Pagina inhoud

    Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

    Inleiding Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

    Het CMR-verdrag is een verdrag van de Verenigde Naties, dat is getekend in Genève op 19 mei 1956. Het CMR-verdrag legt eenvormige aansprakelijkheidsregels op voor de schade bij verlies of beschadiging van de lading of bij vertraging. Deze regels zijn ook geldig bij een binnenlands transport als onderdeel van een internationaal transport. De CMR is dwingend recht (art. 41 CMR), er mag niet door partijen van af worden geweken.

    Verschillende landen hebben dezelfde normen overgenomen voor louter binnenlandse transporten. Volgens de website van de Stichting Vervoeradres zijn er thans 58 landen bij het CMR-verdrag aangesloten. Blijkens het Protocol van ondertekening (onderaan de verdragstekst) is het verdrag niet van toepassing op vervoer tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Republiek Ierland.

    Uitleg CMR-Verdrag

    Omdat het CMR-Verdrag communautair recht is, moet het verdrag ‘verdragsautonoom’ worden uitgelegd. Bij de uitleg is dus niet het Nederlandse recht de maatstaf, maar de uitleg zoals die conform het verdrag binnen alle deelnemende lidstaten plaatsvindt. Daarbij kan het Weens Verdrag inzake het verdragenrecht ook uitkomst bieden. Zie de pagina Weens Verdragenverdrag.

    De Hoge Raad overweegt over de uitlegmethode van het CMR in het arrest HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.) het volgende (r.o. 3.2.1):

    “Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moeten de bepalingen van de CMR worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepalingen met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitlegging van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van de CMR vormt.

    Voorts geldt dat voor de uitleg van de CMR geen gebruik kan worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis van het verdrag omdat geen verslag of documentatie van de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is, zodat het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen bij de uitleg van de CMR niet kan worden toegepast.”

    Daarbij verwijst de Hoge Raad naar HR 29 juni 1990 (High Point Sarl/KPN B.V.), (r.o. 4.1.4 ECLI:NL:HR:1990:AD1191 niet gepubliceerd), HR 20 december 2013 (Brinky Bouw & Ontwikkeling B.V./Hazeleger Transporten B.V.),  en HR 11 september 2015 (vervoer computerapparatuur Hewlet Packard).

    Toepasselijkheid CMR-verdrag (Hoofdstuk I)

    Het CMR-verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één een bij het Verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen (art. 1 lid 1 CMR).

    Definitie voertuig in kader CMR-verdrag

    Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „voertuigen” verstaan: de motorrijtuigen, gelede voertuigen, aanhangwagens en opleggers, zoals deze zijn omschreven in artikel 4 van het Verdrag nopens het wegverkeer van 19 september 1949.

    Uitsluiting toepasselijkheid CMR

    Het CMR-verdrag is blijkens art. 1 lid 4 CMR niet van toepassing op:

    a. vervoer, bewerkstelligd overeenkomstig internationale postovereenkomsten;
    b. vervoer van lijken;
    c. verhuizingen.

    Personen voor wie de vervoerder krachtens CMR-Verdrag aansprakelijk is (Hoofdstuk II)

    Dit hoofdstuk kent één bepaling. Voor de toepassing van dit Verdrag is de vervoerder, als ware het voor zijn eigen daden en nalatigheden, aansprakelijk voor de daden en nalatigheden van zijn ondergeschikten en van alle andere personen, van wie hij zich voor de bewerkstelliging van het vervoer bedient, wanneer deze ondergeschikten of deze personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden (art. 3 CMR).

    Sluiten en uitvoering van de vervoersovereenkomst onder CMR-Verdrag (Hoofdstuk III)

    Dit hoofdstuk omvat 13 artikelen (art. 4 CMR tot en met art. 16 CMR).

    Vrachtbrief bij CMR-vervoer

    De vervoerovereenkomst wordt vastgelegd in een vrachtbrief. De afwezigheid, de onregelmatigheid of het verlies van de vrachtbrief tast noch het bestaan noch de geldigheid aan van de vervoerovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit Verdrag (art. 4 CMR).

    Aantal exemplaren van de CMR-vrachtbrief

    De vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder. Deze ondertekening kan worden gedrukt of vervangen door de stempels van de afzender en de vervoerder, indien de wetgeving van het land, waar de vrachtbrief wordt opgemaakt, zulks toelaat. Het eerste exemplaar wordt overhandigd aan de afzender, het tweede begeleidt de goederen en het derde wordt door de vervoerder behouden (art. 5 lid 1 CMR).

    Wanneer de te vervoeren goederen moeten worden geladen in verschillende voertuigen of wanneer het verschillende soorten goederen of afzonderlijke partijen betreft, heeft de afzender of de vervoerder het recht om te eisen, dat er evenzoveel vrachtbrieven worden opgemaakt als er voertuigen moeten worden gebruikt of als er soorten of partijen goederen zijn (art. 5 lid 2 CMR).

    Inhoud van de CMR-vrachtbrief

    De vrachtbrief moet op grond van art. 6 lid 1 CMR de volgende aanduidingen bevatten:

    a. plaats en datum van opmaken van de vrachtbrief;
    b. naam en adres afzender;
    c. naam en adres vervoerder;
    d. de plaats en de datum van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering der goederen;
    e. naam en adres van de geadresseerde;
    f. de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen en de wijze van verpakking en, voor gevaarlijke goederen, hun algemeen erkende benaming;
    g. het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers;
    h. het bruto-gewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen;
    i. de op het vervoer betrekking hebbende kosten (vrachtprijs, bijkomende kosten, douane-rechten en andere vanaf de sluiting van de overeenkomst tot aan de aflevering opkomende kosten);
    j. de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies;
    k. de aanduiding, dat het vervoer, ongeacht enig tegenstrijdig beding, is onderworpen aan de bepalingen van dit Verdrag.

