Pagina inhoud

    Oneerlijke handelspraktijken (Afd. 3A, Titel 3, Boek 6 B.W.)

    Inleiding oneerlijke handelspraktijken

    In Afd. 3A, Titel 3 Boek 6 B.W. heeft de wetgever de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken – EU-Richtlijn van 11 mei 2005 ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen binnen de interne markt (PbEU L 149) – geïmplementeerd. De afdeling omvat 10 bepalingen (art. 6:193a B.W. tot en met art. 6:193j B.W.).

    De regeling is in werking getreden met ingang van 15 oktober 2008 en wordt ook wel aangeduid als Wet Oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP of WOHP).

    De regeling is ingevuld als een species van de onrechtmatige daad, maar vindt ook toepassing in het contractenrecht bij de toetsing van de naleving van consumentenbescherming. Zie de pagina Overeenkomsten tussen handelaren en consumenten.

    Bij het overzetten van de content van de oude website naar de nieuwe website van Lawyrup was deze pagina verdwenen. Met dank aan de Way Back Machine (thanks guys!!) is de pagina weer teruggezet.

    Deze wettelijke regeling (Stb. 2008/397) is een uitvloeisel van de Europese Richtlijn nr. 2005/29/EG van 11 mei 2005 ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen binnen de interne markt (PbEU L 149). In verband met de te late implementatie in de nationale wetgeving (de deadline was 12 juni 2007) diende de Richtlijn tot dat moment rechtstreeks te worden toegepast, althans diende de bestaande wetgeving met inachtneming van de bedoeling van de Richtlijn geïnterpreteerd worden.

    Omdat de Richtlijn ter bevordering van de interne markt een algehele uniformering van het recht binnen de EU nastreeft, mogen de nationale wetgevers geen zwaardere eisen inzake oneerlijke concurrentie stellen, tenzij binnen specifieke sectoren (bvb. de financiële sector) of ter bescherming van specifieke belangen (bvb. vestigingseisen).

    De wet omvat ook een regeling inzake de procedure die kan worden aanhangig gemaakt. Zie de pagina Collectief actierecht.

    Positie van benadeelde concurrent

    De bescherming is primair bedoeld voor de consument. Er bestaat enige verwarring in de rechtspraak over de vraag, of de concurrent van de ondernemer die zich schuldig maakt aan oneerlijke handelspraktijken zich ook kan beroepen op art. 6:193a B.W. en volgende, of dat hij zich alleen kan beroepen op art. 6:194 B.W. en de algemene regeling van de onrechtmatige daad. Het antwoord is: ook de concurrent kan zich beroepen op de regeling van art. 6:193a B.W. en volgende, hoewel die primair bedoeld is als bescherming van de consument. Dat is uitdrukkelijk in de EU-Richtlijn bepaald, en de nationale – men dus ook de Nederlandse – wet moet richtlijnconform worden uitgelegd (vgl. HR 17 januari 2014, Ryanair/PR Aviation).

    Ook in een handboek van Van Nispen staat dit verkeerd uitgelegd en wordt ten onrechte gesteld dat de concurrent zich alleen kan baseren op art. 6:194 B.W..

    In Rb. Den Haag 8 november 2017 (Tommy Teleshopping/Tell Sell) licht de rechtbank in r.o. 4.17 e.v. op juiste wijze toe, dat de regeling niet slechts geldt voor business to customer relaties, maar ook voor de business to business relatie jegens een concurrent.

    De rechtbank overweegt:

    “4.19 Volgens Tell Sell c.s. gaat dit beroep niet op omdat de wettelijke regeling inzake OHP uitsluitend ziet op handelingen van ondernemingen jegens consumenten, in de processtukken ook aangeduid als B2C (‘business-to-consumer’), en niet op ‘B2B’ relaties. Als concurrent van Tell Sell IE kan Tommy daarop dan ook geen beroep doen, aldus Tell Sell c.s.. Dit verweer gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Daartoe is het volgende redengevend.

    4.20. De Wet OHP vormt de implementatie van de Europese richtlijn van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten7 (hierna: de Richtlijn OHP), welke richtlijn voorziet in maximale harmonisatie. De wettekst moet richtlijnconform worden uitgelegd. Het toepassingsbereik van de regeling is weliswaar beperkt tot B2C-handelingen, maar dit moet worden onderscheiden van de vraag wie handhavend kan optreden bij niet-naleving van de bepalingen. Uit overweging 8 van de considerans bij de Richtlijn OHP, volgt dat de consumentenbeschermende bepalingen uitdrukkelijk mede een ‘Schutznorm’ ten behoeve van de (wél eerlijk handelende) concurrent, omvat8:

    “Deze richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Daarnaast beschermt zij indirect legitieme ondernemingen tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen; hierdoor is binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn een eerlijke concurrentie gewaarborgd”.

