Pagina inhoud

    Omgang en informatie minderjarige kinderen (Titel 15, Boek 1 B.W.)

    Inleiding omgang en informatie minderjarige kinderen

    Titel 15 van Boek 1 B.W. gaat over de omgang met minderjarige kinderen, en de informatie over hun wel en wee. De Titel omvat slechts 8 bepalingen (art. 1:377a B.W. tot en met art. 1:377h B.W).

    Omgangsrecht minderjarige en niet met het gezag belaste ouder

    Een minderjarige heeft recht op omgang met zijn ouders (art. 1:377a lid 1 B.W.). Daarnaast heeft een ouder die niet met het gezag belast is het recht op omgang met zijn kind en daartoe tevens de verplichting. De minderjarige heeft ook recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het is mogelijk dat onder personen die een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan, een verwekker valt die zijn kind niet heeft erkend (HR 15 november 1996, NJ1997/423).

    Voor het aantonen van de nauwe persoonlijke betrekking is het enkele feit dat er een familierechtelijke verwantschapsband bestaat niet afdoende. Indien bijvoorbeeld een opa of oma van de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking wil aantonen, zal de opa of oma naast de familiaire band nog bijkomende omstandigheden naar voren moeten brengen. Dit geldt ook indien de verzoeker bijvoorbeeld de spermadonor of de eiceldonor is (HR 26 januari 1990, NJ 1990/630). Bij het ontbreken van een familiaire band, dient de verzoeker het bestaan van de nauwe persoonlijke betrekking aan te tonen door bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld de opvoeding of verzorging van de minderjarige in zijn gezin.

    Het is aan de rechter om een regeling vast te stellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht. De rechter kan het recht op omgang ook ontzeggen. Deze regeling of ontzegging kan voor bepaalde tijd zijn, als de tijd is verstreken herleeft het omgangsrecht. Daarnaast kan de regeling of ontzegging ook voor onbepaalde tijd zijn. De rechter zal de regeling of ontzegging vaststellen op verzoek van beide ouders gezamenlijk, op verzoek van een van hen of op verzoek van een persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat (art. 1:377a lid 2 B.W.).

    Ontzeggen omgangsrecht met minderjarige

    De rechter zal het recht op toegang alleen ontzeggen in de volgende gevallen (art. 1:377a lid 3 B.W.):

    – als de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke gezondheid van het kind. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan spanning en aanmerkelijke onrust door de omgang waar de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstige nadelige gevolgen aan overhoudt.

    – als de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang. Denk hierbij aan een persoon die de minderjarige onder invloed van drugs of alcohol ziet.

    – als het kind, dat minimaal twaalf jaar oud is, bij zijn verhoor ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat, heeft opgebracht.

    – als omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Deze mogelijkheid geeft de rechter veel vrijheid om te beoordelen of in een bepaald geval de toegang tot omgang moet worden ontzegd.

    Het recht op informatie en het recht op raadpleging van de niet met het gezag belaste ouder

    De met gezag belaste ouder moet de ouder die niet met het gezag belast is op de hoogte stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind (art. 1:337b lid 1 B.W.). Daarnaast moet de met het gezag belaste ouder de niet met het gezag belaste ouder raadplegen bij beslissingen over deze gewichtige aangelegenheden. Gewichtige aangelegenheden kunnen bijvoorbeeld de schoolkeuze of de leerprestaties van het kind zijn. Indien het nodig is kan een derde als tussenpersoon fungeren. Een ouder kan ook verzoeken aan de rechter om daarvoor een regeling vast te stellen.

    Op verzoek van de ouder die met het gezag belast is of ambtshalve, kan de rechter bepalen dat het hiervoor bepaalde geen toepassing vindt, indien het belang van het kind dit vereist (art. 1:377b lid 2 B.W.).