    Daarnaast kunnen volgens art. 6 lid 2 CMR nog optioneel vermeld worden (voor zover van toepassing):

    a. verbod van overlading;
    b. de kosten, welke de afzender voor zijn rekening neemt;
    c. het bedrag van het bij de aflevering van de goederen te innen remboursement;
    d. de gedeclareerde waarde der goederen en het bedrag van het bijzonder belang bij de aflevering;
    e. de instructies van de afzender aan de vervoerder voor wat betreft de verzekering der goederen;
    f. de overeengekomen termijn, binnen welke het vervoer moet zijn volbracht;
    g. de lijst van bescheiden, welke aan de vervoerder zijn overhandigd.

    De partijen kunnen in de vrachtbrief verder nog iedere andere aanduiding, welke zij nuttig achten, opnemen (art. 6 lid 3 CMR).

    Aansprakelijkheid afzender door onnauwkeurigheid of onvolledigheid CMR-vrachtbrief

    De afzender is aansprakelijk op grond van art. 7 lid 1 CMR voor alle kosten en schaden, welke door de vervoerder worden geleden tengevolge van de onnauwkeurigheid of de onvolledigheid:

    a. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, eerste lid onder b), d), e), f), g), h) en j);

    b. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, tweede lid;

    c. van alle andere aanduidingen of instructies, welke hij verstrekt voor het opmaken van de vrachtbrief of om daarin te worden opgenomen.

    Indien de vervoerder op verzoek van de afzender de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de vrachtbrief opneemt, wordt hij behoudens tegenbewijs geacht voor rekening van de afzender te handelen (art. 7 lid 2 CMR).

    Indien de vrachtbrief niet de vermelding, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder k) bevat (dat de CMR van toepassing is op het vervoer), is de vervoerder aansprakelijk voor alle kosten en schaden, die de rechthebbende op de goederen door deze nalatigheid lijdt (art. 7 lid 3 CMR).

    Verplichting tot controle door CMR-vervoerder bij in ontvangst nemen goederen

    Bij de inontvangstneming van de goederen is de vervoerder op grond van art. 8 lid 1 CMR gehouden te onderzoeken:

    a. de juistheid van de vermeldingen in de vrachtbrief met betrekking tot het aantal colli en hun merken en nummers; en
    b. de uiterlijke staat van de goederen en hun verpakking.

    Indien de vervoerder geen redelijke middelen ter beschikking staan om de juistheid van de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid onder a) van dit artikel, te onderzoeken, tekent hij in de vrachtbrief met redenen omkleed aan, welke voorbehouden hij maakt. Eveneens geeft hij de redenen aan voor alle voorbehouden, welke hij maakt ten aanzien van de uiterlijke staat van de goederen en van hun verpakking. Deze voorbehouden verbinden de afzender niet, indien zij niet uitdrukkelijk in de vrachtbrief door hem zijn aanvaard (art. 8 lid 2 CMR).

    De afzender heeft het recht te eisen, dat de vervoerder het bruto-gewicht of de op andere wijze uitgedrukte hoeveelheid der goederen onderzoekt. Hij kan tevens een onderzoek van de inhoud der colli eisen. De vervoerder kan de kosten van het onderzoek in rekening brengen. Het resultaat van de onderzoekingen wordt in de vrachtbrief neergelegd (art. 8 lid 3 CMR).

    Bewijskracht CMR-vrachtbrief

    De vrachtbrief levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden der overeenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder (art. 9 lid 1 CMR). De P-G in zijn conclusie bij nagenoemd arrest HR 16 september 2022 (Logistics/X Group) merkt hierbij in nr. 2.5 op: “In samenhang gelezen met art. 8 CMR, geldt dit dus niet voor de in de vrachtovereenkomst opgenomen inhoud van de verpakkingen”.

    De term ‘volledig bewijs’ ( de Engelse tekst spreekt van ‘prima facie evidence’, oftewel letterlijk ‘bewijs op het eerste gezicht’) vinden we in het Nederlandse bewijsrecht niet als zodanig terug, maar wel de term ‘dwingend bewijs’. Een akte heeft tussen partijen naar Nederlands bewijsrecht dwingend bewijs, behoudens tegenbewijs. Zie de pagina Bewijsrecht.

    Bij vervoer binnen Nederland geldt art. 8:1124 B.W., dat ook een bewijsregel bevat. Als de vervoerder iets aantekent op de vrachtbrief, bindt dit de afzender niet, tenzij die een verklaring ondertekent dat hij die aantekening erkent. Zie de pagina Overeenkomst goederenvervoer over de weg.

    Bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder wordt vermoed, dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van de inontvangstneming door de vervoerder en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 9 lid 2 CMR).

    In de zaak leidend tot het arrest HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.) besliste de Hoge Raad, dat art. 9 lid 1 CMR niet een bewijsvermoeden biedt voor de vervoerder, dat de goederen die tijdens het vervoer worden aangetroffen dezelfde goederen zijn als welke door de afzender aan hem zijn afgegeven. Ook uit andere bepalingen van het CMR-Verdrag kan dit niet worden afgeleid, aldus de Hoge Raad.

    Lees meer over HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.)

    X Group had namens een keukenfabrikant in Bulgarije de Nederlandse vervoerder Logistics B.V. opgedragen vier pallets met dozen voor de fabrikant uit Bulgarije te vervoeren. De lading was niet in één keer ‘af fabriek’ in een verzegelde vrachtwagen naar de ontvanger vervoerd. De lading was door een derde afgeleverd bij X Group en daarvandaan moest Logistics deze naar Engeland vervoeren. Op de vrachtbrief stond als omschrijving vermeld: “Goederen: 4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1.450 kg (…)”.