    In artikel 11 lid 1 Richtlijn OHP is over de handhaving opgenomen:

    “De lidstaten zorgen voor de invoering van passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, zodat de naleving van deze richtlijn in het belang van de consumenten kan worden afgedwongen. Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van oneerlijke handelspraktijken, met inbegrip van de concurrenten: a) in rechte kunnen optreden tegen die oneerlijke handelspraktijken (…)”. (onderstreping rechtbank).

    Dit laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat ook concurrenten, zoals in casu Tommy, gerechtigd zijn om handhavend op te treden bij gestelde overtreding van de Wet OHP.”

    Zie in dit verband ook Rb. Amsterdam 28 maart 2017 (Dyson Technology/Miele) in r.o. 4.3 en Rb. Gelderland 19 juli 2017 (AG Industries/Airtrack Factories) in r.o. 4.19.. Niettemin slaan in 2019 nog steeds ook rechters de plank wel eens mis. Voor de procespartijen is het dus opletten geblazen en is verwijzen naar de juiste rechtspraak van belang.

    Positie van de geadresseerde die geen particulier is

    De benadeelde niet-particulier die met de oneerlijk handelende ondernemer contracteert, zal het moeten hebben van de reguliere bepalingen inzake onrechtmatige daad (art. 6:162 B.W.) of van de wettelijke regeling inzake dwaling of bedrog, of van de derogerende werking van de goede trouw (art. 6:248 B.W.).

    Uitzondering voor acquisitiefraude

    Er is de nodige discussie gevoerd over de vraag of de regeling ook reflexwerking zou kunnen hebben, met name voor kleinere niet-particuliere bedrijven en organisaties (zoals stichtingen en verenigingen) tot wie zich de oneerlijke concurrentie of misleidende reclame zich richt, en die op basis daarvan met de ondernemer die acquisitiefraude pleegt in zee gaat. De wetgever heeft ten behoeve van deze groep in 2016 aanvullende bescherming in de wet opgenomen door de Wet Acquisitiefraude, die geïmplementeerd is in art. 6:194 B.W.. Zie de pagina Misleidende reclame. Deze regeling grijpt terug op art. 6:193a t/m 6:193j B.W.. Voor het overige wordt echter geen reflexwerking aangenomen van de regeling in art. 6:193 e.v. B.W. ten behoeve van de consument die geen particulier is.

    Consumentenbescherming

    De regeling is met name gericht op de bescherming van de (Europese) consument tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit als onderdeel van het streven naar de eenwording van de interne markt van de EU, waarbij het vertrouwen bij handelstransacties – ook over de grenzen heen – van belang is.

    Definities

    In art. 6:193a B.W wordt allereerst een aantal definities gegeven van onder meer het begrip consument, handelaar en handelspraktijk.

    In art. 6:193b B.W wordt in algemene termen gedefinieerd wat een oneerlijke handelspraktijk is. Dit begrip wordt verder uitgediept in art. 6:193c B.W en volgende, waarbij er ook een zwarte lijst in de wet is opgenomen van per definitie oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193g B.W) en agressieve handelspraktijken (art. 6:193i B.W) .

    Met name worden als oneerlijke handelspraktijk aangeduid een misleidende handelspraktijk en een agressieve handelspraktijk.

    Definitie misleidende handelspraktijk

    Een handelspraktijk is misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is, of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden (art. 6:193c B.W).

    Agressieve handelspraktijk

    In art. 6:193h B.W wordt uitgewerkt wat is te verstaan onder een agressieve handelspraktijk. De casus van Rb. Midden-Nederland 24 november 2021 (eiseres/Hoch Capital) was een duidelijk voorbeeld van een oneerlijke en ook agressieve handelspraktijk. Daarbij moesten er nog wel enkele hobbels genomen worden, want de vraag diende zich aan of eiseres wel was aan te merken als consument, omdat het geld dat gebruikt was voor de beleggingen met zeer hoog risico uit het bedrijf van haar man kwam. Zij werd zeer agressief telefonisch benaderd en onder druk gezet om reeds geleden verliezen goed te maken met nieuwe beleggingen, terwijl het risico op verlies meer dan 80% was. Deze uitspraak wordt ook besproken op Lawyrup in verband met het geslaagde EAPO-beslag op de Duitse bankrekening van Hoch Capital (lees Rechtspraak).