    Recht op informatie van de niet met het gezag belaste ouder door derden

    De niet met het gezag belaste ouder wordt desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld (art. 1:377c lid 1 B.W.). Het recht om op de hoogte gesteld te worden komt tevens toe aan een man van wie de vaderschap door de rechter is vastgesteld (art.1:207 B.W.). Onder derden die beroepshalve beschikken over informatie over het kind kan bijvoorbeeld de leerkracht of de arts van het kind vallen. Deze derden hoeven de informatie alleen te verschaffen als hierom door de niet met het gezag belaste ouder gevraagd wordt. Uitzondering op dit recht op informatie is de situatie waarin die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Een tweede uitzondering is de situatie waarin het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.

    De rechter kan op verzoek van de niet met het gezag belaste ouder bepalen dat indien de informatie is geweigerd, deze informatie toch op de door deze rechter aan te geven wijze moet worden verstrekt (art. 1:377c lid 2 B.W.). De rechter wijst het verzoek in ieder geval af als het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet. Daarnaast heeft de rechter ook de mogelijkheid het verzoek op andere gronden af te wijzen, bijvoorbeeld als uit een belangenafweging blijkt dat de belangen van anderen dan de minderjarige zwaarder wegen dan het belang van de niet met het gezag belaste ouder die om informatie verzoekt.

    Begin van de uitoefening van het recht op omgang

    De uitoefening van het recht op omgang begint zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de dag nadat de beschikking is verstrekt of verzonden (art. 1:377d lid 1 B.W.). Het is de verantwoordelijkheid van de griffier om ervoor te zorgen dat een afschrift van de desbetreffende beschikking wordt verstrekt of verzonden (art. 806 Rv.). Zie ook de pagina Rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken.

    Dit is anders indien tevens een beschikking inzake het gezag is of wordt gegeven, dan begint de uitoefening van het recht op omgang niet eerder dan op het tijdstip waarop voor de andere ouder of voor de voogd het gezag is begonnen (art. 1:377d lid 2 B.W.).

    Wijziging omgangsregeling

    Indien er omstandigheden zijn gewijzigd of op het moment dat de beslissing is genomen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, kan de rechtbank een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen (art. 1:377e lid 1 B.W.). De rechtbank heeft deze bevoegdheid indien de ouders, een van de ouders of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat hierom verzoekt. Dit geldt ook bij het recht op informatie en het recht op raadpleging van de niet met het gezag belaste ouder (art. 1:377b lid 3 B.W.).

    De rechtbank heeft tevens de bevoegdheid om een beslissing waarbij de omgang is ontzegd een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, te wijzigen (art. 1:377e lid 2 B.W.). De rechtbank kan dit doen op verzoek van een ouder of van een biologische ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Dit verzoek kan ook worden gedaan als de omstandigheden in de tussentijd niet zijn gewijzigd. Dit is anders indien een ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder of indien de ouder daarvoor is veroordeeld (art. 1:377e lid 3 B.W.). Als de rechter in dat geval de omgang heeft ontzegd voor twee jaar of langer, dan kan de rechter de beslissing waarbij de omgang is ontzegd niet eerder wijzigen op verzoek van de ouder dan twee jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is alleen anders indien de omstandigheden zijn gewijzigd of op het moment dat de beslissing is genomen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

    Informele rechtsgang minderjarige inzake omgangsregeling

    Bij procedures die gaan over de omgang, informatie of consultatie is een kind niet een zelfstandige partij in het proces. Het is voor een minderjarige wel mogelijk om via een informele rechtsgang toegang tot de rechter te krijgen, dit kan bijvoorbeeld middels een telefoongesprek (art. 1:377g B.W.).

    Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden, kan de rechter in procedures omtrent de omgang, informatie of consultatie, hier ambtshalve over beslissen, rekening houdend met de regels aangaande verzoekschriftprocedures (art. 798 e.v. Rv.). Zie de pagina Rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken.

    De rechter kan dus ambtshalve een beslissing geven op basis van art. 1:377a of art. 1:377b B.W. indien de rechter van mening is dat het kind van twaalf jaar of ouder dit op prijsstelt (art. 1:377g B.W.). Daarnaast kan de rechter ook ambtshalve een beslissing wijzigen op basis van art. 1:377e B.W., indien de rechter van mening is dat het kind van twaalf jaar of ouder dit op prijs stelt.

