Pagina inhoud

    Van wie is het geld op de kwaliteitsrekening?

    Het verschijnsel van de ‘kwaliteitsrekening’ is voor het eerst door de Hoge Raad erkend in het arrest Slis-Stroom (NJ 1984, 752). De Hoge Raad besliste toen, dat gelden bestemd voor een specifieke transactie, die door een notaris in het kader van zijn ambt wordt uitgevoerd, op een afzonderlijke rekening aangehouden kunnen worden, die als kwaliteitsrekening kan worden aangemerkt. De gelden op die rekening vallen niet in het vermogen van de notaris zelf, maar vormen een goederenrechtelijke gemeenschap tussen de belanghebbenden bij die transactie. De Hoge Raad heeft op de kwaliteitsrekening van de notaris in november 2021 weer zijn licht laten schijnen.

    Na het Slis-Stroom arrest is de discussie over het rechtskarakter van de kwaliteitsrekening verder uitgekristalliseerd. Meerdere kwesties kwamen aan de orde: (i) is ook een generieke kwaliteitsrekening mogelijk, die een notaris aanhoudt voor de geldstroom van meerdere transacties voor meerdere belanghebbenden? (ii) kan iedereen een kwaliteitsrekening openen of is dit voorbehouden aan notarissen?

    Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen in het arrest van vorige maand kwam de vraag, wie deelgenoot kunnen zijn in de gemeenschap die de kwaliteitsrekening vormt weer aan de orde.

    Generieke kwaliteitsrekening

    Na het Slis-Stroom arrest heeft de wetgever in 1999 de kwaliteitsrekening van de notaris aan de Wet op het notarisambt toegevoegd. Art. 25 Wna bepaalt uitdrukkelijk, dat de notaris een kwaliteitsrekening kan (en moet) aanhouden ter veiligstelling van de gelden, die de notaris voor de belanghebbenden beheert bij het uitvoeren van de door hem verzorgde transacties. Daardoor vallen die gelden niet in het vermogen van de notaris, en belanden die bij een onverhoopt faillissement van de notaris niet in de failliete boedel van de failliete notaris. Zie ook de pagina Wet op het notarisambt.

    Belanghebbenden zijn deelgenoten in een goederenrechtelijke gemeenschap

    In het arrest HR 12 januari 2001 (Koren q.q./Tekstra q.q.) heeft de Hoge Raad beslist, dat de gelden op een kwaliteitsrekening toebehoren aan de belanghebbenden bij die gelden. Die aanspraak is een voorwaardelijke aanspraak, die – afhankelijk van het al dan niet uitvoeren en in stand blijven van de transactie waarvoor die gelden op de kwaliteitsrekening betaald zijn – toebehoren aan de ene of de andere belanghebbende (en een evt. derde zoals de hypotheekverstrekker). Deze belanghebbenden zijn deelgenoten in een goederenrechtelijke gemeenschap, en hun aanspraak is afhankelijk van de onderliggende rechtsverhouding.

    In 2001 voerde de wetgever vervolgens ook de kwaliteitsrekening voor de gerechtsdeurwaarder in (art. 19 Gdw).

    Kwaliteitsrekening voorbehouden aan bepaalde beroepen

    De volgende ronde in de discussie over de kwaliteitsrekening diende zich aan met het arrest HR 13 juni 2003 (ProCall). ProCall was een bedrijf, dat incassodiensten verleende aan de Coöperatie van vrijgevestigde specialisten van het Beatrixziekenhuis. Zij verstuurde acceptgiro’s aan patiënten en beheerden de gelden op een aparte rekening, die de tenaamstelling had gekregen in de trant van “inzake specialisten Beatrixziekenhuis”. Dit omdat het niet mogelijk bleek een rekening op naam van de Coöperatie te openen, die werd beheerd door ProCall. Vervolgens ging ProCall failliet, en waren de rapen gaar.

    Het saldo op de rekening (van datum faillissement en van nadien bijgeschreven bedragen) werden door de curator van ProCall opgeëist. De Hoge Raad bevestigde de visie van de curator: mede gelet op de Parlementaire geschiedenis met betrekking tot art. 25 Wna en art. 19 Gdw vond de Hoge Raad het niet wenselijk, dat anderen dan notarissen, gerechtsdeurwaarders, advocaten, curatoren en accountants een kwaliteitsrekening konden aanhouden. De wetgever zou zich hier in 2005 nader over buigen (waarover daarna niets meer vernomen). Overigens besliste de Hoge Raad daarbij ook nog, dat boedelkosten – hoewel niet onderworpen aan art. 26 Fw. – niet onmiddellijk opeisbaar zijn, maar slechts wanneer voldoende duidelijk is dat er geen sprake is van een negatieve boedel.