    Welke stappen kan de consument nemen?

    Het gevolg van oneerlijke handelspraktijken is dat de handelaar (het bedrijf) onrechtmatig handelt tegenover de consument die hierdoor benadeeld wordt (art. 6:193b lid 1 B.W). Daaronder valt met name misleidend handelen of agressief handelen, en meer in het algemeen wanneer waardoor de consument door het handelen van de oneerlijke handelspraktijk een besluit over een overeenkomst neemt , dat hij anders niet had genomen. Daarbij valt ook te denken aan handelen in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en handelen waardoor het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt. Hierbij wordt uitgegaan van de “gemiddelde” consument.

    Lijdt de consument daardoor schade, dan is dat dus een onrechtmatige daad en kan hij die schade op de handelaar verhalen. Zie ook de pagina Onrechtmatige daad. Wanneer er een overeenkomst gesloten is, kan in sommige gevallen binnen de overeenkomst (in het kader van nakoming en/of ontbinding c.q. vernietiging) schadevergoeding worden gevraagd. Dit gevolg van aansprakelijkheid is nog eens expliciet in de wet opgenomen in (art. 6:193j lid 2 B.W).

    De consument kan daarnaast ook vernietiging van de overeenkomst vorderen (art. 6:193j lid 3 B.W). De rechter kan ook onder in stand lating van de overeenkomst partiële vernietiging uitspreken. Voor een voorbeeld zie Rb. Amsterdam 30-03-2018 (opdracht tot claimen vergoeding schade vertraging Schiphol), waar de oneerlijke handelspraktijk inhield dat een hoger tarief voor de opdracht online lager was dan niet online en de consument daar niet op gewezen was. De Kantonrechter ontbond voor zover het hogere tarief gold. Dat was een korting van EUR 94,= maar de proceskosten waren bijna EUR 241,=.

    Voor vernietiging is niet per se vereist dat de handelaar opzettelijk gehandeld heeft, of dat de consument daadwerkelijke financiële schade heeft gelezen, aldus Rb. Noord-Nederland 11-09-2018 (Easysit).

    (r.o. 4.3) De kantonrechter overweegt dat – anders dan bij dwaling het geval is – voor vernietiging vanwege een oneerlijke handelspraktijk in beginsel niet vereist is dat door de consument aan Easysit kenbaar moet zijn gemaakt dat het volledig fabriceren van de stoelen in eigen fabriek voor hem van essentieel belang was voor het sluiten van de overeenkomst. Een handelspraktijk is misleidend – en daarmee oneerlijk – indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie (artikel 6:193c BW). Het begrip handelspraktijk omvat iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan een consumenten. Ook het in een verkeerde veronderstelling brengen of laten ten aanzien van de oorsprong en de manier van produceren van een product valt daaronder (artikel 6:193c lid 1 sub b BW). Niet vereist is dat de verkoper dit met opzet doet. Het gaat erom of een gemiddelde consument door de (onjuiste) informatie op het ‘verkeerde been’ kan worden gezet en of die informatie van dien aard is dat deze de gemiddelde consument er toe kan brengen om een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Voor misleiding is ook niet nodig dat de consument daadwerkelijk (financiële) schade heeft geleden.

    Zoals blijkt uit de uitspraak van Rb. Den Haag 18-11-2017 (Tommy c.s./Tell Sell c.s.) kan de wet oneerlijke handelspraktijken – en met name art. 6:193j lid 2 B.W – ook voor bedrijven een grondslag bieden voor het vorderen van schadevergoeding. De maatstaven van de wet zoals die voor consumenten hebben te gelden dienen dan als grondslag voor de schadeclaim van een benadeeld bedrijf (reflexwerking).

    Rb. Amsterdam 5-09-2017 (Direct Pay/klant T-Mobile) – klant mag telefoonabonnement per direct opzeggen omdat hij niet juist is geïnformeerd over de opzegtermijn.

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-09-2018; laatste bewerking 24-06-2023]

    Oneerlijke handelspraktijken (Afd. 3A, Titel 3, Boek 6 B.W.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Oneerlijke handelspraktijken (Afd. 3A, Titel 3, Boek 6 B.W.)