    Deze informele rechtsgang staat, bij procedures die gaan over de omgang, informatie of consultatie dus open voor kinderen met een minimumleeftijd van twaalf jaren (art. 1:377g B.W.). Daarnaast is het mogelijk dat kinderen jonger dan twaalf jaar de informele rechtsingang gebruiken. Dit kan echter alleen onder de voorwaarde dat deze kinderen in staat worden geacht hun belangen redelijk te kunnen waarderen. Indien de belangen van de minderjarige en de ouder(s) tegengesteld zijn, heeft de rechter de mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen, dit kan bijvoorbeeld een advocaat zijn (art. 1:250 B.W.).

    Indien de rechter een ambtelijke beslissing neemt, heeft de minderjarige, als hij daartegen in hoger beroep wil gaan, hiertoe alleen de mogelijkheid middels de vertegenwoordiging door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator (Kamerstukken II 2003/04, 29200 VI, 116, p.2 & HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409). De minderjarige heeft wel de mogelijkheid om gebruik te maken van de informele rechtsgang indien de ouder een hoger beroep instelt tegen een beslissing over de omgang (art. 1:377g B.W.).

    Procesrecht gezag over minderjarige kinderen

    Het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevat in Titel 6, Boek III Rv. de procesregels voor procedures met betrekking tot familierecht, waaronder procedures met betrekking tot het gezag over kinderen, zowel in een (echt)scheidingsprocedure als daarbuiten. Zie de pagina Procedures personen- en familierecht.

    Wanneer ouders en/of kind in een ander land resideren, dan zal in geval van procedures aan de hand van de Verordening Brussel II-ter (binnen de EU) of aan de hand van de Haagse verdragen inzake het familierecht bezien moeten worden welke rechter bevoegd is. Zie de pagina Verordening Brussel II-ter en de pagina Verdragen familierecht.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 1-03-2022; laatste bewerking 20-03-2023]

    Omgang en informatie minderjarige kinderen (Titel 15, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Omgang en informatie minderjarige kinderen (Titel 15, Boek 1 B.W.)

      Inleiding omgang en informatie minderjarige kinderen

      Titel 15 van Boek 1 B.W. gaat over de omgang met minderjarige kinderen, en de informatie over hun wel en wee. De Titel omvat slechts 8 bepalingen (art. 1:377a B.W. tot en met art. 1:377h B.W).

      Omgangsrecht minderjarige en niet met het gezag belaste ouder

      Een minderjarige heeft recht op omgang met zijn ouders (art. 1:377a lid 1 B.W.). Daarnaast heeft een ouder die niet met het gezag belast is het recht op omgang met zijn kind en daartoe tevens de verplichting. De minderjarige heeft ook recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het is mogelijk dat onder personen die een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staan, een verwekker valt die zijn kind niet heeft erkend (HR 15 november 1996, NJ1997/423).

      Voor het aantonen van de nauwe persoonlijke betrekking is het enkele feit dat er een familierechtelijke verwantschapsband bestaat niet afdoende. Indien bijvoorbeeld een opa of oma van de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking wil aantonen, zal de opa of oma naast de familiaire band nog bijkomende omstandigheden naar voren moeten brengen. Dit geldt ook indien de verzoeker bijvoorbeeld de spermadonor of de eiceldonor is (HR 26 januari 1990, NJ 1990/630). Bij het ontbreken van een familiaire band, dient de verzoeker het bestaan van de nauwe persoonlijke betrekking aan te tonen door bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld de opvoeding of verzorging van de minderjarige in zijn gezin.

      Het is aan de rechter om een regeling vast te stellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht. De rechter kan het recht op omgang ook ontzeggen. Deze regeling of ontzegging kan voor bepaalde tijd zijn, als de tijd is verstreken herleeft het omgangsrecht. Daarnaast kan de regeling of ontzegging ook voor onbepaalde tijd zijn. De rechter zal de regeling of ontzegging vaststellen op verzoek van beide ouders gezamenlijk, op verzoek van een van hen of op verzoek van een persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat (art. 1:377a lid 2 B.W.).