    De lading was bij Logistics overgeladen in een andere vrachtwagen met een andere chauffeur en onderweg naar Logistics waren er 2 stops geweest. Bij controle van de verzegelde 2e vrachtwagen door de Franse douane bleken in de dozen sigaretten te zitten, die uiteraard niet waren aangegeven en waarover dus geen accijns betaald was. De vervoerder stelde de bevrachter aansprakelijk en vorderde op grond van art. 7 CMR schadevergoeding. Ook vorderde zij vrijwaring van de aansprakelijkheid voor het wegraken van de keukenapparatuur. Zij stelde dat het bewijs, dat de dozen die de douane in beslag heeft genomen dezelfde dozen waren als de dozen, die door de bevrachter aan haar zijn meegegeven, voortvloeide uit art. 9 lid 1 CMR. Het Hof wees dit van de hand en vond dat de vervoerder dit bewijs moest leveren op de voet van het Nederlandse bewijsrecht, te weten art. 150 Rv.. Omdat de vervoerder niet in dat bewijs was geslaagd, werd haar eis afgewezen. De Hoge Raad wijst de cassatieklacht af.

    De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2.4):

    “Met betrekking tot de vraag of in een geval als het onderhavige de vervoerder moet bewijzen dat de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen, dan wel dat de afzender moet bewijzen dat de door de douane aangetroffen goederen niet de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen zijn, bevat de CMR geen uitdrukkelijke regels. Dergelijke regels liggen evenmin besloten in de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde art. 6, 7, 8, 9 en 11 CMR.

    Gezien de bewoordingen van art. 9 CMR, beschouwd in hun context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR, levert de vrachtbrief enkel een bewijsvermoeden op van de juistheid van hetgeen genoemd wordt in die bepaling, waaronder dat het aantal colli en hun merken en nummers bij de inontvangstneming door de vervoerder in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 6 lid 1, onder g, in verbinding met art. 8 lid 1 CMR). Dat bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de vraag of de tijdens het vervoer aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender meegegeven goederen.

    Uit art. 8 lid 1 en lid 3 CMR, in samenhang gelezen, volgt dat de vervoerder zonder een daartoe strekkende opdracht van de afzender niet gehouden is om de inhoud van de vracht te onderzoeken. Die bepalingen brengen niet mee dat, indien de afzender de vervoerder niet heeft opgedragen de inhoud van de vracht te onderzoeken en het aantal colli van de aangetroffen lading overeenstemt met de vrachtbrief, op de afzender de bewijslast rust dat de tijdens het vervoer aangetroffen goederen niet dezelfde zijn als de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen.

    Uit de rechtspraak en literatuur van de verschillende CMR-verdragsstaten blijkt niet van een heersende opvatting over de hiervoor bedoelde bepalingen van de CMR als door het onderdeel bepleit.

    Een en ander betekent dat niet de CMR, maar het nationale recht bepalend is voor de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen.”

    Aansprakelijkheid van de CMR-vervoerder (Hoofdstuk IV CMR)

    Dit hoofdstuk omvat eveneens 13 bepalingen (art. 17 CMR tot en met art. 29 CMR). In het blog ‘Niet beschadigd maar toch schade’ van mr. Joost Wery (Damsté Advocaten) wordt nader ingegaan op art. 17 CMR naar aanleiding van het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 januari 2022 (Sweetlife/Transheroes Customs & Lesscher Transport).

    De Nederlandse tekst van artikel 17 lid 1 CMR luidt:

    1. De vervoerder is aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.

    2. De vervoerder is ontheven van deze aansprakelijkheid, indien het verlies, de beschadiging of de vertraging is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, door een eigen gebrek van de goederen of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.

    3. De vervoerder kan zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken door een beroep te doen op gebreken van het voertuig, waarvan hij zich bedient om het vervoer te bewerkstelligen, of op fouten van de persoon, van wie hij het voertuig heeft gehuurd of van diens ondergeschikten.

    4. Met inachtneming van artikel 18, tweede tot vijfde lid, is de vervoerder ontheven van zijn aansprakelijkheid, wanneer het verlies of de beschadiging een gevolg is van de bijzondere gevaren, eigen aan één of meer van de volgende omstandigheden:

    a. gebruik van open en niet met een dekzeil afgedekte voertuigen, wanneer dit gebruik uitdrukkelijk is overeengekomen en in de vrachtbrief is vermeld;
    b. ontbreken of gebrekkigheid van de verpakking bij goederen, die door hun aard aan kwaliteitsverlies of beschadiging zijn blootgesteld, wanneer zij niet of slecht verpakt zijn;
    c. behandeling, lading, stuwing of lossing van de goederen door de afzender, de geadresseerde of personen, die voor rekening van de afzender of de geadresseerde handelen;
    d. de aard van bepaalde goederen, die door met deze aard zelf samenhangende oorzaken zijn blootgesteld hetzij aan geheel of gedeeltelijk verlies hetzij aan beschadiging, in het bijzonder door breuk, roest, bederf, uitdroging, lekkage, normaal kwaliteitsverlies, of optreden van ongedierte en knaagdieren;
    e. onvolledigheid of gebrekkigheid van de merken of nummers der colli;
    f. vervoer van levende dieren.

    5. Indien ingevolge dit artikel de vervoerder niet aansprakelijk is voor sommige der factoren, die de schade hebben veroorzaakt, is hij slechts aansprakelijk in evenredigheid tot de mate, waarin de factoren waarvoor hij ingevolge dit artikel aansprakelijk is, tot de schade hebben bijgedragen.

    Maximale vergoeding bij schade internationaal wegvervoer onder CMR

    Wanneer ingevolge de bepalingen van dit Verdrag een schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen ten laste van de vervoerder wordt gebracht, wordt deze schadevergoeding berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van de inontvangstneming (art. 23 lid 1 CMR).

    De schadevergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan 8.33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht (art. 23 lid 3 CMR). Dit is ongeveer EUR 10,= per kilogram.

    De in dit Verdrag genoemde rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht (men spreekt in de praktijk van ‘SDR’, naar de Engelse term ‘special drawing rights’) zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. Het in het derde lid van dit artikel genoemde bedrag wordt omgerekend in de nationale munteenheid van de Staat van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, volgens de waarde van die munteenheid op de datum van het vonnis of de datum, die de Partijen zijn overeengekomen (art. 23 lid 7 CMR).

