Pagina inhoud

    Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (Titel 19, Boek 1 B.W.)

    Inleiding onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen

    Titel 19 van Boek 1 B.W. regelt de onderbewindstelling van (het vermogen van) meerderjarigen, die niet (meer) in staat zijn hun eigen vermogen naar behoren te beheren. De onderbewindstelling is een minder verdergaande maatregel dan curatele (zie Titel 16, Boek 1 B.W.). Het meerderjarigenbewind legt alleen het beheer van het vermogen in handen van een bewindvoerder. De curatele omvat de zorg voor het hele wel en wee van de onder curatele gestelde, ook de niet-financiële aspecten. De Titel omvat 21 bepalingen (art. 1:431 B.W. tot en met art. 1:449 B.W).

    Zie ook de pagina Curatele (Titel 16 Boek 1 B.W.) en de pagina Mentorschap meerderjarigen (Titel 20 Boek 1 B.W.).

    Instellen meerderjarigenbewind

    Een bewind over het vermogen van een meerderjarige kan worden ingesteld, wanneer deze vanwege lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is dit zelf te beheren, of bij problematische schulden of verkwisting. Art. 1:431 lid 1 B.W.. bepaalt: de kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:

    a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

    b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.

    Vertegenwoordiging meerderjarige onder bewind

    De bewindvoerder vertegenwoordigt de meerderjarige (de wet spreekt van ‘rechthebbende’) in en buiten rechte binnen zijn taakstelling art. 1:441 lid 1 B.W).

    De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.

    Machtiging vereist voor bepaalde handelingen bewindvoerder meerderjarigenbewind

    De bewindvoerder heeft echter voor een aantal handelingen toestemming nodig van de rechthebbende of – indien die daartoe niet in staat is of toestemming weigert – machtiging van de kantonrechter (art. 1:441 lid 2 B.W).

    Het gaat hierbij om de volgende handelingen:

    a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;

    b. het aannemen van een making of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden;

    c. geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden;

    d. overeenkomen dat een boedel, waartoe de rechthebbende gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten;

    e. het aangaan van een overeenkomst tot het beëindigen van een geschil, tenzij het voorwerp van het geschil een waarde van € 700 niet te boven gaat met uitzondering van art. 30k, lid 1, onder c Rv. (digitaal) (beproeven schikking ter zitting ten overstane van de rechter);

    f. andere bij de instelling van het bewind of nadien aangewezen handelingen.

    De kantonrechter kan ook aan de bewindvoerder een doorlopende machtiging met zodanige voorwaarden als hij geraden acht, verlenen om handelingen als in het vorige lid bedoeld te verrichten en een verleende machtiging te allen tijde wijzigen of intrekken (art. 1:441 lid 3 B.W).

    Vorderen tot verdeling van goederen bij meerderjarigenbewind

    De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Tot een verdeling, ook al geschiedt zij krachtens rechterlijk bevel, behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging overeenkomstig lid 2 (art. 1:441 lid 4 B.W). De Kantonrechter kan in plaats hiervan ook conform art. 3:181 B.W. een onpartijdige (de wet spreekt van ‘onzijdig’, maar dat is wat verwarrend in deze tijden van genderneutraliteit) persoon benoemen, die de meerderjarige bij de verdeling vertegenwoordigt.

    Aanvaarding van een nalatenschap bij meerderjarigenbewind

    De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving (art. 1:441 lid 5 B.W).

    In de kwestie leidend tot het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2022 (Markar/rechthebbende) had de bewindvoerder de Kantonrechter machtiging verzocht om de nalatenschap van de moeder van de rechthebbende te verwerpen. De Kantonrechter wees die machtiging af op grond van art. 4:193 lid 2 B.W.: volgens de rechtbank was de nalatenschap van rechtswege beneficiair aanvaard in verband met het overschrijden van de termijn van drie maanden, waarbinnen een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam de nalatenschap moet verwerpen. Het Hof stelde de bewindvoerder in het gelijk, dat art. 1:441 lid 5 B.W. ten opzichte van die bepaling een lex specialis is, die derhalve voorrang heeft boven de algemene regel van art. 4:193 lid 2 B.W.. Reden hiervoor is dat het meerderjarigenbewind minder ingrijpend bedoeld is te zijn dan wettelijke vertegenwoordiging en curatele.

