Tips en tricks van een rechter in ruste (1/3)
In het Advocatenblad geeft gepensioneerd rechter Floris Bakels “Tips en tricks van een rechter in ruste”. Het artikel in het augustusnummer is deel één van een drieluik. Bakels is niet de eerste de beste rechter: hij was onder meer vice-president van de Hoge Raad en Voorzieningenrechter in rechtbank Amsterdam. Hij geeft in zijn artikel wel een caveat: hij is zelf nooit advocaat geweest en is dus zoals hij aangeeft een stuurman aan wal. Eén van zijn tips is ook: gebruik niet teveel Latijnse termen. Tegen een gymnasiast natuurlijk tegen dovemansoren gezegd. Ondanks deze waarschuwing vooraf een goed leesbaar en zinvol inkijkje in de geest van de rechter, waarmee praktijkjuristen hun voordeel kunnen doen.
Het karakter van het verbintenissenrecht
Het merendeel van de civiele procedures gaat over verbintenissenrecht, stelt Bakels vast. Er zijn drie redenen waarom in dit rechtsgebied associatief gedacht moet worden. Ten eerste is het Burgerlijk Wetboek gelaagd opgebouwd. De onderdelen kunnen niet los van elkaar worden bezien. Ten tweede ontwikkelt het recht zich mee met de ontwikkeling van de maatschappij. Steeds doen zich nieuwe vragen voor, waarop de wet geen pasklaar antwoord geeft. Het antwoord zal gevonden moeten worden in het systeem van de wet. Ten derde wordt alle steeds overgoten met de saus van de redelijkheid en billijkheid, zoals die zich aandient in “alle relevante omstandigheden van het geval”.
De rechtsvinding door de rechter wordt volgens Bakels getypeerd door denken in analogieën en het zoeken naar de strekking van de toepasselijke rechtsregel binnen de kaders van de redelijkheid en billijkheid.
Lijdelijkheid van de rechter
Het beginsel van de lijdelijkheid van de rechter is volgens Bakels niet absoluut. In eerste aanleg stelt het lijdelijkheidsbeginsel aan de rechter weinig grenzen. Wel zal dit volgens Bakels steeds “globaal” moeten zijn. De rechter komt tot zijn oordeel op basis van de hem gepresenteerde feiten, de toepasselijke rechtsregels en zijn indruk van de zaak. De rechter kan om tot een rechtvaardige en praktisch bruikbare beslissing te komen kritische vragen stellen ter bevordering van het verloop van de procedure.
De lijdelijkheid van de rechter wordt volgens Bakels bepaald door een matrix met langs de ene as de sterkte van de zaak en langs de andere as de kwaliteit van het optreden van de advocaat. In de combinatie zwak-zwak is de rechter snel klaar, evenals bij sterk-sterk. Bij de combinatie zwakke zaak, die sterk bepleit wordt, zal de rechter met wat meer moeite (de argumenten moeten weerlegd worden) hebben, maar de uitkomst moet zijn afwijzing. Gaat het om een sterke zaak die zwak bepleit is, dan zal de rechter meer moeten sturen om tot een juiste beslissing te komen.
Daarbij moet de rechter voorkomen de feiten en stellingen zelf in te vullen en het beginsel van hoor en wederhoor goed in acht moeten nemen. Het gevaar van een “verrassingsbeslissing” ligt dan op de loer. Volgens Bakels staat het de rechter vrij om te vragen: “waarom wordt er geen verjaringsverweer gevoerd?”. Dat lijkt mij absoluut niet passend binnen de lijdelijke rol van de rechter, want die gaat dan een partij “helpen” en treedt buiten het door de partijen uitgezette strijdperk.
Tips en tricks voor de advocaat
De advocaat kan aan de hand van deze leidraad voor de rechterlijke besluitvorming in het matrix-vakje sterk bepleite zaak terecht komen. In het eerste processtuk (dagvaarding of conclusie van antwoord) moet allereerst een zorgvuldige opsomming gemaakt worden van alle vaststaande (en relevante) feiten, waarmee de zaak in de kern wordt weergegeven. Vervolgens worden de feitelijke en juridische geschilpunten geformuleerd en wordt de juridische grondslag van de te verdedigen stellingen vermeld. Bakels pleit ervoor ook wetsgeschiedenis en literatuur aan te halen.