    De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die geen lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend op een door die Staat vastgestelde wijze.

    Uitzondering: geen inperking schadevergoeding CMR bij opzet vervoerder

    De vervoerder heeft niet het recht om zich te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of beperken of die de bewijslast omkeren, indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt (art. 29 lid 1 CMR).

    Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle andere personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval hebben deze ondergeschikten of andere personen eveneens niet het recht om zich, voor wat hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, als omschreven in het eerste lid (art. 29 lid 2 CMR).

    In het arrest HR 22 april 2022 (Logistic Solutions/TMS c.s.) deed zich voor de naar het buitenland te vervoeren zaken – waarop het CMR dus van toepassing was – de vraag voor of de uitzondering van art. 29 CMR van toepassing was, omdat het onrechtmatig handelen van haar werknemer aan haar was toe te rekenen. De rechtbank meende van niet, het Hof van wel. De Hoge Raad casseerde en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, op procestechnische gronden. Het Hof was buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, omdat TMS geen grief had gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat de werknemer geen betrokkenheid had bij het vervoer door TMS. Zie ook de pagina Rechtspleging in hoger beroep over de zgn. devolutieve werking van het hoger beroep.

    Lees de overwegingen van HR 22 april 2022 ( Logistics Solutions/TMS c.s.)

    Het ging om een diefstal van elf pakketten met dure horloges van Audemars Piguet SA, die in Hoofddorp waren opgehaald en naar verschillende adressen vervoerd moesten worden, waarvan 2 naar het buitenland. De pakketten hadden een totale waarde van EUR 993.309. Op het vervoer daarvan was het CMR van toepassing. Een loodsmedewerker van de vervoerder Logistics Solutions was medeplichtig aan de diefstal. Die medewerker had echter – zo was in de procedure komen vast te staan – geen rechtstreekse betrokkenheid met de betreffende pakketten. Zijn dienst was pas begonnen toen die al waren geregistreerd en opgeslagen.

    De rechtbank oordeelde dan ook, dat het enkele feit dat de werknemer de toegangsdeur heeft geopend, waarbij in het midden kan blijven of hij daartoe bevoegd was, is in het licht van vorenstaande feiten en omstandigheden onvoldoende om de slotsom te wettigen dat aan de (strenge) voorwaarden van artikel 29, tweede lid, CMR is voldaan. De gedragingen van de werknemer liggen, met andere woorden, niet in het verlengde van het uitvoeren van de vervoersovereenkomst door Logistics Solutions, aldus de rechtbank.

    Daardoor kon Logistics Solutions zich beroepen op de maximering van de schadevergoeding van art. 23 CMR voor de pakketten waarvoor het CMR gold, omdat het handelen van haar medewerker niet als opzet van haarzelf kon worden aangemerkt in de zin van art. 29 lid 2 CMR. Het Hof breidde de toerekening aan de werkgever door het feit, dat de loodsmedewerker tijdens de opslag dienst had, te beschouwen als een betrokkenheid van de medewerker aan het vervoer van deze pakketten.

    De Hoge Raad wees de klacht van Logistic Solutions toe, dat het Hof hiermee buiten de rechtsstrijd getreden was. TMS had namelijk in hoger beroep geen grief gericht tegen de vaststelling van de rechtbank, dat de werknemer geen rol vervulde bij het vervoer. Door dit zelf in te vullen trad het Hof buiten de rechtsstrijd. Op basis van de regel ‘quantum appellatum, tantum devolutum’ mocht het Hof alleen oordelen binnen de kaders van de grieven van TMS.

    Vorderingen bij CMR-vervoer in en buiten rechte (Hoofdstuk V)

    Dit hoofdstuk geeft 4 bepalingen inzake het instellen van vorderingen in rechte en het tijdig claimen van schade buiten rechte (art. 30 CMR tot en met art. 33 CMR).

    Opvolgend vervoer bij CMR-vervoer (Hoofdstuk VI)

    Dit hoofdstuk bevat 7 bepalingen inzake het instellen van vorderingen in rechte en het tijdig claimen van schade buiten rechte (art. 34 CMR tot en met art. 40 CMR).

    CMR-Verdrag is dwingend recht (Hoofdstuk VII)

    Hoofdstuk VII CMR-Verdrag bepaalt, dat het verdrag van dwingend recht is.

    Behoudens de bepalingen van artikel 40 is nietig ieder beding, dat middellijk of onmiddellijk afwijkt van de bepalingen van dit Verdrag. De nietigheid van dergelijke bedingen heeft niet de nietigheid van de overige bepalingen van de overeenkomst tot gevolg (art. 41 lid 1 CMR).

    In het bijzonder is nietig ieder beding, door hetwelk de vervoerder zich de rechten uit de verzekering der goederen laat overdragen of ieder ander beding van dergelijke strekking, evenals ieder beding, dat de bewijslast verplaatst (art. 41 lid 2 CMR).

    Slotbepalingen CMR-Verdrag (Hoofdstuk VIII)

    De artikelen art. 42 CMR tot en met art. 51 CMR bevatten nog de slotbepalingen van het verdrag, zoals bepalingen over de inwerkingtreding, opzegging en toetreding.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 9-05-2022; laatste bewerking 2-11-2023]

    Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

      Inleiding Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

      Het CMR-verdrag is een verdrag van de Verenigde Naties, dat is getekend in Genève op 19 mei 1956. Het CMR-verdrag legt eenvormige aansprakelijkheidsregels op voor de schade bij verlies of beschadiging van de lading of bij vertraging. Deze regels zijn ook geldig bij een binnenlands transport als onderdeel van een internationaal transport. De CMR is dwingend recht (art. 41 CMR), er mag niet door partijen van af worden geweken.

      Verschillende landen hebben dezelfde normen overgenomen voor louter binnenlandse transporten. Volgens de website van de Stichting Vervoeradres zijn er thans 58 landen bij het CMR-verdrag aangesloten. Blijkens het Protocol van ondertekening (onderaan de verdragstekst) is het verdrag niet van toepassing op vervoer tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Republiek Ierland.