      Inleiding oneerlijke handelspraktijken

      In Afd. 3A, Titel 3 Boek 6 B.W. heeft de wetgever de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken – EU-Richtlijn van 11 mei 2005 ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen binnen de interne markt (PbEU L 149) – geïmplementeerd. De afdeling omvat 10 bepalingen (art. 6:193a B.W. tot en met art. 6:193j B.W.).

      De regeling is in werking getreden met ingang van 15 oktober 2008 en wordt ook wel aangeduid als Wet Oneerlijke handelspraktijken (Wet OHP of WOHP).

      De regeling is ingevuld als een species van de onrechtmatige daad, maar vindt ook toepassing in het contractenrecht bij de toetsing van de naleving van consumentenbescherming. Zie de pagina Overeenkomsten tussen handelaren en consumenten.

      Bij het overzetten van de content van de oude website naar de nieuwe website van Lawyrup was deze pagina verdwenen. Met dank aan de Way Back Machine (thanks guys!!) is de pagina weer teruggezet.

      Deze wettelijke regeling (Stb. 2008/397) is een uitvloeisel van de Europese Richtlijn nr. 2005/29/EG van 11 mei 2005 ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen binnen de interne markt (PbEU L 149). In verband met de te late implementatie in de nationale wetgeving (de deadline was 12 juni 2007) diende de Richtlijn tot dat moment rechtstreeks te worden toegepast, althans diende de bestaande wetgeving met inachtneming van de bedoeling van de Richtlijn geïnterpreteerd worden.

      Omdat de Richtlijn ter bevordering van de interne markt een algehele uniformering van het recht binnen de EU nastreeft, mogen de nationale wetgevers geen zwaardere eisen inzake oneerlijke concurrentie stellen, tenzij binnen specifieke sectoren (bvb. de financiële sector) of ter bescherming van specifieke belangen (bvb. vestigingseisen).

      De wet omvat ook een regeling inzake de procedure die kan worden aanhangig gemaakt. Zie de pagina Collectief actierecht.

      Positie van benadeelde concurrent

      De bescherming is primair bedoeld voor de consument. Er bestaat enige verwarring in de rechtspraak over de vraag, of de concurrent van de ondernemer die zich schuldig maakt aan oneerlijke handelspraktijken zich ook kan beroepen op art. 6:193a B.W. en volgende, of dat hij zich alleen kan beroepen op art. 6:194 B.W. en de algemene regeling van de onrechtmatige daad. Het antwoord is: ook de concurrent kan zich beroepen op de regeling van art. 6:193a B.W. en volgende, hoewel die primair bedoeld is als bescherming van de consument. Dat is uitdrukkelijk in de EU-Richtlijn bepaald, en de nationale – men dus ook de Nederlandse – wet moet richtlijnconform worden uitgelegd (vgl. HR 17 januari 2014, Ryanair/PR Aviation).

      Ook in een handboek van Van Nispen staat dit verkeerd uitgelegd en wordt ten onrechte gesteld dat de concurrent zich alleen kan baseren op art. 6:194 B.W..

      In Rb. Den Haag 8 november 2017 (Tommy Teleshopping/Tell Sell) licht de rechtbank in r.o. 4.17 e.v. op juiste wijze toe, dat de regeling niet slechts geldt voor business to customer relaties, maar ook voor de business to business relatie jegens een concurrent.

      De rechtbank overweegt:

      “4.19 Volgens Tell Sell c.s. gaat dit beroep niet op omdat de wettelijke regeling inzake OHP uitsluitend ziet op handelingen van ondernemingen jegens consumenten, in de processtukken ook aangeduid als B2C (‘business-to-consumer’), en niet op ‘B2B’ relaties. Als concurrent van Tell Sell IE kan Tommy daarop dan ook geen beroep doen, aldus Tell Sell c.s.. Dit verweer gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Daartoe is het volgende redengevend.

      4.20. De Wet OHP vormt de implementatie van de Europese richtlijn van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten7 (hierna: de Richtlijn OHP), welke richtlijn voorziet in maximale harmonisatie. De wettekst moet richtlijnconform worden uitgelegd. Het toepassingsbereik van de regeling is weliswaar beperkt tot B2C-handelingen, maar dit moet worden onderscheiden van de vraag wie handhavend kan optreden bij niet-naleving van de bepalingen. Uit overweging 8 van de considerans bij de Richtlijn OHP, volgt dat de consumentenbeschermende bepalingen uitdrukkelijk mede een ‘Schutznorm’ ten behoeve van de (wél eerlijk handelende) concurrent, omvat8:

      “Deze richtlijn beschermt de economische belangen van de consument op rechtstreekse wijze tegen oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Daarnaast beschermt zij indirect legitieme ondernemingen tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen; hierdoor is binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn een eerlijke concurrentie gewaarborgd”.