      Ontzeggen omgangsrecht met minderjarige

      De rechter zal het recht op toegang alleen ontzeggen in de volgende gevallen (art. 1:377a lid 3 B.W.):

      – als de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke gezondheid van het kind. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan spanning en aanmerkelijke onrust door de omgang waar de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstige nadelige gevolgen aan overhoudt.

      – als de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang. Denk hierbij aan een persoon die de minderjarige onder invloed van drugs of alcohol ziet.

      – als het kind, dat minimaal twaalf jaar oud is, bij zijn verhoor ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat, heeft opgebracht.

      – als omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. Deze mogelijkheid geeft de rechter veel vrijheid om te beoordelen of in een bepaald geval de toegang tot omgang moet worden ontzegd.

      Het recht op informatie en het recht op raadpleging van de niet met het gezag belaste ouder

      De met gezag belaste ouder moet de ouder die niet met het gezag belast is op de hoogte stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind (art. 1:337b lid 1 B.W.). Daarnaast moet de met het gezag belaste ouder de niet met het gezag belaste ouder raadplegen bij beslissingen over deze gewichtige aangelegenheden. Gewichtige aangelegenheden kunnen bijvoorbeeld de schoolkeuze of de leerprestaties van het kind zijn. Indien het nodig is kan een derde als tussenpersoon fungeren. Een ouder kan ook verzoeken aan de rechter om daarvoor een regeling vast te stellen.

      Op verzoek van de ouder die met het gezag belast is of ambtshalve, kan de rechter bepalen dat het hiervoor bepaalde geen toepassing vindt, indien het belang van het kind dit vereist (art. 1:377b lid 2 B.W.).

      Recht op informatie van de niet met het gezag belaste ouder door derden

      De niet met het gezag belaste ouder wordt desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld (art. 1:377c lid 1 B.W.). Het recht om op de hoogte gesteld te worden komt tevens toe aan een man van wie de vaderschap door de rechter is vastgesteld (art.1:207 B.W.). Onder derden die beroepshalve beschikken over informatie over het kind kan bijvoorbeeld de leerkracht of de arts van het kind vallen. Deze derden hoeven de informatie alleen te verschaffen als hierom door de niet met het gezag belaste ouder gevraagd wordt. Uitzondering op dit recht op informatie is de situatie waarin die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Een tweede uitzondering is de situatie waarin het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.

      De rechter kan op verzoek van de niet met het gezag belaste ouder bepalen dat indien de informatie is geweigerd, deze informatie toch op de door deze rechter aan te geven wijze moet worden verstrekt (art. 1:377c lid 2 B.W.). De rechter wijst het verzoek in ieder geval af als het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet. Daarnaast heeft de rechter ook de mogelijkheid het verzoek op andere gronden af te wijzen, bijvoorbeeld als uit een belangenafweging blijkt dat de belangen van anderen dan de minderjarige zwaarder wegen dan het belang van de niet met het gezag belaste ouder die om informatie verzoekt.

      Begin van de uitoefening van het recht op omgang

      De uitoefening van het recht op omgang begint zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de dag nadat de beschikking is verstrekt of verzonden (art. 1:377d lid 1 B.W.). Het is de verantwoordelijkheid van de griffier om ervoor te zorgen dat een afschrift van de desbetreffende beschikking wordt verstrekt of verzonden (art. 806 Rv.). Zie ook de pagina Rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken.

      Dit is anders indien tevens een beschikking inzake het gezag is of wordt gegeven, dan begint de uitoefening van het recht op omgang niet eerder dan op het tijdstip waarop voor de andere ouder of voor de voogd het gezag is begonnen (art. 1:377d lid 2 B.W.).

      Wijziging omgangsregeling

      Indien er omstandigheden zijn gewijzigd of op het moment dat de beslissing is genomen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, kan de rechtbank een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen (art. 1:377e lid 1 B.W.). De rechtbank heeft deze bevoegdheid indien de ouders, een van de ouders of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat hierom verzoekt. Dit geldt ook bij het recht op informatie en het recht op raadpleging van de niet met het gezag belaste ouder (art. 1:377b lid 3 B.W.).