      Uitleg CMR-Verdrag

      Omdat het CMR-Verdrag communautair recht is, moet het verdrag ‘verdragsautonoom’ worden uitgelegd. Bij de uitleg is dus niet het Nederlandse recht de maatstaf, maar de uitleg zoals die conform het verdrag binnen alle deelnemende lidstaten plaatsvindt. Daarbij kan het Weens Verdrag inzake het verdragenrecht ook uitkomst bieden. Zie de pagina Weens Verdragenverdrag.

      De Hoge Raad overweegt over de uitlegmethode van het CMR in het arrest HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.) het volgende (r.o. 3.2.1):

      “Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moeten de bepalingen van de CMR worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepalingen met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitlegging van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van de CMR vormt.

      Voorts geldt dat voor de uitleg van de CMR geen gebruik kan worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis van het verdrag omdat geen verslag of documentatie van de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is, zodat het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen bij de uitleg van de CMR niet kan worden toegepast.”

      Daarbij verwijst de Hoge Raad naar HR 29 juni 1990 (High Point Sarl/KPN B.V.), (r.o. 4.1.4 ECLI:NL:HR:1990:AD1191 niet gepubliceerd), HR 20 december 2013 (Brinky Bouw & Ontwikkeling B.V./Hazeleger Transporten B.V.),  en HR 11 september 2015 (vervoer computerapparatuur Hewlet Packard).

      Toepasselijkheid CMR-verdrag (Hoofdstuk I)

      Het CMR-verdrag is van toepassing op iedere overeenkomst onder bezwarende titel voor het vervoer van goederen over de weg door middel van voertuigen, wanneer de plaats van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering, zoals deze zijn aangegeven in de overeenkomst, gelegen zijn in twee verschillende landen, waarvan tenminste één een bij het Verdrag partij zijnd land is, ongeacht de woonplaats en de nationaliteit van partijen (art. 1 lid 1 CMR).

      Definitie voertuig in kader CMR-verdrag

      Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „voertuigen” verstaan: de motorrijtuigen, gelede voertuigen, aanhangwagens en opleggers, zoals deze zijn omschreven in artikel 4 van het Verdrag nopens het wegverkeer van 19 september 1949.

      Uitsluiting toepasselijkheid CMR

      Het CMR-verdrag is blijkens art. 1 lid 4 CMR niet van toepassing op:

      a. vervoer, bewerkstelligd overeenkomstig internationale postovereenkomsten;
      b. vervoer van lijken;
      c. verhuizingen.

      Personen voor wie de vervoerder krachtens CMR-Verdrag aansprakelijk is (Hoofdstuk II)

      Dit hoofdstuk kent één bepaling. Voor de toepassing van dit Verdrag is de vervoerder, als ware het voor zijn eigen daden en nalatigheden, aansprakelijk voor de daden en nalatigheden van zijn ondergeschikten en van alle andere personen, van wie hij zich voor de bewerkstelliging van het vervoer bedient, wanneer deze ondergeschikten of deze personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden (art. 3 CMR).

      Sluiten en uitvoering van de vervoersovereenkomst onder CMR-Verdrag (Hoofdstuk III)

      Dit hoofdstuk omvat 13 artikelen (art. 4 CMR tot en met art. 16 CMR).

      Vrachtbrief bij CMR-vervoer

      De vervoerovereenkomst wordt vastgelegd in een vrachtbrief. De afwezigheid, de onregelmatigheid of het verlies van de vrachtbrief tast noch het bestaan noch de geldigheid aan van de vervoerovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit Verdrag (art. 4 CMR).

      Aantal exemplaren van de CMR-vrachtbrief

      De vrachtbrief wordt opgemaakt in drie oorspronkelijke exemplaren, ondertekend door de afzender en de vervoerder. Deze ondertekening kan worden gedrukt of vervangen door de stempels van de afzender en de vervoerder, indien de wetgeving van het land, waar de vrachtbrief wordt opgemaakt, zulks toelaat. Het eerste exemplaar wordt overhandigd aan de afzender, het tweede begeleidt de goederen en het derde wordt door de vervoerder behouden (art. 5 lid 1 CMR).

      Wanneer de te vervoeren goederen moeten worden geladen in verschillende voertuigen of wanneer het verschillende soorten goederen of afzonderlijke partijen betreft, heeft de afzender of de vervoerder het recht om te eisen, dat er evenzoveel vrachtbrieven worden opgemaakt als er voertuigen moeten worden gebruikt of als er soorten of partijen goederen zijn (art. 5 lid 2 CMR).

      Inhoud van de CMR-vrachtbrief

      De vrachtbrief moet op grond van art. 6 lid 1 CMR de volgende aanduidingen bevatten:

      a. plaats en datum van opmaken van de vrachtbrief;
      b. naam en adres afzender;
      c. naam en adres vervoerder;
      d. de plaats en de datum van inontvangstneming der goederen en de plaats bestemd voor de aflevering der goederen;
      e. naam en adres van de geadresseerde;
      f. de gebruikelijke aanduiding van de aard der goederen en de wijze van verpakking en, voor gevaarlijke goederen, hun algemeen erkende benaming;
      g. het aantal colli, hun bijzondere merken en hun nummers;
      h. het bruto-gewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen;
      i. de op het vervoer betrekking hebbende kosten (vrachtprijs, bijkomende kosten, douane-rechten en andere vanaf de sluiting van de overeenkomst tot aan de aflevering opkomende kosten);
      j. de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies;
      k. de aanduiding, dat het vervoer, ongeacht enig tegenstrijdig beding, is onderworpen aan de bepalingen van dit Verdrag.

