Pagina inhoud

    Komt de rechterlijke betalingsregeling er?

    Schuldenproblematiek brengt al jaren veel pennen in beweging. Het Kamerdossier Preventie en bestrijding van stille armoede gaat terug tot 1995. In juni 2021 heeft het (vorige) kabinet bij monde van minister Dekker aangekondigd een wetsvoorstel te willen indienen tot aanpassing van art. 6:29 B.W., op grond waarvan de rechter een betalingsregeling kan opleggen. Eind augustus heeft de Raad voor de rechtspraak zijn advies uitgebracht over dit wetsvoorstel. Op 14 september 2022 heeft de Nederlandse Orde van Advocaten het advies van de adviescommissie wetgeving aan minister Weerwind toegezonden. De rechterlijke macht is positief over het voorstel, de NOvA adviseert om het wetsvoorstel naar de prullenbak te verwijzen.

    Het kabinet is al enige tijd doende met het treffen van maatregelen om de schuldenproblematiek in goede banen te leiden. Motief lijkt daarbij mede (of vooral?) te zijn om de belasting van het rechterlijk apparaat terug te dringen. In het vorige regeerakkoord 2017–2021 (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) was opgenomen dat de juridische afhandeling van schulden moet worden verbeterd. Schuldeisers dienen eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling te onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.

    In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2021 heeft minister Dekker van Rechtsbescherming onder meer de invoering aangekondigd van het opleggen van een betalingsregeling door de rechter. Daartoe zou art. 6:29 B.W. gewijzigd moeten worden, waardoor het niet alleen meer aan de schuldeiser is om te beslissen of hij genoegen wil nemen met betaling in termijnen. De wet bepaalt thans “De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen”. Zie ook de pagina Nakoming van verbintenissen.

    Opleggen betalingsregeling door de rechter als partijen het niet eens kunnen worden

    De minister merkte in zijn brief van juni 2021 al op, dat de Raad voor de Rechtspraak positief staat tegenover deze mogelijkheid. De minister vond, dat in de gevallen waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar gevergd kan worden dat hij zijn vordering in één keer betaalt, het voor een rechter, nadat partijen zich hierover hebben kunnen uitlaten, mogelijk moet worden om een betalingsregeling op te leggen. Hetzelfde geldt ingeval partijen het niet eens kunnen worden over de hoogte van het termijnbedrag van een betalingsregeling. Hierbij dient volgens de minister wel worden meegenomen dat er geen sprake moet zijn van onevenredige benadeling van de schuldeiser.

    De rechter kan daartoe zijn instrumentarium tot het verkrijgen van inlichtingen benutten, volgens de minister. De rechter heeft binnen zijn normale bevoegdheden voldoende mogelijkheden om de benodigde informatie op te vragen over de inkomenspositie van de schuldenaar en eventuele andere schulden, beslagen of betalingsregelingen.

    Om uitvoering te geven aan het regeerakkoord heeft het WODC laten onderzoeken hoe de private markt invulling geeft aan betalingsregelingen en hoe gestimuleerd kan worden dat vaker haalbare betalingsregelingen worden getroffen. Het rapport ‘Betalingsregelingen – Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers’ is op 1 september 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.

    Internetconsultatie wetsvoorstel betalingsregeling op te leggen door de rechter

    De minister van Rechtsbescherming heeft vervolgens een wetsvoorstel rechterlijke betalingsregeling ter internetconsultatie gepubliceerd. De sluitingsdatum daarvan was 14 september 2022.

    Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn te downloaden via de website van de internetconsultatie (of door de klikken op de woorden wetsvoorstel of memorie van toelichting). Er is ook een ‘IAK‘ bijgevoegd met Jip en Janneke uitleg.