      De rechtbank heeft tevens de bevoegdheid om een beslissing waarbij de omgang is ontzegd een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, te wijzigen (art. 1:377e lid 2 B.W.). De rechtbank kan dit doen op verzoek van een ouder of van een biologische ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Dit verzoek kan ook worden gedaan als de omstandigheden in de tussentijd niet zijn gewijzigd. Dit is anders indien een ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder of indien de ouder daarvoor is veroordeeld (art. 1:377e lid 3 B.W.). Als de rechter in dat geval de omgang heeft ontzegd voor twee jaar of langer, dan kan de rechter de beslissing waarbij de omgang is ontzegd niet eerder wijzigen op verzoek van de ouder dan twee jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit is alleen anders indien de omstandigheden zijn gewijzigd of op het moment dat de beslissing is genomen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

      Informele rechtsgang minderjarige inzake omgangsregeling

      Bij procedures die gaan over de omgang, informatie of consultatie is een kind niet een zelfstandige partij in het proces. Het is voor een minderjarige wel mogelijk om via een informele rechtsgang toegang tot de rechter te krijgen, dit kan bijvoorbeeld middels een telefoongesprek (art. 1:377g B.W.).

      Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden, kan de rechter in procedures omtrent de omgang, informatie of consultatie, hier ambtshalve over beslissen, rekening houdend met de regels aangaande verzoekschriftprocedures (art. 798 e.v. Rv.). Zie de pagina Rechtspleging in andere zaken dan scheidingszaken.

      De rechter kan dus ambtshalve een beslissing geven op basis van art. 1:377a of art. 1:377b B.W. indien de rechter van mening is dat het kind van twaalf jaar of ouder dit op prijsstelt (art. 1:377g B.W.). Daarnaast kan de rechter ook ambtshalve een beslissing wijzigen op basis van art. 1:377e B.W., indien de rechter van mening is dat het kind van twaalf jaar of ouder dit op prijs stelt.

      Deze informele rechtsgang staat, bij procedures die gaan over de omgang, informatie of consultatie dus open voor kinderen met een minimumleeftijd van twaalf jaren (art. 1:377g B.W.). Daarnaast is het mogelijk dat kinderen jonger dan twaalf jaar de informele rechtsingang gebruiken. Dit kan echter alleen onder de voorwaarde dat deze kinderen in staat worden geacht hun belangen redelijk te kunnen waarderen. Indien de belangen van de minderjarige en de ouder(s) tegengesteld zijn, heeft de rechter de mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen, dit kan bijvoorbeeld een advocaat zijn (art. 1:250 B.W.).

      Indien de rechter een ambtelijke beslissing neemt, heeft de minderjarige, als hij daartegen in hoger beroep wil gaan, hiertoe alleen de mogelijkheid middels de vertegenwoordiging door een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator (Kamerstukken II 2003/04, 29200 VI, 116, p.2 & HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1409). De minderjarige heeft wel de mogelijkheid om gebruik te maken van de informele rechtsgang indien de ouder een hoger beroep instelt tegen een beslissing over de omgang (art. 1:377g B.W.).

      Procesrecht gezag over minderjarige kinderen

      Het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevat in Titel 6, Boek III Rv. de procesregels voor procedures met betrekking tot familierecht, waaronder procedures met betrekking tot het gezag over kinderen, zowel in een (echt)scheidingsprocedure als daarbuiten. Zie de pagina Procedures personen- en familierecht.

      Wanneer ouders en/of kind in een ander land resideren, dan zal in geval van procedures aan de hand van de Verordening Brussel II-ter (binnen de EU) of aan de hand van de Haagse verdragen inzake het familierecht bezien moeten worden welke rechter bevoegd is. Zie de pagina Verordening Brussel II-ter en de pagina Verdragen familierecht.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 1-03-2022; laatste bewerking 20-03-2023]

      Omgang en informatie minderjarige kinderen (Titel 15, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!