      Daarnaast kunnen volgens art. 6 lid 2 CMR nog optioneel vermeld worden (voor zover van toepassing):

      a. verbod van overlading;
      b. de kosten, welke de afzender voor zijn rekening neemt;
      c. het bedrag van het bij de aflevering van de goederen te innen remboursement;
      d. de gedeclareerde waarde der goederen en het bedrag van het bijzonder belang bij de aflevering;
      e. de instructies van de afzender aan de vervoerder voor wat betreft de verzekering der goederen;
      f. de overeengekomen termijn, binnen welke het vervoer moet zijn volbracht;
      g. de lijst van bescheiden, welke aan de vervoerder zijn overhandigd.

      De partijen kunnen in de vrachtbrief verder nog iedere andere aanduiding, welke zij nuttig achten, opnemen (art. 6 lid 3 CMR).

      Aansprakelijkheid afzender door onnauwkeurigheid of onvolledigheid CMR-vrachtbrief

      De afzender is aansprakelijk op grond van art. 7 lid 1 CMR voor alle kosten en schaden, welke door de vervoerder worden geleden tengevolge van de onnauwkeurigheid of de onvolledigheid:

      a. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, eerste lid onder b), d), e), f), g), h) en j);

      b. van de aanduidingen, aangegeven in artikel 6, tweede lid;

      c. van alle andere aanduidingen of instructies, welke hij verstrekt voor het opmaken van de vrachtbrief of om daarin te worden opgenomen.

      Indien de vervoerder op verzoek van de afzender de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de vrachtbrief opneemt, wordt hij behoudens tegenbewijs geacht voor rekening van de afzender te handelen (art. 7 lid 2 CMR).

      Indien de vrachtbrief niet de vermelding, bedoeld in artikel 6, eerste lid onder k) bevat (dat de CMR van toepassing is op het vervoer), is de vervoerder aansprakelijk voor alle kosten en schaden, die de rechthebbende op de goederen door deze nalatigheid lijdt (art. 7 lid 3 CMR).

      Verplichting tot controle door CMR-vervoerder bij in ontvangst nemen goederen

      Bij de inontvangstneming van de goederen is de vervoerder op grond van art. 8 lid 1 CMR gehouden te onderzoeken:

      a. de juistheid van de vermeldingen in de vrachtbrief met betrekking tot het aantal colli en hun merken en nummers; en
      b. de uiterlijke staat van de goederen en hun verpakking.

      Indien de vervoerder geen redelijke middelen ter beschikking staan om de juistheid van de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid onder a) van dit artikel, te onderzoeken, tekent hij in de vrachtbrief met redenen omkleed aan, welke voorbehouden hij maakt. Eveneens geeft hij de redenen aan voor alle voorbehouden, welke hij maakt ten aanzien van de uiterlijke staat van de goederen en van hun verpakking. Deze voorbehouden verbinden de afzender niet, indien zij niet uitdrukkelijk in de vrachtbrief door hem zijn aanvaard (art. 8 lid 2 CMR).

      De afzender heeft het recht te eisen, dat de vervoerder het bruto-gewicht of de op andere wijze uitgedrukte hoeveelheid der goederen onderzoekt. Hij kan tevens een onderzoek van de inhoud der colli eisen. De vervoerder kan de kosten van het onderzoek in rekening brengen. Het resultaat van de onderzoekingen wordt in de vrachtbrief neergelegd (art. 8 lid 3 CMR).

      Bewijskracht CMR-vrachtbrief

      De vrachtbrief levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de voorwaarden der overeenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder (art. 9 lid 1 CMR). De P-G in zijn conclusie bij nagenoemd arrest HR 16 september 2022 (Logistics/X Group) merkt hierbij in nr. 2.5 op: “In samenhang gelezen met art. 8 CMR, geldt dit dus niet voor de in de vrachtovereenkomst opgenomen inhoud van de verpakkingen”.

      De term ‘volledig bewijs’ ( de Engelse tekst spreekt van ‘prima facie evidence’, oftewel letterlijk ‘bewijs op het eerste gezicht’) vinden we in het Nederlandse bewijsrecht niet als zodanig terug, maar wel de term ‘dwingend bewijs’. Een akte heeft tussen partijen naar Nederlands bewijsrecht dwingend bewijs, behoudens tegenbewijs. Zie de pagina Bewijsrecht.

      Bij vervoer binnen Nederland geldt art. 8:1124 B.W., dat ook een bewijsregel bevat. Als de vervoerder iets aantekent op de vrachtbrief, bindt dit de afzender niet, tenzij die een verklaring ondertekent dat hij die aantekening erkent. Zie de pagina Overeenkomst goederenvervoer over de weg.

      Bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder wordt vermoed, dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van de inontvangstneming door de vervoerder en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 9 lid 2 CMR).

      In de zaak leidend tot het arrest HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.) besliste de Hoge Raad, dat art. 9 lid 1 CMR niet een bewijsvermoeden biedt voor de vervoerder, dat de goederen die tijdens het vervoer worden aangetroffen dezelfde goederen zijn als welke door de afzender aan hem zijn afgegeven. Ook uit andere bepalingen van het CMR-Verdrag kan dit niet worden afgeleid, aldus de Hoge Raad.

      Lees meer over HR 16 september 2022 (Logistics B.V./X Group B.V.)

      X Group had namens een keukenfabrikant in Bulgarije de Nederlandse vervoerder Logistics B.V. opgedragen vier pallets met dozen voor de fabrikant uit Bulgarije te vervoeren. De lading was niet in één keer ‘af fabriek’ in een verzegelde vrachtwagen naar de ontvanger vervoerd. De lading was door een derde afgeleverd bij X Group en daarvandaan moest Logistics deze naar Engeland vervoeren. Op de vrachtbrief stond als omschrijving vermeld: “Goederen: 4 Pallets Kitchenware, 112 boxes, 1.450 kg (…)”.