    Het wetsvoorstel blinkt uit door eenvoud: het houdt in dat aan art. 6:29 B.W. een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt:

    “In afwijking van het eerste lid kan de rechter, wanneer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij een verschuldigde geldsom in één keer betaalt en de schuldeiser niet onevenredig wordt benadeeld, een betalingsregeling opleggen. De rechter stelt partijen vooraf in de gelegenheid zich over de regeling uit te laten.”

    In de MvT merkt de minister op dat ‘een passende betalingsregeling kan bijdragen aan het voorkomen dat schuldenaren (verder) in de financiële problemen komen’. Helaas heeft dit bij de Ontvanger minder voorgezeten in het toeslagenaffaire, dus uit de mond van het kabinet klinkt dit wat onwaarachtig, maar goed. De regeling ziet ook op situaties waarin de schuldeiser wel wil meewerken aan een betalingsregeling, maar alleen met aflossingsbedragen die de afloscapaciteit van de schuldenaar (ver) te boven gaan.

    Het wetsvoorstel geeft de rechter daarom de bevoegdheid een betalingsregeling op te leggen, wanneer het op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij zijn vordering in één keer betaalt. De rechter weegt daarbij ook de belangen van de schuldeiser.

    Geen algemeen recht op een betalingsregeling

    De wetgever waakt er wel voor geen algemeen recht op een betalingsregeling kan het vertrouwen in het handelsverkeer ondermijnen. Daarnaast kan dit kleinere schuldeisers in de financiële problemen brengen en zullen betalingsregelingen niet in alle gevallen een oplossing bieden, bijvoorbeeld voor mensen met problematische schulden. Een algemeen recht op een betalingsregeling is dus niet een passende oplossing voor het probleem dat de schuldenaren (verder) in financiële problemen komen doordat zij hun schuld niet altijd in één keer kunnen betalen. Een algemeen recht zou ook gelden voor schuldenaren die niet willen betalen, terwijl een betalingsregeling is bedoeld voor schuldenaren die niet in één keer kunnen betalen.

    Pilots voorafgaand aan het wetsvoorstel

    De MvT maakt ook melding van verschillende pilots, die hebben plaatsgevonden om dit instrument te beproeven. In de meerderheid van de incassozaken die via de Kantonrechter verlopen komt 70 – 80 procent van de gedaagden niet opdagen. Wanneer zij wel verschijnen is het vaak te laat voor een regeling, ook omdat de schuldeisers niet zelf ter zitting aanwezig zijn.

    Bij de experimenten werden betere resultaten bereikt, doordat er schuldhulpverleners bij de procedures betrokken worden en bij huurzaken of incasso’s over zorgpremies gezocht wordt naar een bredere aanpak van vaak complexe problematiek van schuldenaren.

    De minister hoopt, dat van deze regeling ook een preventieve werking zal uitgaan doordat schuldeisers zich al eerder zullen inspannen om met de schuldenaar tot een regeling te komen.

    Overgangsrecht en Caribisch gebied

    Bezien zal worden of in het Caribisch gebied ook behoefte bestaat aan een door de rechter op te leggen betalingsregeling. De regeling zal wat de minister betreft directe werking hebben: ook in lopende zaken kan de rechter na inwerkingtreding een betalingsregeling opleggen.

    Advies Raad voor de Rechtspraak betalingsregeling via de rechter

    De Raad voor de Rechtspraak voorziet in zijn advies van 26 augustus 2022 geen negatieve gevolgen van de wetswijziging. De Raad spreekt zelfs zijn waardering uit voor de in het Wetsvoorstel aan de rechter toegekende bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen. De Raad suggereert slechts twee kleine tekstaanpassingen voor de MvT.

    De Raad verwacht dat er een kleine werklastverzwaring zal kunnen optreden, maar anderzijds verwacht de Raad ook een verlichting. Per saldo zou dit zelfs tot een vermindering leiden. Wanneer het wetsvoorstel nog mocht worden aangepast dan wil de Raad hierop wel kunnen inspreken vanwege mogelijke werklastverzwaringen die daardoor zouden kunnen ontstaan.

