkingen over stukken die in het bestek ontbraken, bestekposten die niet in haar begroting waren opgenomen en het gebruik van alternatieve fabricaten. Derhalve stond zonder duidelijkheid en overeenstemming over de door de aannemer geplaatste opmerkingen bij het bestek, nog geenszins vast dat de oorspronkelijk aangeboden aanneemsom (die was gebaseerd op een begroting van vóór het bestek) gelijk zou blijven. De rechtbank ziet dus niet in dat partijen enerzijds al wel overeenstemming hadden over de prijs, maar anderzijds nog geen overeenstemming hadden over de kanttekeningen van de aannemer op het bestek, die nog van invloed konden zijn op dit essentiële onderdeel van de overeenkomst, terwijl ook andere essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals het bestek dat mede de basis van de opdracht zou vormen, nog niet volledig vaststonden.

      Uit ‘elkaar de handen schudden’ is geen wilsovereenstemming af te leiden

      Het feit dat partijen elkaar bij een bespreking “de handen geschud hebben” mocht de autodealer ook niet baten:

      “4.10 Autodealer heeft ook verder geen concrete omstandigheden gesteld waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat er op 28 augustus 2017 al wel overeenstemming was over alle essentiële onderdelen, zoals de prijs. Autodealer heeft alleen gesteld dat partijen op 28 augustus 2017 ‘de handen hebben geschud’ en hebben verklaard het bijzonder prettig te vinden als familiebedrijven de samenwerking aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarin wel een duidelijke intentie worden gelezen van partijen om met elkaar verder te gaan en een vertrouwen om tot een overeenkomst te komen, maar heeft autodealer daarin, gelet op de nog openstaande opmerkingen over het bestek, nog geen definitieve overeenkomst mogen lezen. Ook uit de door autodealer genoemde omstandigheden dat de aannemer in de correspondentie in september 2017 al heeft gesproken over ‘de bouwvergadering’ en ‘het alvast starten van de werkvoorbereiding’, kan niet worden afgeleid dat er al een bindende overeenkomst was.

      Daarmee kent autodealer te veel waarde toe aan het gebruik van deze terminologie, die immers evengoed past in de lezing van de aannemer dat zij alvast wat (uitzoek)werk in gang heeft gezet om tijd te winnen, in de verwachting dat partijen wel tot een overeenkomst zouden komen.

      Bovendien biedt de e-mail van VBJ van 6 september 2017 als gezegd een duidelijke contra-indicatie dat partijen in dat stadium al een definitieve overeenkomst hadden bereikt, te meer omdat VBJ in diezelfde e-mail voor het eerst een schriftelijke overeenkomst aan de aannemer heeft toegestuurd. Die overeenkomst was niet door autodealer ondertekend en wordt bovendien door VBJ geduid als ‘een ‘concept voor de overeenkomst’. Ook daarin valt niet te lezen dat er naar het oordeel van partijen al sprake was van definitieve overeenstemming.”

      Latere onderhandelingen spelen mee

      Ook hier spelen latere ontwikkelingen een rol bij het oordeel dat er (nog) geen overeenstemming bereikt was. De rechtbank overweegt:

      “4.12 De rechtbank is evenmin van oordeel dat er op een later moment alsnog een overeenkomst tot stand is gekomen, niet voor de volledige opdracht (inclusief installatie), maar ook niet voor alleen het bouwkundige deel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

      4.13 Vast staat dat de aannemer op 7 september 2017 aan VBJ heeft bericht dat de fabricaten in het bestek (onder meer ten aanzien van de gevelbekleding) anders zijn dan de fabricaten waarmee de aannemer in haar eerdere prijsaanbieding van 10 juli 2017 had gerekend. de aannemer heeft vervolgens berekend dat het gebruik van de door autodealer gewenste leveranciers en onderaannemers behoorlijke meerkosten met zich bracht ten opzichte van de eerdere aanbieding. Partijen zijn hierover in gesprek gegaan. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een nieuwe prijsaanbieding van de aannemer op 25 september 2017 voor het volledige werk (inclusief installaties), tegen een aanneemsom van € 1.284.500 (exclusief btw) (naar de rechtbank begrijpt: € 1.015.000,- voor het bouwkundige gedeelte en € 269.500,- voor het installatiegedeelte).”