      De lading was bij Logistics overgeladen in een andere vrachtwagen met een andere chauffeur en onderweg naar Logistics waren er 2 stops geweest. Bij controle van de verzegelde 2e vrachtwagen door de Franse douane bleken in de dozen sigaretten te zitten, die uiteraard niet waren aangegeven en waarover dus geen accijns betaald was. De vervoerder stelde de bevrachter aansprakelijk en vorderde op grond van art. 7 CMR schadevergoeding. Ook vorderde zij vrijwaring van de aansprakelijkheid voor het wegraken van de keukenapparatuur. Zij stelde dat het bewijs, dat de dozen die de douane in beslag heeft genomen dezelfde dozen waren als de dozen, die door de bevrachter aan haar zijn meegegeven, voortvloeide uit art. 9 lid 1 CMR. Het Hof wees dit van de hand en vond dat de vervoerder dit bewijs moest leveren op de voet van het Nederlandse bewijsrecht, te weten art. 150 Rv.. Omdat de vervoerder niet in dat bewijs was geslaagd, werd haar eis afgewezen. De Hoge Raad wijst de cassatieklacht af.

      De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.2.4):

      “Met betrekking tot de vraag of in een geval als het onderhavige de vervoerder moet bewijzen dat de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen, dan wel dat de afzender moet bewijzen dat de door de douane aangetroffen goederen niet de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen zijn, bevat de CMR geen uitdrukkelijke regels. Dergelijke regels liggen evenmin besloten in de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde art. 6, 7, 8, 9 en 11 CMR.

      Gezien de bewoordingen van art. 9 CMR, beschouwd in hun context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR, levert de vrachtbrief enkel een bewijsvermoeden op van de juistheid van hetgeen genoemd wordt in die bepaling, waaronder dat het aantal colli en hun merken en nummers bij de inontvangstneming door de vervoerder in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 6 lid 1, onder g, in verbinding met art. 8 lid 1 CMR). Dat bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de vraag of de tijdens het vervoer aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender meegegeven goederen.

      Uit art. 8 lid 1 en lid 3 CMR, in samenhang gelezen, volgt dat de vervoerder zonder een daartoe strekkende opdracht van de afzender niet gehouden is om de inhoud van de vracht te onderzoeken. Die bepalingen brengen niet mee dat, indien de afzender de vervoerder niet heeft opgedragen de inhoud van de vracht te onderzoeken en het aantal colli van de aangetroffen lading overeenstemt met de vrachtbrief, op de afzender de bewijslast rust dat de tijdens het vervoer aangetroffen goederen niet dezelfde zijn als de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen.

      Uit de rechtspraak en literatuur van de verschillende CMR-verdragsstaten blijkt niet van een heersende opvatting over de hiervoor bedoelde bepalingen van de CMR als door het onderdeel bepleit.

      Een en ander betekent dat niet de CMR, maar het nationale recht bepalend is voor de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen.”

      Aansprakelijkheid van de CMR-vervoerder (Hoofdstuk IV CMR)

      Dit hoofdstuk omvat eveneens 13 bepalingen (art. 17 CMR tot en met art. 29 CMR). In het blog ‘Niet beschadigd maar toch schade’ van mr. Joost Wery (Damsté Advocaten) wordt nader ingegaan op art. 17 CMR naar aanleiding van het arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 januari 2022 (Sweetlife/Transheroes Customs & Lesscher Transport).

      De Nederlandse tekst van artikel 17 lid 1 CMR luidt:

      1. De vervoerder is aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.

      2. De vervoerder is ontheven van deze aansprakelijkheid, indien het verlies, de beschadiging of de vertraging is veroorzaakt door schuld van de rechthebbende, door een opdracht van deze, welke niet het gevolg is van schuld van de vervoerder, door een eigen gebrek van de goederen of door omstandigheden, die de vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.

      3. De vervoerder kan zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken door een beroep te doen op gebreken van het voertuig, waarvan hij zich bedient om het vervoer te bewerkstelligen, of op fouten van de persoon, van wie hij het voertuig heeft gehuurd of van diens ondergeschikten.

      4. Met inachtneming van artikel 18, tweede tot vijfde lid, is de vervoerder ontheven van zijn aansprakelijkheid, wanneer het verlies of de beschadiging een gevolg is van de bijzondere gevaren, eigen aan één of meer van de volgende omstandigheden:

      a. gebruik van open en niet met een dekzeil afgedekte voertuigen, wanneer dit gebruik uitdrukkelijk is overeengekomen en in de vrachtbrief is vermeld;
      b. ontbreken of gebrekkigheid van de verpakking bij goederen, die door hun aard aan kwaliteitsverlies of beschadiging zijn blootgesteld, wanneer zij niet of slecht verpakt zijn;
      c. behandeling, lading, stuwing of lossing van de goederen door de afzender, de geadresseerde of personen, die voor rekening van de afzender of de geadresseerde handelen;
      d. de aard van bepaalde goederen, die door met deze aard zelf samenhangende oorzaken zijn blootgesteld hetzij aan geheel of gedeeltelijk verlies hetzij aan beschadiging, in het bijzonder door breuk, roest, bederf, uitdroging, lekkage, normaal kwaliteitsverlies, of optreden van ongedierte en knaagdieren;
      e. onvolledigheid of gebrekkigheid van de merken of nummers der colli;
      f. vervoer van levende dieren.

      5. Indien ingevolge dit artikel de vervoerder niet aansprakelijk is voor sommige der factoren, die de schade hebben veroorzaakt, is hij slechts aansprakelijk in evenredigheid tot de mate, waarin de factoren waarvoor hij ingevolge dit artikel aansprakelijk is, tot de schade hebben bijgedragen.

      Maximale vergoeding bij schade internationaal wegvervoer onder CMR

      Wanneer ingevolge de bepalingen van dit Verdrag een schadevergoeding voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen ten laste van de vervoerder wordt gebracht, wordt deze schadevergoeding berekend naar de waarde van de goederen op de plaats en het tijdstip van de inontvangstneming (art. 23 lid 1 CMR).

      De schadevergoeding kan evenwel niet meer bedragen dan 8.33 rekeneenheden voor elk ontbrekend kilogram bruto-gewicht (art. 23 lid 3 CMR). Dit is ongeveer EUR 10,= per kilogram.

