Pagina inhoud

    Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv.)

    Inleiding procedures niet-scheidingszaken

    De wetgever onderscheidt in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wat betreft personen- en familierecht in scheidingszaken en andere dan scheidingszaken. Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv. behandelt de “andere dan scheidingszaken”. Deze procedures zijn verzoekschriftprocedures. De afdeling omvat 28 bepalingen (art. 798 Rv. tot en met art. 813 Rv.). Daarvan zijn echter 10 bepalingen vervallen (art. 808a tot en met art. 808j Rv.).

    Deze procedures kunnen verschillende kwesties in het personen- en familierecht tot onderwerp hebben: verzoeken met betrekking tot het gezag over en de verzorging en opvoeding van minderjarigen, curatele, onderbewindstelling of mentorschap van meerderjarigen, zaken van levensonderhoud (alimentatie).

    NB De links naar de wettekst verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv., maar het kan zijn dat er nog links voorkomen naar digitaal. Let dus op naar welke je wordt verwezen.

    Belanghebbenden

    Art. 798 Rv. begint met te bepalen, wie belanghebbenden zijn in het kader van deze afdeling. Het zijn van belanghebbende is een voorwaarde om deel te mogen nemen aan de procedure.

    In lid 1 wordt “belanghebbende” ruim gedefinieerd: “onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.

    Lid 1 bepaalt verder, dat degene die niet de ouder is en <die> de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.

    De Hoge Raad heeft in een arrest d.d. 22 januari 1999 (Stichting Interculturele Jeugdzorg A., NJ 1999, 243) de beslissing van het Hof bevestigd, dat tot belanghebbende ook behoren de pleegouders. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de wettekst lijkt mij.

    In lid 2 wordt bepaald dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap ook als belanghebbende heeft te gelden: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.

    Hoger beroep tegen beschikkingen in andere dan scheidingszaken

    Ten opzichte van de algemene regel voor hoger beroep in beschikkingen (art. 358 lid 2 Rv.) gelden voor deze zaken – amper waar te nemen – afwijkende regels voor het instellen van hoger beroep (art. 806 lid 1 Rv.).

    Hoger beroep tegen de beschikking kan worden ingesteld:

    – door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
    – door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

    Het verschil zit in de woorden “en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is toegezonden”. Zie voor de algemene regeling de pagina Hoger beroep tegen beschikkingen.

    Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805, eerste lid, van overeenkomstige toepassing (art. 806 lid 2 Rv.).

    Voorzieningen met betrekking tot minderjarigen

    De rechter kan – wanneer het minderjarigen betreft – altijd het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen (art. 810 lid 1 Rv.). Dit tenzij het gaat om de kinderalimentatie.

    Overdragen van de minderjarige aan de rechthebbende ouder

    Iedere beschikking waarbij het gezag over minderjarige kinderen wordt toegewezen, geeft de rechthebbende ouder de bevoegdheid om ‘afgifte’ van de minderjarige af te dwingen, zo nodig met de ‘sterke arm der wet’ (de politie) (art. 812 lid 1 Rv.).

    Auteur & Last edit

    [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 7-05-2022]

    Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv.)

    Cicero Law Pack software advocaten juridische activiteiten online

    Pagina inhoud

      Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv.)

      Inleiding procedures niet-scheidingszaken

      De wetgever onderscheidt in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wat betreft personen- en familierecht in scheidingszaken en andere dan scheidingszaken. Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv. behandelt de “andere dan scheidingszaken”. Deze procedures zijn verzoekschriftprocedures. De afdeling omvat 28 bepalingen (art. 798 Rv. tot en met art. 813 Rv.). Daarvan zijn echter 10 bepalingen vervallen (art. 808a tot en met art. 808j Rv.).

      Deze procedures kunnen verschillende kwesties in het personen- en familierecht tot onderwerp hebben: verzoeken met betrekking tot het gezag over en de verzorging en opvoeding van minderjarigen, curatele, onderbewindstelling of mentorschap van meerderjarigen, zaken van levensonderhoud (alimentatie).

      NB De links naar de wettekst verwijzen naar de niet-digitale versie van Rv., maar het kan zijn dat er nog links voorkomen naar digitaal. Let dus op naar welke je wordt verwezen.

      Belanghebbenden

      Art. 798 Rv. begint met te bepalen, wie belanghebbenden zijn in het kader van deze afdeling. Het zijn van belanghebbende is een voorwaarde om deel te mogen nemen aan de procedure.

      In lid 1 wordt “belanghebbende” ruim gedefinieerd: “onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft”.

      Lid 1 bepaalt verder, dat degene die niet de ouder is en <die> de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.

      De Hoge Raad heeft in een arrest d.d. 22 januari 1999 (Stichting Interculturele Jeugdzorg A., NJ 1999, 243) de beslissing van het Hof bevestigd, dat tot belanghebbende ook behoren de pleegouders. Dat vloeit eigenlijk ook voort uit de wettekst lijkt mij.

      In lid 2 wordt bepaald dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap ook als belanghebbende heeft te gelden: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.

      Hoger beroep tegen beschikkingen in andere dan scheidingszaken

      Ten opzichte van de algemene regel voor hoger beroep in beschikkingen (art. 358 lid 2 Rv.) gelden voor deze zaken – amper waar te nemen – afwijkende regels voor het instellen van hoger beroep (art. 806 lid 1 Rv.).

      Hoger beroep tegen de beschikking kan worden ingesteld:

      – door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
      – door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

      Het verschil zit in de woorden “en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is toegezonden”. Zie voor de algemene regeling de pagina Hoger beroep tegen beschikkingen.

      Op de procedure in hoger beroep zijn de artikelen 799 tot en met 805, eerste lid, van overeenkomstige toepassing (art. 806 lid 2 Rv.).

      Voorzieningen met betrekking tot minderjarigen

      De rechter kan – wanneer het minderjarigen betreft – altijd het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen (art. 810 lid 1 Rv.). Dit tenzij het gaat om de kinderalimentatie.

      Overdragen van de minderjarige aan de rechthebbende ouder

      Iedere beschikking waarbij het gezag over minderjarige kinderen wordt toegewezen, geeft de rechthebbende ouder de bevoegdheid om ‘afgifte’ van de minderjarige af te dwingen, zo nodig met de ‘sterke arm der wet’ (de politie) (art. 812 lid 1 Rv.).

      Auteur & Last edit

      [MdV, 6-07-2018; laatste bewerking 7-05-2022]

      Rechtspleging in andere dan scheidingszaken (Afd. 1, Titel 6, Boek 3 Rv.)

      Zoeken binnen de kennisbank

      Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!