De advocaat kan volgens Bakels het beste eerst een onderzoeksnota schrijven en/of met collega’s over de zaak in debat te gaan, om vandaaruit de processtukken te schrijven. Tijdsdruk en de kosten voor de cliënt mogen daar niet aan in de weg staan. Goedkoop wordt anders al snel duurkoop. Citeren van een briq-a-braque van uitspraken van andere feitenrechters leidt eerder tot verwarring dan helderheid, omdat de feiten in die zaken vaak niet identiek zijn. Het gaat om de kern van het voorliggende geschil.
Structuur en presentatie processtukken
De structuur en presentatie van de processtukken is van belang om de rechter een goed begrip van de zaak te bieden. Inhoudsopgaven, tabjes, tussenkopjes. In meer ingewikkelde zaken ook een lijst met begrippen. Bij juridische structuren een organogram.
Omvang, herhaling en taalgebruik
Bakels pleit ervoor niet te omvangrijke betogen te houden en herhaling te vermijden. Dat staat wel op gespannen voet met het advies literatuur en wetsgeschiedenis te vermelden en alle relevante feiten zo goed en duidelijk mogelijk toe te lichten, en inhoudsopgaven e.d. toe te voegen. Uiteraard is herhaling niet goed, maar ons wordt voor een goede betoogstructuur ook geleerd: “tell them what you are going to tell them, tell them and then tell them what you’ve told them”. Gewichtige termen en Latijnse termen zijn niet goed volgens Bakels, dit is onnodige gewichtigdoenerij waar de rechter op afknapt. Het zou duiden op een gebrek aan tijd of denkkracht. Wel wordt een luchtig element gewaardeerd. Hier speelt denk ik ook mee, dat de rechter steeds meer in het keurslijf van de ministeriële efficiency geperst wordt. Een mooi vertoog wordt als te lang ervaren, terwijl men wel kan worden afgerekend op te weinig stellen, omdat de ruimte voor het schriftelijk debat in de afgelopen jaren enorm is beknot.
Stelplicht en bewijsplicht
Bakels wijst op het belang van art. 150 Rv.: het is belangrijk om de rechter met een beredeneerd betoog te overtuigen. Partijen moeten dus goed onderkennen welke feiten gesteld moeten worden en op wie de bewijslast daarvan rust. Als de bewijslast op de eisende partij rust, moet die deze stelling met zoveel mogelijk middelen – en wel direct – zo goed mogelijk bewijzen. Een bewijsaanbod om dit te doen is niet voldoende: de rechter hoeft dit gegeven de vrijheid die hij heeft in het procesbeleid niet te honoreren. Partijen hebben geen aanspraak op de hulp van de rechter bij het rond krijgen van het bewijs, aldus Bakels.
Produkties
Voor dit bewijs zijn produkties van belang. De partij die zich op een produktie beroept moet concreet aangeven, welke stelling met welke produktie wordt onderbouwd. Als de produktie omvangrijk is, moet duidelijk worden aangeduid welke passage (paginanummer etc.) van belang is voor het bewijs. Volgens Bakels zou je zelfs mogen arceren (maar volgens bepaalde procesreglementen mag dat juist niet). Een citaat in het processtuk lijkt me veiliger. Het belangrijkste voor de advocaat is echter om zich te realiseren, dat de rechter niet vrijelijk alle produkties door gaat nemen op zoek naar bewijs. Daarmee zou de rechter buiten de grenzen van zijn bevoegdheid treden.
Zie voor art. 150 Rv. de pagina Algemene beginselen bewijsrecht.
Slotsom
Voor iedere praktijkjurist geeft Bakels belangrijke richtsnoeren, waar we ons voordeel mee kunnen doen. Het is immers niet alleen belangrijk te weten wat de wet van ons vergt bij het bepleiten van een zaak, maar het is ook belangrijk te weten hoe de rechter denkt en beslist, zodat we daar zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Geen Latijn gebruiken dus, maar een kwinkslag naar een partij “Semper Vigilans” wordt wel gewaardeerd. Als je het Latijn niet beheerst kom je daarmee niet snel in de knoop.
