HR 10 september 2004 (werkneemster/AEX resp. Euronext)
Wanneer wederpartij door fusie niet meer bestaat, kan de opvolgende rechtspersoon mede in beroep worden gedagvaard
De Hoge Raad overwoog in r.o. 4.4 ten aanzien van de stelling van Euronext dat de rechtbank de werkneemster niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat deze procedeerde tegen AEX en die gedurende de procedure door een juridische fusie was opgehouden te bestaan (en was opgegaan in Euronext):
“Bij de beoordeling van het middel moet worden uitgegaan van de regel dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie. De partij die het rechtsmiddel aanwendt, heeft de vrijheid om naast die wederpartij diens rechtsopvolger in de volgende instantie te betrekken. Wanneer de wederpartij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel niet meer bestaat, kan het rechtsmiddel echter – op straffe van niet-ontvankelijkheid – uitsluitend tegen de rechtsopvolger worden ingesteld (HR 13 november 1987, nr. 13 259, NJ 1988, 941). Nu tijdens de procedure in eerste aanleg een fusie als hiervoor in 4.2 vermeld heeft plaatsgevonden die tot gevolg had dat AEX heeft opgehouden te bestaan en dat haar rechten zijn overgegaan op Euronext, kon het hoger beroep derhalve in beginsel slechts worden ingesteld tegen Euronext (vgl. HR 5 januari 2001, nr. C99/122, NJ 2001, 80).“
Geen niet-ontvankelijkheid als de eiser in beroep niet wist van de wijziging van de persoon van de wederpartij door fusie
De Hoge Raad stelt vast, dat de eiser in beroep of cassatie niet wist van de wijziging, dit niet steeds tot niet-ontvankelijkheid hoeft te leiden:
Het instellen van een rechtsmiddel tegen een niet meer bestaande rechtspersoon behoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien de partij die het rechtsmiddel instelt, niet weet en redelijkerwijs ook niet kan weten dat een rechtsovergang aan de zijde van haar wederpartij heeft plaatsgevonden (vgl. HR 6 december 2002, nr. C01/110, NJ 2004, 162).
Anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat op een appellant onder alle omstandigheden te dezen een onderzoeksplicht rust voordat hij een rechtsmiddel instelt tegen zijn wederpartij uit de vorige instantie. Voor een zodanige onderzoeksplicht is geen plaats in een geval als het onderhavige, waarin AEX op 22 september 2000 – derhalve tijdens de procedure bij de kantonrechter – heeft opgehouden te bestaan, doch niettemin tijdens die procedure op naam van AEX is voortgeprocedeerd en – op 20 december 2000 – ten name van AEX een conclusie van dupliek is genomen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Termijn hoger beroep.
[MdV, 8-06-2023]
HR 10 september 2004 (werkneemster/AEX resp. Euronext)
Wanneer wederpartij door fusie niet meer bestaat, kan de opvolgende rechtspersoon mede in beroep worden gedagvaard
De Hoge Raad overwoog in r.o. 4.4 ten aanzien van de stelling van Euronext dat de rechtbank de werkneemster niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat deze procedeerde tegen AEX en die gedurende de procedure door een juridische fusie was opgehouden te bestaan (en was opgegaan in Euronext):
“Bij de beoordeling van het middel moet worden uitgegaan van de regel dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie. De partij die het rechtsmiddel aanwendt, heeft de vrijheid om naast die wederpartij diens rechtsopvolger in de volgende instantie te betrekken. Wanneer de wederpartij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel niet meer bestaat, kan het rechtsmiddel echter – op straffe van niet-ontvankelijkheid – uitsluitend tegen de rechtsopvolger worden ingesteld (HR 13 november 1987, nr. 13 259, NJ 1988, 941). Nu tijdens de procedure in eerste aanleg een fusie als hiervoor in 4.2 vermeld heeft plaatsgevonden die tot gevolg had dat AEX heeft opgehouden te bestaan en dat haar rechten zijn overgegaan op Euronext, kon het hoger beroep derhalve in beginsel slechts worden ingesteld tegen Euronext (vgl. HR 5 januari 2001, nr. C99/122, NJ 2001, 80).“
Geen niet-ontvankelijkheid als de eiser in beroep niet wist van de wijziging van de persoon van de wederpartij door fusie
De Hoge Raad stelt vast, dat de eiser in beroep of cassatie niet wist van de wijziging, dit niet steeds tot niet-ontvankelijkheid hoeft te leiden:
Het instellen van een rechtsmiddel tegen een niet meer bestaande rechtspersoon behoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien de partij die het rechtsmiddel instelt, niet weet en redelijkerwijs ook niet kan weten dat een rechtsovergang aan de zijde van haar wederpartij heeft plaatsgevonden (vgl. HR 6 december 2002, nr. C01/110, NJ 2004, 162).
Anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat op een appellant onder alle omstandigheden te dezen een onderzoeksplicht rust voordat hij een rechtsmiddel instelt tegen zijn wederpartij uit de vorige instantie. Voor een zodanige onderzoeksplicht is geen plaats in een geval als het onderhavige, waarin AEX op 22 september 2000 – derhalve tijdens de procedure bij de kantonrechter – heeft opgehouden te bestaan, doch niettemin tijdens die procedure op naam van AEX is voortgeprocedeerd en – op 20 december 2000 – ten name van AEX een conclusie van dupliek is genomen.”
Deze uitspraak wordt behandeld op de pagina Termijn hoger beroep.
[MdV, 8-06-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!