    Advies wetgevingscommissie Nederlandse Orde van Advocaten inzake het wetsvoorstel betalingsregeling via de rechter

    Een stuk minder positief is de NOvA. Die wil blijkens het advies van 14 september 2022 dat het wetsvoorstel naar de prullenbak wordt verwezen. Allereerst wijst de commissie er op, dat de pilots met o.a. Achmea onwenselijk zijn. De commissie gaat op pag. 5 (2e alinea) dieper op die zorgen in. Overigens heeft de minister inmiddels tot opluchting van de NOvA besloten die projecten van zijn voorganger inderdaad te staken.

    De commissie vindt, dat in het streven om de schuldenaar te hulp te schieten de belangen van de schuldeiser onvoldoende in ogenschouw zijn genomen. Ook vindt zij, dat het beoordelingskader van de rechter onduidelijk is; niet valt in te zien waarom art. 6:248 B.W. en/of art. 6:258 B.W. hier niet voor worden aangehouden als kader. Verder rijst de vraag hoe deze regeling zich verhoudt tot bijvoorbeeld art. 3:276 B.W., dat de verhaalsbevoegdheid van de schuldeiser voorop stelt.

    Gelet op de vergaande bevoegdheid van de rechter in dit wetsvoorstel acht de adviescommissie het aangewezen voorwaarden te verbinden aan de mogelijkheid voor de rechter een betalingsregeling op te leggen, bijvoorbeeld het overleggen van bepaalde informatie (volgens de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toevoeging of het (griffie)tarief voor onvermogenden). Het formuleren van voorwaarden maakt ook dat voor rechtzoekenden beter is in te schatten wanneer de rechter wel of niet van deze bevoegdheid gebruik kan maken.

    Verder wijst de adviescommissie er op dat het verkrijgen van informatie over de inkomenspositie niet voldoende is, het zou moeten gaan over de vermogenspositie. Dit is in het licht van recente jurisprudentie over de informatieplicht van de schuldenaar in het kader van art. 475g Rv. een terechte opmerking. Zie de pagina Executoriaal beslag onder derden.

    Verder merkt de commissie op, dat als de minister de lasten voor schuldenaren wil verlichten, het onderscheid in griffierecht ook moet worden bekeken. “Als de wetgever de positie van schuldenaren wenst te verbeteren, ligt het voor de hand de extra financiële belasting voor schuldenaren met een niet-natuurlijke persoon als schuldeiser (welke extra kosten de Staat ten goede komen) af te schaffen.” ook is de regeling op het punt van kosten en rente niet goed uitgewerkt, aldus de commissie.

    De commissie pleit voor registratie van door de rechter opgelegde regelingen bij het BKR, zodat schuldenaren alleen om zo’n regeling vragen als dit echt nodig is.

    De commissie bepleit verder het opnemen van zekerheidstelling als onderdeel van de regeling mogelijk te maken (nu geldt daarvoor dat het stellen van extra zekerheid in het kader van een betalingsregeling een onverplichte rechtshandeling is). Bij de inzet van schuldhulpverleners plaatst de commissie vraagtekens omdat de rechterlijke macht al overbelast is en achterstanden heeft.

    Gaat de rechterlijke betalingsregeling er komen?

    Er zijn dus voorstanders en tegenstanders van de rechter op te leggen betalingsregeling. Ik denk dat de minister voorbij zal gaan aan de bezwaren van de NOvA – wel is besloten de experimenten met Achmea te staken – en dat het wetsvoorstel binnenkort bij de Tweede Kamer zal worden ingediend, mede gezien deze lang levende voornemen van het kabinet en gelet op het enthousiasme van de kant van de rechtspraak. Misschien dat enkele van de suggesties van de NOvA worden meegenomen in een kleine aanvulling op het concept wetsvoorstel.

    MdV, 29 september 2022

    Pagina inhoud

      Komt de rechterlijke betalingsregeling er?