Een goede structuur en het zo goed mogelijk onderbouwen van stellingen zijn essentieel. En we moeten ons realiseren: rechters zijn trechters. Het rechterlijk oordeel komt tot stand via een beslisboom, waarbij ook processuele motieven zoals efficiency en het kunnen motiveren een rol spelen. Als we ons van de behoeften van de rechter in de besluitvorming bewust zijn, dan kan dat de kans op het bereiken van de nagestreefde uitkomst alleen maar vergroten.
mr. Maarten de Vries, 18-11-2020
DV Advocatuur, content partner van Lawyrup
Tips en tricks van een rechter in ruste (1/3)
In het Advocatenblad geeft gepensioneerd rechter Floris Bakels “Tips en tricks van een rechter in ruste”. Het artikel in het augustusnummer is deel één van een drieluik. Bakels is niet de eerste de beste rechter: hij was onder meer vice-president van de Hoge Raad en Voorzieningenrechter in rechtbank Amsterdam. Hij geeft in zijn artikel wel een caveat: hij is zelf nooit advocaat geweest en is dus zoals hij aangeeft een stuurman aan wal. Eén van zijn tips is ook: gebruik niet teveel Latijnse termen. Tegen een gymnasiast natuurlijk tegen dovemansoren gezegd. Ondanks deze waarschuwing vooraf een goed leesbaar en zinvol inkijkje in de geest van de rechter, waarmee praktijkjuristen hun voordeel kunnen doen.
Het karakter van het verbintenissenrecht
Het merendeel van de civiele procedures gaat over verbintenissenrecht, stelt Bakels vast. Er zijn drie redenen waarom in dit rechtsgebied associatief gedacht moet worden. Ten eerste is het Burgerlijk Wetboek gelaagd opgebouwd. De onderdelen kunnen niet los van elkaar worden bezien. Ten tweede ontwikkelt het recht zich mee met de ontwikkeling van de maatschappij. Steeds doen zich nieuwe vragen voor, waarop de wet geen pasklaar antwoord geeft. Het antwoord zal gevonden moeten worden in het systeem van de wet. Ten derde wordt alle steeds overgoten met de saus van de redelijkheid en billijkheid, zoals die zich aandient in “alle relevante omstandigheden van het geval”.
De rechtsvinding door de rechter wordt volgens Bakels getypeerd door denken in analogieën en het zoeken naar de strekking van de toepasselijke rechtsregel binnen de kaders van de redelijkheid en billijkheid.
Lijdelijkheid van de rechter
Het beginsel van de lijdelijkheid van de rechter is volgens Bakels niet absoluut. In eerste aanleg stelt het lijdelijkheidsbeginsel aan de rechter weinig grenzen. Wel zal dit volgens Bakels steeds “globaal” moeten zijn. De rechter komt tot zijn oordeel op basis van de hem gepresenteerde feiten, de toepasselijke rechtsregels en zijn indruk van de zaak. De rechter kan om tot een rechtvaardige en praktisch bruikbare beslissing te komen kritische vragen stellen ter bevordering van het verloop van de procedure.
De lijdelijkheid van de rechter wordt volgens Bakels bepaald door een matrix met langs de ene as de sterkte van de zaak en langs de andere as de kwaliteit van het optreden van de advocaat. In de combinatie zwak-zwak is de rechter snel klaar, evenals bij sterk-sterk. Bij de combinatie zwakke zaak, die sterk bepleit wordt, zal de rechter met wat meer moeite (de argumenten moeten weerlegd worden) hebben, maar de uitkomst moet zijn afwijzing. Gaat het om een sterke zaak die zwak bepleit is, dan zal de rechter meer moeten sturen om tot een juiste beslissing te komen.
Daarbij moet de rechter voorkomen de feiten en stellingen zelf in te vullen en het beginsel van hoor en wederhoor goed in acht moeten nemen. Het gevaar van een “verrassingsbeslissing” ligt dan op de loer. Volgens Bakels staat het de rechter vrij om te vragen: “waarom wordt er geen verjaringsverweer gevoerd?”. Dat lijkt mij absoluut niet passend binnen de lijdelijke rol van de rechter, want die gaat dan een partij “helpen” en treedt buiten het door de partijen uitgezette strijdperk.
Tips en tricks voor de advocaat
De advocaat kan aan de hand van deze leidraad voor de rechterlijke besluitvorming in het matrix-vakje sterk bepleite zaak terecht komen. In het eerste processtuk (dagvaarding of conclusie van antwoord) moet allereerst een zorgvuldige opsomming gemaakt worden van alle vaststaande (en relevante) feiten, waarmee de zaak in de kern wordt weergegeven. Vervolgens worden de feitelijke en juridische geschilpunten geformuleerd en wordt de juridische grondslag van de te verdedigen stellingen vermeld. Bakels pleit ervoor ook wetsgeschiedenis en literatuur aan te halen.
