Pagina inhoud

    HR 25 maart 2005 (Megavastgoed)

    Het kan zich ook voordoen dat de procespartij waartegen de andere partij een rechtsmiddel wil instellen niet meer bestaat. Wanneer dit het gevolg is van fusie, hoeft dit niet per definitie tot niet-ontvankelijkheid te leiden.

    Dit deed zich voor in de zaak leidend tot het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 maart 2005 (Megavastgoed).

    Procespartij opgehouden te bestaan door juridische splitsing

    Hier was de oorspronkelijke procespartij door een juridische splitsing opgehouden te bestaan. Mega Vastgoed had haar wederpartij bij een vastgoedtransactie gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat er een koop tot stand was gekomen, en subsidiair tot dooronderhandelen. De rechtbank wees de subsidiaire vordering toe. Het Hof wees de primaire vordering toe, en de wederpartij stelde cassatie in. Mega vroeg  vervolgens de eiser in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat Mega Vastgoed niet meer bestond. Dit verzoek werd afgewezen.

    Overwegingen Hoge Raad in het arrest Megavastgoed

    De Hoge Raad overwoog:

    “Aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep ligt de stelling ten grondslag dat Mega niet langer bestaat door het met ingang van 14 september 1999 van kracht worden van een zuivere splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW van die vennootschap en dat niet Mega, doch de verkrijgende vennootschap Mega Projecten B.V. in cassatie gedagvaard had dienen te worden. Gesteld wordt dat [eiser] c.s. daarvan ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in cassatie (op 18 mei 2004) redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn, nu de splitsing in het handelsregister is ingeschreven en de inschrijving van Mega aldaar per 20 september 1999 is beëindigd.

    Bij de beoordeling van dit verweer moet worden uitgegaan van de regel dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie, doch dat wanneer die wederpartij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel niet meer bestaat, het rechtsmiddel – op straffe van niet-ontvankelijkheid – uitsluitend tegen de rechtsopvolger kan worden ingesteld. Nu tijdens de procedure in hoger beroep een splitsing als hiervoor in 3.1 bedoeld heeft plaatsgevonden die tot gevolg had dat Mega heeft opgehouden te bestaan en dat haar rechten zijn overgegaan op Mega Projecten B.V., kon het cassatieberoep derhalve in beginsel slechts worden ingesteld tegen deze laatste vennootschap. Het instellen van een rechtsmiddel tegen een niet meer bestaande rechtspersoon behoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien de partij die het rechtsmiddel instelt niet weet en redelijkerwijs ook niet behoeft te weten dat een rechtsovergang aan de zijde van haar wederpartij heeft plaatsgevonden. Anders dan het verweer kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat op een partij die een rechtsmiddel aanwendt onder alle omstandigheden te dezen een onderzoeksplicht rust voordat hij dat rechtsmiddel instelt tegen zijn wederpartij uit de vorige instantie (vgl. HR 10 september 2004, LJN AO9053).

    Voor een zodanige onderzoeksplicht is geen plaats in een geval als het onderhavige, waarin Mega in de loop van het hoger beroep heeft opgehouden te bestaan, doch niettemin nadien op naam van Mega is voortgeprocedeerd, beweerdelijk namens Mega haar laatst ingeschreven bestuurder ter comparitie is verschenen en bij de enquête getuigen zijn voorgebracht, alles zonder dat het feit van de rechtsopvolging op de voet van art. 225 lid 1, aanhef en onder c., Rv. aan [eisers] is betekend dan wel schorsing van het geding bij akte ter rolle is bewerkstelligd.

    Het beroep op niet-ontvankelijkheid dient derhalve te worden verworpen.”

    Hoe om te gaan met verdwenen procespartij?

    De oplossing voor deze processuele kwestie reikt de Hoge Raad in deze arresten aan. De Hoge Raad overweegt:

    “Nu het geding in hoger beroep ten name van Mega is voortgezet hoewel deze sedert 14 september 1999 niet meer bestond, moet het ervoor worden gehouden dat die voortzetting is geschied door de rechtsopvolger van Mega, overeenkomstig de mogelijkheid, genoemd in HR 15 juni 2001 (We Vastgoed/VIB Nederland, NJ 2001, 435). Nu zich op de aan Mega, als wederpartij van [eisers] in hoger beroep, uitgebrachte cassatiedagvaarding een advocaat heeft gesteld, moet worden aangenomen dat in cassatie de rechtsopvolger van Mega is verschenen. Die rechtsopvolger kan het geding in cassatie, op de voet van hetgeen in het evenbedoelde arrest is beslist, voortzetten hetzij ten name van Mega, hetzij op haar eigen naam.

    Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Termijn hoger beroep. Zie ook de uitspraak inzake werkneemster/Euronext, waarin zich een vergelijkbare situatie voordeed.