      Schuldenproblematiek brengt al jaren veel pennen in beweging. Het Kamerdossier Preventie en bestrijding van stille armoede gaat terug tot 1995. In juni 2021 heeft het (vorige) kabinet bij monde van minister Dekker aangekondigd een wetsvoorstel te willen indienen tot aanpassing van art. 6:29 B.W., op grond waarvan de rechter een betalingsregeling kan opleggen. Eind augustus heeft de Raad voor de rechtspraak zijn advies uitgebracht over dit wetsvoorstel. Op 14 september 2022 heeft de Nederlandse Orde van Advocaten het advies van de adviescommissie wetgeving aan minister Weerwind toegezonden. De rechterlijke macht is positief over het voorstel, de NOvA adviseert om het wetsvoorstel naar de prullenbak te verwijzen.

      Het kabinet is al enige tijd doende met het treffen van maatregelen om de schuldenproblematiek in goede banen te leiden. Motief lijkt daarbij mede (of vooral?) te zijn om de belasting van het rechterlijk apparaat terug te dringen. In het vorige regeerakkoord 2017–2021 (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) was opgenomen dat de juridische afhandeling van schulden moet worden verbeterd. Schuldeisers dienen eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling te onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.

      In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2021 heeft minister Dekker van Rechtsbescherming onder meer de invoering aangekondigd van het opleggen van een betalingsregeling door de rechter. Daartoe zou art. 6:29 B.W. gewijzigd moeten worden, waardoor het niet alleen meer aan de schuldeiser is om te beslissen of hij genoegen wil nemen met betaling in termijnen. De wet bepaalt thans “De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen”. Zie ook de pagina Nakoming van verbintenissen.

      Opleggen betalingsregeling door de rechter als partijen het niet eens kunnen worden

      De minister merkte in zijn brief van juni 2021 al op, dat de Raad voor de Rechtspraak positief staat tegenover deze mogelijkheid. De minister vond, dat in de gevallen waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar gevergd kan worden dat hij zijn vordering in één keer betaalt, het voor een rechter, nadat partijen zich hierover hebben kunnen uitlaten, mogelijk moet worden om een betalingsregeling op te leggen. Hetzelfde geldt ingeval partijen het niet eens kunnen worden over de hoogte van het termijnbedrag van een betalingsregeling. Hierbij dient volgens de minister wel worden meegenomen dat er geen sprake moet zijn van onevenredige benadeling van de schuldeiser.

      De rechter kan daartoe zijn instrumentarium tot het verkrijgen van inlichtingen benutten, volgens de minister. De rechter heeft binnen zijn normale bevoegdheden voldoende mogelijkheden om de benodigde informatie op te vragen over de inkomenspositie van de schuldenaar en eventuele andere schulden, beslagen of betalingsregelingen.

      Om uitvoering te geven aan het regeerakkoord heeft het WODC laten onderzoeken hoe de private markt invulling geeft aan betalingsregelingen en hoe gestimuleerd kan worden dat vaker haalbare betalingsregelingen worden getroffen. Het rapport ‘Betalingsregelingen – Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers’ is op 1 september 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.

      Internetconsultatie wetsvoorstel betalingsregeling op te leggen door de rechter

      De minister van Rechtsbescherming heeft vervolgens een wetsvoorstel rechterlijke betalingsregeling ter internetconsultatie gepubliceerd. De sluitingsdatum daarvan was 14 september 2022.

      Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn te downloaden via de website van de internetconsultatie (of door de klikken op de woorden wetsvoorstel of memorie van toelichting). Er is ook een ‘IAK‘ bijgevoegd met Jip en Janneke uitleg.

      Het wetsvoorstel blinkt uit door eenvoud: het houdt in dat aan art. 6:29 B.W. een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt:

      “In afwijking van het eerste lid kan de rechter, wanneer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij een verschuldigde geldsom in één keer betaalt en de schuldeiser niet onevenredig wordt benadeeld, een betalingsregeling opleggen. De rechter stelt partijen vooraf in de gelegenheid zich over de regeling uit te laten.”