    Denkbaar is dat ook makelaars, assurantietussenpersonen, incassobureaus enz. kwaliteitsrekeningen zouden kunnen aanhouden. De wetgever wil echter misbruik voorkomen, waarbij allerlei personen buiten de Wft om de mogelijkheid krijgen om te gaan ‘bankieren’ met derdengelden. De beroepsgroepen die dit wel mogen, staan onder streng toezicht van hun beroepsorganisaties.

    Wie zijn rechthebbenden op het saldo van de kwaliteitsrekening?

    Het arrest HR 19 november 2021 (Kadaster/Anotaris) werd opnieuw aan de Hoge Raad voorgelegd, wie op grond van art. 25 lid 3 Wna tot de kring van belanghebbenden behoren, die aanspraak kunnen doen op het tegoed op een kwaliteitsrekening. Hier deed zich precies het geval voor, waar de kwaliteitsrekening voor was geschapen: Anotaris ging op op 5 juli 2016 failliet. Notarissen maken bij vastgoedtransacties steevast gebruik van de diensten van het Kadaster, o.a. voor de recherche naar de tenaamstelling en voor de inschrijving van de eigendomsoverdracht en de hypotheken na uitvoering van de transactie. De vordering van het Kadaster kan bij een groot aantal transacties aardig oplopen.

    In het faillissement van Anotaris had het Kadaster over de periode van 29 maart 2016 tot en met 26 september 2016 een bedrag van EUR 140.000 te vorderen. De curator had echter het saldo van EUR 316.424,22 naar de boedelrekening (overigens ook een kwaliteitsrekening) overgemaakt. Het Kadaster vorderde een verklaring voor recht, dat de op de kwaliteitsrekening betaalde kadasterkosten zoals door de notaris aan de partijen bij de transacties gefactureerd aan te merken zijn als derdengelden, waar het Kadaster als deelgenoot in de gemeenschap van de kwaliteitsrekening aanspraak op heeft. De rechtbank wees die vordering af, maar het Hof stelde de volgende prejudiciële vraag aan Hoge Raad:

    “Is het Kadaster voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten rechthebbende in de zin van artikel 25, derde lid, van de Wet op het notarisambt op (een aandeel in) de kwaliteitsrekening(-en) van een notaris?”

    Het antwoord van de Hoge Raad: het Kadaster is voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten rechthebbende in de zin van art. 25 lid 3 Wna op een aandeel in het saldo van de notariële kwaliteitsrekening, indien een partij bij de overdracht van of de vestiging van een beperkt recht op een registergoed in direct verband met die rechtshandeling een geldbedrag ten behoeve van deze vorderingen van het Kadaster op die kwaliteitsrekening heeft bijgeschreven of heeft laten bijschrijven.

    Hierbij wees de Hoge Raad ook op het Reglement beperking uitbetaling derdengelden6 (hierna: BUD). In art. 1 BUD is bepaald, dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij (een deel van) het geld dat de notaris onder zich heeft, moet worden aangewend om bepaalde schulden te voldoen en dat de notaris in een dergelijk geval mag uitbetalen aan een ander dan de rechthebbende. Dat wil zeggen: degene die als partij optreedt bij de akte en aanspraak kan maken op de uitbetaling op grond van de rechtshandeling die in de akte is neergelegd.

    In de algemene toelichting op het BUD wordt in dit verband de eis gesteld dat het gaat om een betaling die in nauw verband staat met de transactie zelf en waarvan het bestaan ook eenvoudig controleerbaar is, waarbij als voorbeeld wordt gewezen op een betaling in opdracht van de rechthebbende aan semi-overheden. Aan die eis wordt voldaan waar het de kadasterkosten betreft, aldus de Hoge Raad. op zich is dit wel bijzonder, omdat het Kadaster als zodanig geen partij is bij de door de notaris uitgevoerde transacties.

    Het Kadaster heeft dus wel een zelfstandige aanspraak op de gelden op de kwaliteitsrekening. De gelden zijn – zo laat het zich aanzien – ten onrechte aan de kwaliteitsrekening onttrokken en toegevoegd aan de faillissementsboedel. Mogelijk komt er nog een vervolg op deze kwestie, rondom de vraag of de curator dit nu terug moet betalen, of dat het Kadaster net als bij ProCall (voor de gelden die in het faillissement van ProCall na datum faillissement waren bijgeschreven) zich moet melden met een boedelvordering.

    Maarten de Vries, 12 december 2021

    Pagina inhoud

      Van wie is het geld op de kwaliteitsrekening?