    Omdat art. 1:441 lid 5 B.W. geen termijn verbindt aan de aanvaarding had de Kantonrechter het verzoek om een machtiging om de nalatenschap te verwerpen ten onrechte afgewezen. Niettemin werd het verzoek toch afgewezen, omdat de rechthebbende instemde met de verwerping en Markar dus geen machtiging nodig had.

    Het Hof overwoog (r.o. 5.7):

    “Gelet op het uitgangspunt dat de wettelijke beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen dan noodzakelijk (proportionaliteit), oordeelt het hof dat er – in het licht van het bestaan van artikel 1:441 lid 5 BW – geen goede grond bestaat de rechthebbende en de bewindvoerder verder te beknotten dan deze bepaling doet. Daar komt bij dat de positie van een rechthebbende in geval van een beschermingsbewind ook een andere is dan die van minderjarigen of curandi, voor wie artikel 4:193 BW wel geldt. Waar laatstgenoemden handelingsonbekwaam zijn, geldt dat voor de onder bewind gestelde niet. Dit rechtvaardigt het aannemen van een andere, minder vergaande beperking van de autonomie van de onder bewind gestelde bij de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen in de zin van artikel 1:441 lid 5 BW ten opzichte van artikel 4:193 BW. Het hof houdt het er dan ook, anders dan de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, voor dat artikel 4:193 BW in geval van een beschermingsbewind geen toepassing vindt. Het argument van de rechtszekerheid, namelijk dat toepassing van artikel 4:193 duidelijkheid schept omdat indien binnen drie maanden geen andere keuze is uitgebracht beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap vaststaat, leidt niet tot een ander oordeel. Het staat iedere belanghebbende immers ook in geval van een beschermingsbewind vrij om overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 BW de kantonrechter te verzoeken een erfgenaam die zijn keuze nog niet heeft gedaan hiervoor een termijn te stellen.”

    Zie ook de pagina Aanvaarding en verwerping van nalatenschappen en legaten.

    Ontbrekende bepalingen

    Deze titel wordt nog nader uitgewerkt.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 1-03-2022; laatste bewerking 19-10-2022]

    Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (Titel 19, Boek 1 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (Titel 19, Boek 1 B.W.)

      Inleiding onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen

      Titel 19 van Boek 1 B.W. regelt de onderbewindstelling van (het vermogen van) meerderjarigen, die niet (meer) in staat zijn hun eigen vermogen naar behoren te beheren. De onderbewindstelling is een minder verdergaande maatregel dan curatele (zie Titel 16, Boek 1 B.W.). Het meerderjarigenbewind legt alleen het beheer van het vermogen in handen van een bewindvoerder. De curatele omvat de zorg voor het hele wel en wee van de onder curatele gestelde, ook de niet-financiële aspecten. De Titel omvat 21 bepalingen (art. 1:431 B.W. tot en met art. 1:449 B.W).

      Zie ook de pagina Curatele (Titel 16 Boek 1 B.W.) en de pagina Mentorschap meerderjarigen (Titel 20 Boek 1 B.W.).

      Instellen meerderjarigenbewind

      Een bewind over het vermogen van een meerderjarige kan worden ingesteld, wanneer deze vanwege lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is dit zelf te beheren, of bij problematische schulden of verkwisting. Art. 1:431 lid 1 B.W.. bepaalt: de kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:

      a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

      b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.

      Vertegenwoordiging meerderjarige onder bewind

      De bewindvoerder vertegenwoordigt de meerderjarige (de wet spreekt van ‘rechthebbende’) in en buiten rechte binnen zijn taakstelling art. 1:441 lid 1 B.W).

      De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.

      Machtiging vereist voor bepaalde handelingen bewindvoerder meerderjarigenbewind

      De bewindvoerder heeft echter voor een aantal handelingen toestemming nodig van de rechthebbende of – indien die daartoe niet in staat is of toestemming weigert – machtiging van de kantonrechter (art. 1:441 lid 2 B.W).

      Het gaat hierbij om de volgende handelingen:

      a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;

      b. het aannemen van een making of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden;

      c. geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden;

      d. overeenkomen dat een boedel, waartoe de rechthebbende gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten;

      e. het aangaan van een overeenkomst tot het beëindigen van een geschil, tenzij het voorwerp van het geschil een waarde van € 700 niet te boven gaat met uitzondering van art. 30k, lid 1, onder c Rv. (digitaal) (beproeven schikking ter zitting ten overstane van de rechter);

      f. andere bij de instelling van het bewind of nadien aangewezen handelingen.