      In de MvT merkt de minister op dat ‘een passende betalingsregeling kan bijdragen aan het voorkomen dat schuldenaren (verder) in de financiële problemen komen’. Helaas heeft dit bij de Ontvanger minder voorgezeten in het toeslagenaffaire, dus uit de mond van het kabinet klinkt dit wat onwaarachtig, maar goed. De regeling ziet ook op situaties waarin de schuldeiser wel wil meewerken aan een betalingsregeling, maar alleen met aflossingsbedragen die de afloscapaciteit van de schuldenaar (ver) te boven gaan.

      Het wetsvoorstel geeft de rechter daarom de bevoegdheid een betalingsregeling op te leggen, wanneer het op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij zijn vordering in één keer betaalt. De rechter weegt daarbij ook de belangen van de schuldeiser.

      Geen algemeen recht op een betalingsregeling

      De wetgever waakt er wel voor geen algemeen recht op een betalingsregeling kan het vertrouwen in het handelsverkeer ondermijnen. Daarnaast kan dit kleinere schuldeisers in de financiële problemen brengen en zullen betalingsregelingen niet in alle gevallen een oplossing bieden, bijvoorbeeld voor mensen met problematische schulden. Een algemeen recht op een betalingsregeling is dus niet een passende oplossing voor het probleem dat de schuldenaren (verder) in financiële problemen komen doordat zij hun schuld niet altijd in één keer kunnen betalen. Een algemeen recht zou ook gelden voor schuldenaren die niet willen betalen, terwijl een betalingsregeling is bedoeld voor schuldenaren die niet in één keer kunnen betalen.

      Pilots voorafgaand aan het wetsvoorstel

      De MvT maakt ook melding van verschillende pilots, die hebben plaatsgevonden om dit instrument te beproeven. In de meerderheid van de incassozaken die via de Kantonrechter verlopen komt 70 – 80 procent van de gedaagden niet opdagen. Wanneer zij wel verschijnen is het vaak te laat voor een regeling, ook omdat de schuldeisers niet zelf ter zitting aanwezig zijn.

      Bij de experimenten werden betere resultaten bereikt, doordat er schuldhulpverleners bij de procedures betrokken worden en bij huurzaken of incasso’s over zorgpremies gezocht wordt naar een bredere aanpak van vaak complexe problematiek van schuldenaren.

      De minister hoopt, dat van deze regeling ook een preventieve werking zal uitgaan doordat schuldeisers zich al eerder zullen inspannen om met de schuldenaar tot een regeling te komen.

      Overgangsrecht en Caribisch gebied

      Bezien zal worden of in het Caribisch gebied ook behoefte bestaat aan een door de rechter op te leggen betalingsregeling. De regeling zal wat de minister betreft directe werking hebben: ook in lopende zaken kan de rechter na inwerkingtreding een betalingsregeling opleggen.

      Advies Raad voor de Rechtspraak betalingsregeling via de rechter

      De Raad voor de Rechtspraak voorziet in zijn advies van 26 augustus 2022 geen negatieve gevolgen van de wetswijziging. De Raad spreekt zelfs zijn waardering uit voor de in het Wetsvoorstel aan de rechter toegekende bevoegdheid om een betalingsregeling op te leggen. De Raad suggereert slechts twee kleine tekstaanpassingen voor de MvT.

      De Raad verwacht dat er een kleine werklastverzwaring zal kunnen optreden, maar anderzijds verwacht de Raad ook een verlichting. Per saldo zou dit zelfs tot een vermindering leiden. Wanneer het wetsvoorstel nog mocht worden aangepast dan wil de Raad hierop wel kunnen inspreken vanwege mogelijke werklastverzwaringen die daardoor zouden kunnen ontstaan.