      Het verschijnsel van de ‘kwaliteitsrekening’ is voor het eerst door de Hoge Raad erkend in het arrest Slis-Stroom (NJ 1984, 752). De Hoge Raad besliste toen, dat gelden bestemd voor een specifieke transactie, die door een notaris in het kader van zijn ambt wordt uitgevoerd, op een afzonderlijke rekening aangehouden kunnen worden, die als kwaliteitsrekening kan worden aangemerkt. De gelden op die rekening vallen niet in het vermogen van de notaris zelf, maar vormen een goederenrechtelijke gemeenschap tussen de belanghebbenden bij die transactie. De Hoge Raad heeft op de kwaliteitsrekening van de notaris in november 2021 weer zijn licht laten schijnen.

      Na het Slis-Stroom arrest is de discussie over het rechtskarakter van de kwaliteitsrekening verder uitgekristalliseerd. Meerdere kwesties kwamen aan de orde: (i) is ook een generieke kwaliteitsrekening mogelijk, die een notaris aanhoudt voor de geldstroom van meerdere transacties voor meerdere belanghebbenden? (ii) kan iedereen een kwaliteitsrekening openen of is dit voorbehouden aan notarissen?

      Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen in het arrest van vorige maand kwam de vraag, wie deelgenoot kunnen zijn in de gemeenschap die de kwaliteitsrekening vormt weer aan de orde.

      Generieke kwaliteitsrekening

      Na het Slis-Stroom arrest heeft de wetgever in 1999 de kwaliteitsrekening van de notaris aan de Wet op het notarisambt toegevoegd. Art. 25 Wna bepaalt uitdrukkelijk, dat de notaris een kwaliteitsrekening kan (en moet) aanhouden ter veiligstelling van de gelden, die de notaris voor de belanghebbenden beheert bij het uitvoeren van de door hem verzorgde transacties. Daardoor vallen die gelden niet in het vermogen van de notaris, en belanden die bij een onverhoopt faillissement van de notaris niet in de failliete boedel van de failliete notaris. Zie ook de pagina Wet op het notarisambt.

      Belanghebbenden zijn deelgenoten in een goederenrechtelijke gemeenschap

      In het arrest HR 12 januari 2001 (Koren q.q./Tekstra q.q.) heeft de Hoge Raad beslist, dat de gelden op een kwaliteitsrekening toebehoren aan de belanghebbenden bij die gelden. Die aanspraak is een voorwaardelijke aanspraak, die – afhankelijk van het al dan niet uitvoeren en in stand blijven van de transactie waarvoor die gelden op de kwaliteitsrekening betaald zijn – toebehoren aan de ene of de andere belanghebbende (en een evt. derde zoals de hypotheekverstrekker). Deze belanghebbenden zijn deelgenoten in een goederenrechtelijke gemeenschap, en hun aanspraak is afhankelijk van de onderliggende rechtsverhouding.

      In 2001 voerde de wetgever vervolgens ook de kwaliteitsrekening voor de gerechtsdeurwaarder in (art. 19 Gdw).

      Kwaliteitsrekening voorbehouden aan bepaalde beroepen

      De volgende ronde in de discussie over de kwaliteitsrekening diende zich aan met het arrest HR 13 juni 2003 (ProCall). ProCall was een bedrijf, dat incassodiensten verleende aan de Coöperatie van vrijgevestigde specialisten van het Beatrixziekenhuis. Zij verstuurde acceptgiro’s aan patiënten en beheerden de gelden op een aparte rekening, die de tenaamstelling had gekregen in de trant van “inzake specialisten Beatrixziekenhuis”. Dit omdat het niet mogelijk bleek een rekening op naam van de Coöperatie te openen, die werd beheerd door ProCall. Vervolgens ging ProCall failliet, en waren de rapen gaar.

      Het saldo op de rekening (van datum faillissement en van nadien bijgeschreven bedragen) werden door de curator van ProCall opgeëist. De Hoge Raad bevestigde de visie van de curator: mede gelet op de Parlementaire geschiedenis met betrekking tot art. 25 Wna en art. 19 Gdw vond de Hoge Raad het niet wenselijk, dat anderen dan notarissen, gerechtsdeurwaarders, advocaten, curatoren en accountants een kwaliteitsrekening konden aanhouden. De wetgever zou zich hier in 2005 nader over buigen (waarover daarna niets meer vernomen). Overigens besliste de Hoge Raad daarbij ook nog, dat boedelkosten – hoewel niet onderworpen aan art. 26 Fw. – niet onmiddellijk opeisbaar zijn, maar slechts wanneer voldoende duidelijk is dat er geen sprake is van een negatieve boedel.