      In artikel 11 lid 1 Richtlijn OHP is over de handhaving opgenomen:

      “De lidstaten zorgen voor de invoering van passende en doeltreffende middelen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken, zodat de naleving van deze richtlijn in het belang van de consumenten kan worden afgedwongen. Daartoe behoren wettelijke bepalingen op grond waarvan personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een rechtmatig belang hebben bij het bestrijden van oneerlijke handelspraktijken, met inbegrip van de concurrenten: a) in rechte kunnen optreden tegen die oneerlijke handelspraktijken (…)”. (onderstreping rechtbank).

      Dit laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat ook concurrenten, zoals in casu Tommy, gerechtigd zijn om handhavend op te treden bij gestelde overtreding van de Wet OHP.”

      Zie in dit verband ook Rb. Amsterdam 28 maart 2017 (Dyson Technology/Miele) in r.o. 4.3 en Rb. Gelderland 19 juli 2017 (AG Industries/Airtrack Factories) in r.o. 4.19.. Niettemin slaan in 2019 nog steeds ook rechters de plank wel eens mis. Voor de procespartijen is het dus opletten geblazen en is verwijzen naar de juiste rechtspraak van belang.

      Positie van de geadresseerde die geen particulier is

      De benadeelde niet-particulier die met de oneerlijk handelende ondernemer contracteert, zal het moeten hebben van de reguliere bepalingen inzake onrechtmatige daad (art. 6:162 B.W.) of van de wettelijke regeling inzake dwaling of bedrog, of van de derogerende werking van de goede trouw (art. 6:248 B.W.).

      Uitzondering voor acquisitiefraude

      Er is de nodige discussie gevoerd over de vraag of de regeling ook reflexwerking zou kunnen hebben, met name voor kleinere niet-particuliere bedrijven en organisaties (zoals stichtingen en verenigingen) tot wie zich de oneerlijke concurrentie of misleidende reclame zich richt, en die op basis daarvan met de ondernemer die acquisitiefraude pleegt in zee gaat. De wetgever heeft ten behoeve van deze groep in 2016 aanvullende bescherming in de wet opgenomen door de Wet Acquisitiefraude, die geïmplementeerd is in art. 6:194 B.W.. Zie de pagina Misleidende reclame. Deze regeling grijpt terug op art. 6:193a t/m 6:193j B.W.. Voor het overige wordt echter geen reflexwerking aangenomen van de regeling in art. 6:193 e.v. B.W. ten behoeve van de consument die geen particulier is.

      Consumentenbescherming

      De regeling is met name gericht op de bescherming van de (Europese) consument tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit als onderdeel van het streven naar de eenwording van de interne markt van de EU, waarbij het vertrouwen bij handelstransacties – ook over de grenzen heen – van belang is.

      Definities

      In art. 6:193a B.W wordt allereerst een aantal definities gegeven van onder meer het begrip consument, handelaar en handelspraktijk.

      In art. 6:193b B.W wordt in algemene termen gedefinieerd wat een oneerlijke handelspraktijk is. Dit begrip wordt verder uitgediept in art. 6:193c B.W en volgende, waarbij er ook een zwarte lijst in de wet is opgenomen van per definitie oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193g B.W) en agressieve handelspraktijken (art. 6:193i B.W) .

      Met name worden als oneerlijke handelspraktijk aangeduid een misleidende handelspraktijk en een agressieve handelspraktijk.

      Definitie misleidende handelspraktijk

      Een handelspraktijk is misleidend indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is, of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden (art. 6:193c B.W).

      Agressieve handelspraktijk

      In art. 6:193h B.W wordt uitgewerkt wat is te verstaan onder een agressieve handelspraktijk. De casus van Rb. Midden-Nederland 24 november 2021 (eiseres/Hoch Capital) was een duidelijk voorbeeld van een oneerlijke en ook agressieve handelspraktijk. Daarbij moesten er nog wel enkele hobbels genomen worden, want de vraag diende zich aan of eiseres wel was aan te merken als consument, omdat het geld dat gebruikt was voor de beleggingen met zeer hoog risico uit het bedrijf van haar man kwam. Zij werd zeer agressief telefonisch benaderd en onder druk gezet om reeds geleden verliezen goed te maken met nieuwe beleggingen, terwijl het risico op verlies meer dan 80% was. Deze uitspraak wordt ook besproken op Lawyrup in verband met het geslaagde EAPO-beslag op de Duitse bankrekening van Hoch Capital (lees Rechtspraak).