    [MdV, 8-06-2023]

    Uitspraak

    ECLI:NL:HR:2005:AR7437

    Hoge Raad

    25-03-2005

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      HR 25 maart 2005 (Megavastgoed)

      Het kan zich ook voordoen dat de procespartij waartegen de andere partij een rechtsmiddel wil instellen niet meer bestaat. Wanneer dit het gevolg is van fusie, hoeft dit niet per definitie tot niet-ontvankelijkheid te leiden.

      Dit deed zich voor in de zaak leidend tot het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 maart 2005 (Megavastgoed).

      Procespartij opgehouden te bestaan door juridische splitsing

      Hier was de oorspronkelijke procespartij door een juridische splitsing opgehouden te bestaan. Mega Vastgoed had haar wederpartij bij een vastgoedtransactie gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat er een koop tot stand was gekomen, en subsidiair tot dooronderhandelen. De rechtbank wees de subsidiaire vordering toe. Het Hof wees de primaire vordering toe, en de wederpartij stelde cassatie in. Mega vroeg  vervolgens de eiser in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat Mega Vastgoed niet meer bestond. Dit verzoek werd afgewezen.

      Overwegingen Hoge Raad in het arrest Megavastgoed

      De Hoge Raad overwoog:

      “Aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep ligt de stelling ten grondslag dat Mega niet langer bestaat door het met ingang van 14 september 1999 van kracht worden van een zuivere splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW van die vennootschap en dat niet Mega, doch de verkrijgende vennootschap Mega Projecten B.V. in cassatie gedagvaard had dienen te worden. Gesteld wordt dat [eiser] c.s. daarvan ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in cassatie (op 18 mei 2004) redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn, nu de splitsing in het handelsregister is ingeschreven en de inschrijving van Mega aldaar per 20 september 1999 is beëindigd.

      Bij de beoordeling van dit verweer moet worden uitgegaan van de regel dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie, doch dat wanneer die wederpartij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel niet meer bestaat, het rechtsmiddel – op straffe van niet-ontvankelijkheid – uitsluitend tegen de rechtsopvolger kan worden ingesteld. Nu tijdens de procedure in hoger beroep een splitsing als hiervoor in 3.1 bedoeld heeft plaatsgevonden die tot gevolg had dat Mega heeft opgehouden te bestaan en dat haar rechten zijn overgegaan op Mega Projecten B.V., kon het cassatieberoep derhalve in beginsel slechts worden ingesteld tegen deze laatste vennootschap. Het instellen van een rechtsmiddel tegen een niet meer bestaande rechtspersoon behoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien de partij die het rechtsmiddel instelt niet weet en redelijkerwijs ook niet behoeft te weten dat een rechtsovergang aan de zijde van haar wederpartij heeft plaatsgevonden. Anders dan het verweer kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat op een partij die een rechtsmiddel aanwendt onder alle omstandigheden te dezen een onderzoeksplicht rust voordat hij dat rechtsmiddel instelt tegen zijn wederpartij uit de vorige instantie (vgl. HR 10 september 2004, LJN AO9053).

      Voor een zodanige onderzoeksplicht is geen plaats in een geval als het onderhavige, waarin Mega in de loop van het hoger beroep heeft opgehouden te bestaan, doch niettemin nadien op naam van Mega is voortgeprocedeerd, beweerdelijk namens Mega haar laatst ingeschreven bestuurder ter comparitie is verschenen en bij de enquête getuigen zijn voorgebracht, alles zonder dat het feit van de rechtsopvolging op de voet van art. 225 lid 1, aanhef en onder c., Rv. aan [eisers] is betekend dan wel schorsing van het geding bij akte ter rolle is bewerkstelligd.

      Het beroep op niet-ontvankelijkheid dient derhalve te worden verworpen.”

      Hoe om te gaan met verdwenen procespartij?

      De oplossing voor deze processuele kwestie reikt de Hoge Raad in deze arresten aan. De Hoge Raad overweegt:

      “Nu het geding in hoger beroep ten name van Mega is voortgezet hoewel deze sedert 14 september 1999 niet meer bestond, moet het ervoor worden gehouden dat die voortzetting is geschied door de rechtsopvolger van Mega, overeenkomstig de mogelijkheid, genoemd in HR 15 juni 2001 (We Vastgoed/VIB Nederland, NJ 2001, 435). Nu zich op de aan Mega, als wederpartij van [eisers] in hoger beroep, uitgebrachte cassatiedagvaarding een advocaat heeft gesteld, moet worden aangenomen dat in cassatie de rechtsopvolger van Mega is verschenen. Die rechtsopvolger kan het geding in cassatie, op de voet van hetgeen in het evenbedoelde arrest is beslist, voortzetten hetzij ten name van Mega, hetzij op haar eigen naam.

      Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Termijn hoger beroep. Zie ook de uitspraak inzake werkneemster/Euronext, waarin zich een vergelijkbare situatie voordeed.

      [MdV, 8-06-2023]

      Uitspraak

      ECLI:NL:HR:2005:AR7437

      Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!