De advocaat kan volgens Bakels het beste eerst een onderzoeksnota schrijven en/of met collega’s over de zaak in debat te gaan, om vandaaruit de processtukken te schrijven. Tijdsdruk en de kosten voor de cliënt mogen daar niet aan in de weg staan. Goedkoop wordt anders al snel duurkoop. Citeren van een briq-a-braque van uitspraken van andere feitenrechters leidt eerder tot verwarring dan helderheid, omdat de feiten in die zaken vaak niet identiek zijn. Het gaat om de kern van het voorliggende geschil.
Structuur en presentatie processtukken
De structuur en presentatie van de processtukken is van belang om de rechter een goed begrip van de zaak te bieden. Inhoudsopgaven, tabjes, tussenkopjes. In meer ingewikkelde zaken ook een lijst met begrippen. Bij juridische structuren een organogram.
Omvang, herhaling en taalgebruik
Bakels pleit ervoor niet te omvangrijke betogen te houden en herhaling te vermijden. Dat staat wel op gespannen voet met het advies literatuur en wetsgeschiedenis te vermelden en alle relevante feiten zo goed en duidelijk mogelijk toe te lichten, en inhoudsopgaven e.d. toe te voegen. Uiteraard is herhaling niet goed, maar ons wordt voor een goede betoogstructuur ook geleerd: “tell them what you are going to tell them, tell them and then tell them what you’ve told them”. Gewichtige termen en Latijnse termen zijn niet goed volgens Bakels, dit is onnodige gewichtigdoenerij waar de rechter op afknapt. Het zou duiden op een gebrek aan tijd of denkkracht. Wel wordt een luchtig element gewaardeerd. Hier speelt denk ik ook mee, dat de rechter steeds meer in het keurslijf van de ministeriële efficiency geperst wordt. Een mooi vertoog wordt als te lang ervaren, terwijl men wel kan worden afgerekend op te weinig stellen, omdat de ruimte voor het schriftelijk debat in de afgelopen jaren enorm is beknot.
Stelplicht en bewijsplicht
Bakels wijst op het belang van art. 150 Rv.: het is belangrijk om de rechter met een beredeneerd betoog te overtuigen. Partijen moeten dus goed onderkennen welke feiten gesteld moeten worden en op wie de bewijslast daarvan rust. Als de bewijslast op de eisende partij rust, moet die deze stelling met zoveel mogelijk middelen – en wel direct – zo goed mogelijk bewijzen. Een bewijsaanbod om dit te doen is niet voldoende: de rechter hoeft dit gegeven de vrijheid die hij heeft in het procesbeleid niet te honoreren. Partijen hebben geen aanspraak op de hulp van de rechter bij het rond krijgen van het bewijs, aldus Bakels.
Produkties
Voor dit bewijs zijn produkties van belang. De partij die zich op een produktie beroept moet concreet aangeven, welke stelling met welke produktie wordt onderbouwd. Als de produktie omvangrijk is, moet duidelijk worden aangeduid welke passage (paginanummer etc.) van belang is voor het bewijs. Volgens Bakels zou je zelfs mogen arceren (maar volgens bepaalde procesreglementen mag dat juist niet). Een citaat in het processtuk lijkt me veiliger. Het belangrijkste voor de advocaat is echter om zich te realiseren, dat de rechter niet vrijelijk alle produkties door gaat nemen op zoek naar bewijs. Daarmee zou de rechter buiten de grenzen van zijn bevoegdheid treden.
Zie voor art. 150 Rv. de pagina Algemene beginselen bewijsrecht.
Slotsom
Voor iedere praktijkjurist geeft Bakels belangrijke richtsnoeren, waar we ons voordeel mee kunnen doen. Het is immers niet alleen belangrijk te weten wat de wet van ons vergt bij het bepleiten van een zaak, maar het is ook belangrijk te weten hoe de rechter denkt en beslist, zodat we daar zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Geen Latijn gebruiken dus, maar een kwinkslag naar een partij “Semper Vigilans” wordt wel gewaardeerd. Als je het Latijn niet beheerst kom je daarmee niet snel in de knoop.
Een goede structuur en het zo goed mogelijk onderbouwen van stellingen zijn essentieel. En we moeten ons realiseren: rechters zijn trechters. Het rechterlijk oordeel komt tot stand via een beslisboom, waarbij ook processuele motieven zoals efficiency en het kunnen motiveren een rol spelen. Als we ons van de behoeften van de rechter in de besluitvorming bewust zijn, dan kan dat de kans op het bereiken van de nagestreefde uitkomst alleen maar vergroten.
mr. Maarten de Vries, 18-11-2020
DV Advocatuur, content partner van Lawyrup