      Advies wetgevingscommissie Nederlandse Orde van Advocaten inzake het wetsvoorstel betalingsregeling via de rechter

      Een stuk minder positief is de NOvA. Die wil blijkens het advies van 14 september 2022 dat het wetsvoorstel naar de prullenbak wordt verwezen. Allereerst wijst de commissie er op, dat de pilots met o.a. Achmea onwenselijk zijn. De commissie gaat op pag. 5 (2e alinea) dieper op die zorgen in. Overigens heeft de minister inmiddels tot opluchting van de NOvA besloten die projecten van zijn voorganger inderdaad te staken.

      De commissie vindt, dat in het streven om de schuldenaar te hulp te schieten de belangen van de schuldeiser onvoldoende in ogenschouw zijn genomen. Ook vindt zij, dat het beoordelingskader van de rechter onduidelijk is; niet valt in te zien waarom art. 6:248 B.W. en/of art. 6:258 B.W. hier niet voor worden aangehouden als kader. Verder rijst de vraag hoe deze regeling zich verhoudt tot bijvoorbeeld art. 3:276 B.W., dat de verhaalsbevoegdheid van de schuldeiser voorop stelt.

      Gelet op de vergaande bevoegdheid van de rechter in dit wetsvoorstel acht de adviescommissie het aangewezen voorwaarden te verbinden aan de mogelijkheid voor de rechter een betalingsregeling op te leggen, bijvoorbeeld het overleggen van bepaalde informatie (volgens de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toevoeging of het (griffie)tarief voor onvermogenden). Het formuleren van voorwaarden maakt ook dat voor rechtzoekenden beter is in te schatten wanneer de rechter wel of niet van deze bevoegdheid gebruik kan maken.

      Verder wijst de adviescommissie er op dat het verkrijgen van informatie over de inkomenspositie niet voldoende is, het zou moeten gaan over de vermogenspositie. Dit is in het licht van recente jurisprudentie over de informatieplicht van de schuldenaar in het kader van art. 475g Rv. een terechte opmerking. Zie de pagina Executoriaal beslag onder derden.

      Verder merkt de commissie op, dat als de minister de lasten voor schuldenaren wil verlichten, het onderscheid in griffierecht ook moet worden bekeken. “Als de wetgever de positie van schuldenaren wenst te verbeteren, ligt het voor de hand de extra financiële belasting voor schuldenaren met een niet-natuurlijke persoon als schuldeiser (welke extra kosten de Staat ten goede komen) af te schaffen.” ook is de regeling op het punt van kosten en rente niet goed uitgewerkt, aldus de commissie.

      De commissie pleit voor registratie van door de rechter opgelegde regelingen bij het BKR, zodat schuldenaren alleen om zo’n regeling vragen als dit echt nodig is.

      De commissie bepleit verder het opnemen van zekerheidstelling als onderdeel van de regeling mogelijk te maken (nu geldt daarvoor dat het stellen van extra zekerheid in het kader van een betalingsregeling een onverplichte rechtshandeling is). Bij de inzet van schuldhulpverleners plaatst de commissie vraagtekens omdat de rechterlijke macht al overbelast is en achterstanden heeft.

      Gaat de rechterlijke betalingsregeling er komen?

      Er zijn dus voorstanders en tegenstanders van de rechter op te leggen betalingsregeling. Ik denk dat de minister voorbij zal gaan aan de bezwaren van de NOvA – wel is besloten de experimenten met Achmea te staken – en dat het wetsvoorstel binnenkort bij de Tweede Kamer zal worden ingediend, mede gezien deze lang levende voornemen van het kabinet en gelet op het enthousiasme van de kant van de rechtspraak. Misschien dat enkele van de suggesties van de NOvA worden meegenomen in een kleine aanvulling op het concept wetsvoorstel.

      MdV, 29 september 2022

      Meer actualiteiten