      De in dit Verdrag genoemde rekeneenheid is het bijzondere trekkingsrecht (men spreekt in de praktijk van ‘SDR’, naar de Engelse term ‘special drawing rights’) zoals dit is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. Het in het derde lid van dit artikel genoemde bedrag wordt omgerekend in de nationale munteenheid van de Staat van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, volgens de waarde van die munteenheid op de datum van het vonnis of de datum, die de Partijen zijn overeengekomen (art. 23 lid 7 CMR).

      De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een Staat, die geen lid is van het Internationale Monetaire Fonds, wordt berekend op een door die Staat vastgestelde wijze.

      Uitzondering: geen inperking schadevergoeding CMR bij opzet vervoerder

      De vervoerder heeft niet het recht om zich te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, die zijn aansprakelijkheid uitsluiten of beperken of die de bewijslast omkeren, indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt (art. 29 lid 1 CMR).

      Hetzelfde geldt bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle andere personen, van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. In dat geval hebben deze ondergeschikten of andere personen eveneens niet het recht om zich, voor wat hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, te beroepen op de bepalingen van dit hoofdstuk, als omschreven in het eerste lid (art. 29 lid 2 CMR).

      In het arrest HR 22 april 2022 (Logistic Solutions/TMS c.s.) deed zich voor de naar het buitenland te vervoeren zaken – waarop het CMR dus van toepassing was – de vraag voor of de uitzondering van art. 29 CMR van toepassing was, omdat het onrechtmatig handelen van haar werknemer aan haar was toe te rekenen. De rechtbank meende van niet, het Hof van wel. De Hoge Raad casseerde en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, op procestechnische gronden. Het Hof was buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, omdat TMS geen grief had gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat de werknemer geen betrokkenheid had bij het vervoer door TMS. Zie ook de pagina Rechtspleging in hoger beroep over de zgn. devolutieve werking van het hoger beroep.

      Lees de overwegingen van HR 22 april 2022 ( Logistics Solutions/TMS c.s.)

      Het ging om een diefstal van elf pakketten met dure horloges van Audemars Piguet SA, die in Hoofddorp waren opgehaald en naar verschillende adressen vervoerd moesten worden, waarvan 2 naar het buitenland. De pakketten hadden een totale waarde van EUR 993.309. Op het vervoer daarvan was het CMR van toepassing. Een loodsmedewerker van de vervoerder Logistics Solutions was medeplichtig aan de diefstal. Die medewerker had echter – zo was in de procedure komen vast te staan – geen rechtstreekse betrokkenheid met de betreffende pakketten. Zijn dienst was pas begonnen toen die al waren geregistreerd en opgeslagen.

      De rechtbank oordeelde dan ook, dat het enkele feit dat de werknemer de toegangsdeur heeft geopend, waarbij in het midden kan blijven of hij daartoe bevoegd was, is in het licht van vorenstaande feiten en omstandigheden onvoldoende om de slotsom te wettigen dat aan de (strenge) voorwaarden van artikel 29, tweede lid, CMR is voldaan. De gedragingen van de werknemer liggen, met andere woorden, niet in het verlengde van het uitvoeren van de vervoersovereenkomst door Logistics Solutions, aldus de rechtbank.

      Daardoor kon Logistics Solutions zich beroepen op de maximering van de schadevergoeding van art. 23 CMR voor de pakketten waarvoor het CMR gold, omdat het handelen van haar medewerker niet als opzet van haarzelf kon worden aangemerkt in de zin van art. 29 lid 2 CMR. Het Hof breidde de toerekening aan de werkgever door het feit, dat de loodsmedewerker tijdens de opslag dienst had, te beschouwen als een betrokkenheid van de medewerker aan het vervoer van deze pakketten.

      De Hoge Raad wees de klacht van Logistic Solutions toe, dat het Hof hiermee buiten de rechtsstrijd getreden was. TMS had namelijk in hoger beroep geen grief gericht tegen de vaststelling van de rechtbank, dat de werknemer geen rol vervulde bij het vervoer. Door dit zelf in te vullen trad het Hof buiten de rechtsstrijd. Op basis van de regel ‘quantum appellatum, tantum devolutum’ mocht het Hof alleen oordelen binnen de kaders van de grieven van TMS.

      Vorderingen bij CMR-vervoer in en buiten rechte (Hoofdstuk V)

      Dit hoofdstuk geeft 4 bepalingen inzake het instellen van vorderingen in rechte en het tijdig claimen van schade buiten rechte (art. 30 CMR tot en met art. 33 CMR).

      Opvolgend vervoer bij CMR-vervoer (Hoofdstuk VI)

      Dit hoofdstuk bevat 7 bepalingen inzake het instellen van vorderingen in rechte en het tijdig claimen van schade buiten rechte (art. 34 CMR tot en met art. 40 CMR).

      CMR-Verdrag is dwingend recht (Hoofdstuk VII)

      Hoofdstuk VII CMR-Verdrag bepaalt, dat het verdrag van dwingend recht is.

      Behoudens de bepalingen van artikel 40 is nietig ieder beding, dat middellijk of onmiddellijk afwijkt van de bepalingen van dit Verdrag. De nietigheid van dergelijke bedingen heeft niet de nietigheid van de overige bepalingen van de overeenkomst tot gevolg (art. 41 lid 1 CMR).

      In het bijzonder is nietig ieder beding, door hetwelk de vervoerder zich de rechten uit de verzekering der goederen laat overdragen of ieder ander beding van dergelijke strekking, evenals ieder beding, dat de bewijslast verplaatst (art. 41 lid 2 CMR).

      Slotbepalingen CMR-Verdrag (Hoofdstuk VIII)

      De artikelen art. 42 CMR tot en met art. 51 CMR bevatten nog de slotbepalingen van het verdrag, zoals bepalingen over de inwerkingtreding, opzegging en toetreding.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 9-05-2022; laatste bewerking 2-11-2023]

      Verdrag inzake de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!