      Voor wilsovereenstemming is dus een helder aanbod en zuivere aanvaarding nodig, waarbij helder moet zijn waarop de wilsovereenstemming ziet.

      Geen schadevergoeding wegens afbreken van onderhandelingen

      Ook de subsidiaire vordering van de autodealer wegens afbreken van de onderhandelingen kon in de ogen van de rechtbank geen genade vinden. De rechtbank overwoog:

      ” Subsidiair stelt autodealer dat de aannemer de onderhandelingen in de precontractuele fase op 17 oktober 2017 onrechtmatig heeft verbroken. De aannemer heeft bij Autodealer het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat een overeenkomst tussen partijen tot stand zou komen. Partijen waren al vier maanden in onderhandeling. Partijen hebben op detailniveau met elkaar afgestemd hoe en wanneer de afspraken zouden worden uitgevoerd. de aannemer heeft herhaaldelijk aan de autodealer verzocht de schriftelijke overeenkomst op te stellen, laatstelijk nog op 16 oktober 2017. De aannemer heeft nooit een signaal gegeven dat zij het voornemen had de onderhandelingen te verbreken. Er was ook geen goede grond om de onderhandelingen op 17 oktober 2017 af te breken. Immers, iedere nadere voorwaarde die de aannemer ten aanzien van het bestek, de planning en de (meer)kosten had gesteld, was door de autodealer aanvaard. De aannemer heeft nagelaten om rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van autodealer. De aannemer heeft vier maanden lang onderhandeld. De aannemer was zich bewust van de spoedeisendheid van de opdracht. Vervolgens heeft de aannemer de onderhandelingen als donderslag bij heldere hemel verbroken. De onderhandelingen bevonden zich in een zodanig vergevorderd stadium, dat het de aannemer in elk geval niet meer vrijstond de onderhandelingen af te breken zonder de door autodealer gemaakte kosten en schade voor haar rekening te nemen. De te vergoeden schade bestaat uit de kosten die nodeloos doorautodealer in de onderhandelingsfase zijn gemaakt (het negatieve contractsbelang) en de vertragingsschade die door het afbreken van de onderhandelingen is ontstaan, aldus – steeds – autodealer.

      In 4.21 citeert de rechtbank de kernoverweging van de Hoge Raad als maatstaf voor de beoordeling van deze subsidiaire vordering, en gaat verder met te overwegen:

      4.22 Bij de beantwoording van de vraag of het afbreken van de onderhandelingen door de aannemer op 17 oktober 2017 onaanvaardbaar was, geldt in essentie hetzelfde als hiervoor al is overwogen ten aanzien van de reden voor het niet tot stand komen van een bindende aannemingsovereenkomst. Van belang is dat de aannemer vanaf september 2017 duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat het voor de aannemer van essentieel belang was dat partijen een (schriftelijke) overeenkomst voor het volledige werk zouden ondertekenen, inclusief het installatiegedeelte. de aannemer heeft op 12 oktober 2017 en 16 oktober 2017 nog nadrukkelijk om een schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk gevraagd. Op 16 oktober 2017 heeft de aannemer ook een duidelijke termijn gesteld voor het aanbieden van zo’n schriftelijke overeenkomst: uiterlijk die dag. de aannemer had ook een gerechtvaardigd belang bij het stellen van de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk, omdat de aannemer de hogere kosten voor (onder meer) de gevelbekleding via (de opslag op) de installatieopdracht moest compenseren, zodat zekerheid over een opdracht voor beide onderdelen voor haar financieel noodzakelijk was.

      4.23 Naar het oordeel van de rechtbank heeft autodealer voldoende tijd en gelegenheid gehad om aan de door de aannemer gestelde voorwaarde te voldoen en een schriftelijke overeenkomst voor het gehele werk aan te bieden. Dat autodealer dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico.”

      Zie voor de bespreking van deze uitspraak ook de pagina Totstandkomen van overeenkomsten.

      [MdV, 24-04-2023]

      ECLI:NL:RBDHA:2019:8417

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!