      Welke stappen kan de consument nemen?

      Het gevolg van oneerlijke handelspraktijken is dat de handelaar (het bedrijf) onrechtmatig handelt tegenover de consument die hierdoor benadeeld wordt (art. 6:193b lid 1 B.W). Daaronder valt met name misleidend handelen of agressief handelen, en meer in het algemeen wanneer waardoor de consument door het handelen van de oneerlijke handelspraktijk een besluit over een overeenkomst neemt , dat hij anders niet had genomen. Daarbij valt ook te denken aan handelen in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en handelen waardoor het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt. Hierbij wordt uitgegaan van de “gemiddelde” consument.

      Lijdt de consument daardoor schade, dan is dat dus een onrechtmatige daad en kan hij die schade op de handelaar verhalen. Zie ook de pagina Onrechtmatige daad. Wanneer er een overeenkomst gesloten is, kan in sommige gevallen binnen de overeenkomst (in het kader van nakoming en/of ontbinding c.q. vernietiging) schadevergoeding worden gevraagd. Dit gevolg van aansprakelijkheid is nog eens expliciet in de wet opgenomen in (art. 6:193j lid 2 B.W).

      De consument kan daarnaast ook vernietiging van de overeenkomst vorderen (art. 6:193j lid 3 B.W). De rechter kan ook onder in stand lating van de overeenkomst partiële vernietiging uitspreken. Voor een voorbeeld zie Rb. Amsterdam 30-03-2018 (opdracht tot claimen vergoeding schade vertraging Schiphol), waar de oneerlijke handelspraktijk inhield dat een hoger tarief voor de opdracht online lager was dan niet online en de consument daar niet op gewezen was. De Kantonrechter ontbond voor zover het hogere tarief gold. Dat was een korting van EUR 94,= maar de proceskosten waren bijna EUR 241,=.

      Voor vernietiging is niet per se vereist dat de handelaar opzettelijk gehandeld heeft, of dat de consument daadwerkelijke financiële schade heeft gelezen, aldus Rb. Noord-Nederland 11-09-2018 (Easysit).

      (r.o. 4.3) De kantonrechter overweegt dat – anders dan bij dwaling het geval is – voor vernietiging vanwege een oneerlijke handelspraktijk in beginsel niet vereist is dat door de consument aan Easysit kenbaar moet zijn gemaakt dat het volledig fabriceren van de stoelen in eigen fabriek voor hem van essentieel belang was voor het sluiten van de overeenkomst. Een handelspraktijk is misleidend – en daarmee oneerlijk – indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie (artikel 6:193c BW). Het begrip handelspraktijk omvat iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan een consumenten. Ook het in een verkeerde veronderstelling brengen of laten ten aanzien van de oorsprong en de manier van produceren van een product valt daaronder (artikel 6:193c lid 1 sub b BW). Niet vereist is dat de verkoper dit met opzet doet. Het gaat erom of een gemiddelde consument door de (onjuiste) informatie op het ‘verkeerde been’ kan worden gezet en of die informatie van dien aard is dat deze de gemiddelde consument er toe kan brengen om een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Voor misleiding is ook niet nodig dat de consument daadwerkelijk (financiële) schade heeft geleden.

      Zoals blijkt uit de uitspraak van Rb. Den Haag 18-11-2017 (Tommy c.s./Tell Sell c.s.) kan de wet oneerlijke handelspraktijken – en met name art. 6:193j lid 2 B.W – ook voor bedrijven een grondslag bieden voor het vorderen van schadevergoeding. De maatstaven van de wet zoals die voor consumenten hebben te gelden dienen dan als grondslag voor de schadeclaim van een benadeeld bedrijf (reflexwerking).

      Rb. Amsterdam 5-09-2017 (Direct Pay/klant T-Mobile) – klant mag telefoonabonnement per direct opzeggen omdat hij niet juist is geïnformeerd over de opzegtermijn.

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-09-2018; laatste bewerking 24-06-2023]

      Oneerlijke handelspraktijken (Afd. 3A, Titel 3, Boek 6 B.W.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!