      Denkbaar is dat ook makelaars, assurantietussenpersonen, incassobureaus enz. kwaliteitsrekeningen zouden kunnen aanhouden. De wetgever wil echter misbruik voorkomen, waarbij allerlei personen buiten de Wft om de mogelijkheid krijgen om te gaan ‘bankieren’ met derdengelden. De beroepsgroepen die dit wel mogen, staan onder streng toezicht van hun beroepsorganisaties.

      Wie zijn rechthebbenden op het saldo van de kwaliteitsrekening?

      Het arrest HR 19 november 2021 (Kadaster/Anotaris) werd opnieuw aan de Hoge Raad voorgelegd, wie op grond van art. 25 lid 3 Wna tot de kring van belanghebbenden behoren, die aanspraak kunnen doen op het tegoed op een kwaliteitsrekening. Hier deed zich precies het geval voor, waar de kwaliteitsrekening voor was geschapen: Anotaris ging op op 5 juli 2016 failliet. Notarissen maken bij vastgoedtransacties steevast gebruik van de diensten van het Kadaster, o.a. voor de recherche naar de tenaamstelling en voor de inschrijving van de eigendomsoverdracht en de hypotheken na uitvoering van de transactie. De vordering van het Kadaster kan bij een groot aantal transacties aardig oplopen.

      In het faillissement van Anotaris had het Kadaster over de periode van 29 maart 2016 tot en met 26 september 2016 een bedrag van EUR 140.000 te vorderen. De curator had echter het saldo van EUR 316.424,22 naar de boedelrekening (overigens ook een kwaliteitsrekening) overgemaakt. Het Kadaster vorderde een verklaring voor recht, dat de op de kwaliteitsrekening betaalde kadasterkosten zoals door de notaris aan de partijen bij de transacties gefactureerd aan te merken zijn als derdengelden, waar het Kadaster als deelgenoot in de gemeenschap van de kwaliteitsrekening aanspraak op heeft. De rechtbank wees die vordering af, maar het Hof stelde de volgende prejudiciële vraag aan Hoge Raad:

      “Is het Kadaster voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten rechthebbende in de zin van artikel 25, derde lid, van de Wet op het notarisambt op (een aandeel in) de kwaliteitsrekening(-en) van een notaris?”

      Het antwoord van de Hoge Raad: het Kadaster is voor zijn vorderingen wegens inschrijvingskosten en recherchekosten rechthebbende in de zin van art. 25 lid 3 Wna op een aandeel in het saldo van de notariële kwaliteitsrekening, indien een partij bij de overdracht van of de vestiging van een beperkt recht op een registergoed in direct verband met die rechtshandeling een geldbedrag ten behoeve van deze vorderingen van het Kadaster op die kwaliteitsrekening heeft bijgeschreven of heeft laten bijschrijven.

      Hierbij wees de Hoge Raad ook op het Reglement beperking uitbetaling derdengelden6 (hierna: BUD). In art. 1 BUD is bepaald, dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij (een deel van) het geld dat de notaris onder zich heeft, moet worden aangewend om bepaalde schulden te voldoen en dat de notaris in een dergelijk geval mag uitbetalen aan een ander dan de rechthebbende. Dat wil zeggen: degene die als partij optreedt bij de akte en aanspraak kan maken op de uitbetaling op grond van de rechtshandeling die in de akte is neergelegd.

      In de algemene toelichting op het BUD wordt in dit verband de eis gesteld dat het gaat om een betaling die in nauw verband staat met de transactie zelf en waarvan het bestaan ook eenvoudig controleerbaar is, waarbij als voorbeeld wordt gewezen op een betaling in opdracht van de rechthebbende aan semi-overheden. Aan die eis wordt voldaan waar het de kadasterkosten betreft, aldus de Hoge Raad. op zich is dit wel bijzonder, omdat het Kadaster als zodanig geen partij is bij de door de notaris uitgevoerde transacties.

      Het Kadaster heeft dus wel een zelfstandige aanspraak op de gelden op de kwaliteitsrekening. De gelden zijn – zo laat het zich aanzien – ten onrechte aan de kwaliteitsrekening onttrokken en toegevoegd aan de faillissementsboedel. Mogelijk komt er nog een vervolg op deze kwestie, rondom de vraag of de curator dit nu terug moet betalen, of dat het Kadaster net als bij ProCall (voor de gelden die in het faillissement van ProCall na datum faillissement waren bijgeschreven) zich moet melden met een boedelvordering.

      Maarten de Vries, 12 december 2021

      Meer actualiteiten