      De kantonrechter kan ook aan de bewindvoerder een doorlopende machtiging met zodanige voorwaarden als hij geraden acht, verlenen om handelingen als in het vorige lid bedoeld te verrichten en een verleende machtiging te allen tijde wijzigen of intrekken (art. 1:441 lid 3 B.W).

      Vorderen tot verdeling van goederen bij meerderjarigenbewind

      De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd de verdeling te vorderen van goederen, waarvan een onverdeeld aandeel tot zijn bewind behoort. Tot een verdeling, ook al geschiedt zij krachtens rechterlijk bevel, behoeft de bewindvoerder toestemming of machtiging overeenkomstig lid 2 (art. 1:441 lid 4 B.W). De Kantonrechter kan in plaats hiervan ook conform art. 3:181 B.W. een onpartijdige (de wet spreekt van ‘onzijdig’, maar dat is wat verwarrend in deze tijden van genderneutraliteit) persoon benoemen, die de meerderjarige bij de verdeling vertegenwoordigt.

      Aanvaarding van een nalatenschap bij meerderjarigenbewind

      De bewindvoerder is, met uitsluiting van de rechthebbende, bevoegd een aan de rechthebbende opgekomen nalatenschap te aanvaarden. Tenzij de aanvaarding geschiedt met toestemming van de rechthebbende, kan de bewindvoerder niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving (art. 1:441 lid 5 B.W).

      In de kwestie leidend tot het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2022 (Markar/rechthebbende) had de bewindvoerder de Kantonrechter machtiging verzocht om de nalatenschap van de moeder van de rechthebbende te verwerpen. De Kantonrechter wees die machtiging af op grond van art. 4:193 lid 2 B.W.: volgens de rechtbank was de nalatenschap van rechtswege beneficiair aanvaard in verband met het overschrijden van de termijn van drie maanden, waarbinnen een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam de nalatenschap moet verwerpen. Het Hof stelde de bewindvoerder in het gelijk, dat art. 1:441 lid 5 B.W. ten opzichte van die bepaling een lex specialis is, die derhalve voorrang heeft boven de algemene regel van art. 4:193 lid 2 B.W.. Reden hiervoor is dat het meerderjarigenbewind minder ingrijpend bedoeld is te zijn dan wettelijke vertegenwoordiging en curatele.

      Omdat art. 1:441 lid 5 B.W. geen termijn verbindt aan de aanvaarding had de Kantonrechter het verzoek om een machtiging om de nalatenschap te verwerpen ten onrechte afgewezen. Niettemin werd het verzoek toch afgewezen, omdat de rechthebbende instemde met de verwerping en Markar dus geen machtiging nodig had.

      Het Hof overwoog (r.o. 5.7):

      “Gelet op het uitgangspunt dat de wettelijke beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen dan noodzakelijk (proportionaliteit), oordeelt het hof dat er – in het licht van het bestaan van artikel 1:441 lid 5 BW – geen goede grond bestaat de rechthebbende en de bewindvoerder verder te beknotten dan deze bepaling doet. Daar komt bij dat de positie van een rechthebbende in geval van een beschermingsbewind ook een andere is dan die van minderjarigen of curandi, voor wie artikel 4:193 BW wel geldt. Waar laatstgenoemden handelingsonbekwaam zijn, geldt dat voor de onder bewind gestelde niet. Dit rechtvaardigt het aannemen van een andere, minder vergaande beperking van de autonomie van de onder bewind gestelde bij de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen in de zin van artikel 1:441 lid 5 BW ten opzichte van artikel 4:193 BW. Het hof houdt het er dan ook, anders dan de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, voor dat artikel 4:193 BW in geval van een beschermingsbewind geen toepassing vindt. Het argument van de rechtszekerheid, namelijk dat toepassing van artikel 4:193 duidelijkheid schept omdat indien binnen drie maanden geen andere keuze is uitgebracht beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap vaststaat, leidt niet tot een ander oordeel. Het staat iedere belanghebbende immers ook in geval van een beschermingsbewind vrij om overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 BW de kantonrechter te verzoeken een erfgenaam die zijn keuze nog niet heeft gedaan hiervoor een termijn te stellen.”

      Zie ook de pagina Aanvaarding en verwerping van nalatenschappen en legaten.

      Ontbrekende bepalingen

      Deze titel wordt nog nader uitgewerkt.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 1-03-2022; laatste bewerking 19-10-2022]

      Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen (Titel 19, Boek 1 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!