Pagina inhoud

    Cadeaubonnen, vouchers en algemene voorwaarden

    Herken je dat? Je hebt een cadeaubon gekregen en je vergeet alsmaar om die in te ruilen. Als je na een lange tijd denkt: ‘O ja, laat ik die cadeaubon gebruiken’, dan blijkt-ie te zijn verlopen. Leuk voor de uitgever van de cadeaubon, die geld heeft ontvangen zonder daarvoor iets te hoeven presteren. Je blijft zitten met een knagend schuldgevoel tegenover degeen die jou de bon gaf. De laatste tijd is ook het verschijnsel van de vouchers in opkomst. Wanneer een bedrijf een bepaalde prestatie niet kan leveren, krijg je een voucher, oftewel een tegoedbon. Wat zegt de wet over cadeaubonnen en vouchers?

    Geldigheidsduur cadeaubonnen

    Met de Wet van 11 oktober 2021 is een minimum geldigheidsduur ingevoerd voor cadeaubonnen door aanvulling van de zwarte lijst van art. 6:236 B.W. met een onderdeel ’t’ (Stb. 2021, 506). Die bepaalt, dat onredelijk bezwarend geacht wordt een beding in algemene voorwaarden, dat de geldigheidsduur van een cadeaubon beperkt tot minder dan twee jaar. De regeling is ingegaan op 1 januari 2022.

    Het overgangsrecht bepaalt, dat deze beperking niet geldt voor overeenkomsten (cadeaubonnen) daterend van voor de inwerkingtreding (art. 191a Overgangswet B.W.).

    Wat is het verschil tussen een voucher en een cadeaubon?

    Sinds door corona allerlei evenementen niet door kunnen gaan als gevolg van overheidsmaatregelen, waar de organisatoren ook niets aan kunnen doen, is het aanbieden van ‘vouchers’ sterk in opkomst. De ondernemer biedt aan de consument een ’tegoedbon’, die kan worden gebruikt om op een later moment het uitgestelde evenement, of een ander evenement bij te wonen.

    Een voucher is dus juridisch gezien ook een soort cadeaubon of tegoedbon, maar het is niet een cadeau maar een pleister op de wonde, waar je niet om gevraagd had.

    Moet je als consument genoegen nemen met een voucher?

    Het antwoord is: nee. Als een ondernemer een bepaalde prestatie door omstandigheden die niet voor zijn rekening komen niet kan leveren, dan is dat overmacht. Overmacht staat niet in de weg aan ontbinding van de overeenkomst op grond van art. 6:265 B.W.. Die bepaling vereist geen toerekenbaarheid. Het verschil met toerekenbare tekortkoming is slechts, dat er geen schadevergoeding verschuldigd is. Als de consument geen voucher wil, dan kan hij de overeenkomst ontbinden en moet de ondernemer de betaling restitueren. Zie de pagina Wederkerige overeenkomsten.

    Het opdringen van een voucher is ook niet mogelijk via algemene voorwaarden. Een dergelijk beding wordt namelijk geacht onredelijk bezwarend te zijn (zie de pagina Algemene voorwaarden over de zwarte lijst). In overeenkomsten met andere bedrijven (b2b) is er wat meer speelruimte om af te wijken van afspraken, welke gevolgen een overmachtssituatie heeft.

    De consument kán wel een voucher accepteren. Het is dan zaak heldere afspraken te maken welke voorwaarden daarbij gelden. De voucher is dan een nieuwe overeenkomst. In het licht van de regeling van de wetswijziging over de geldigheidsduur van cadeaubonnen moet mogelijk geconcludeerd worden dat ook een voucher vanaf 1 januari 2022 een geldigheidsduur moet hebben van tenminste twee jaar.

    Als veel klanten van bedrijven terugbetaling eisen, kan dat wel betekenen dat een bedrijf failliet gaat, als het niet is voorbereid op een onverwachte ontwikkeling zoals een pandemie, of een zware storm waardoor een evenement niet door kan gaan, of andere overmachtssituaties.

    Een consument moet dus een afweging maken, of het wellicht toch verstandiger is een voucher te aanvaarden, omdat hij anders sowieso met lege handen staat. Een voucher is echter ook een onzeker recht: als het bedrijf alsnog failliet gaat, heb je evengoed niets.

    Uitzondering hierop zijn vouchers van reisbureaus die zijn aangesloten bij het SGR. In geval van faillissement vergoedt het Garantiefonds de reissom, dus ook vouchers.

    Rechtspraak vouchers

    In zijn algemeenheid geldt dus dat de consument geen genoegen hoeft te nemen met een voucher. Hierna passeren enkele uitspraken rond het thema vouchers en annuleringen wegens de corona pandemie de revue.

    Annulering bruiloft

    De zaak Ktr. Rotterdam 15 oktober 2021 (echtpaar/Feest- en Partycentrum Spijkenisse) draaide om de annulering wegens de coronamaatregelen van een zaal, die geboekt was voor het vieren van een bruiloft . Het echtpaar vordert de aanbetaling van EUR 3.000 terug.

    De zaalverhuurder had geen beroep – althans niet gesubsantieerd – gedaan op art. 6:258 B.W. (aanpassing overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden). Bovendien hielp het niet, dat er in de overeenkomst stond, dat bij annulering door de verhuurder terugbetaald zou worden. Dat daarbij was gedacht aan dubbele boekingen en niet aan corona mocht niet baten: de bepaling wijdde daar niet over uit.

    Een vergelijkbare zaak was Ktr. Amsterdam 25 maart 2020 (bruiloft/De Witte Parel). Ook  hier werd ontbinding van de overeenkomst wegens overmacht gehonoreerd. Deze overeenkomst werd echter gekwalificeerd als opdracht. Ingevolge art. 7:406 en 411 B.W. kon De Witte Parel wel onkosten claimen wegens ontbinding van de niet uitgevoerde opdracht, maar zij had niet aangevoerd dat (of welke) kosten zij had gemaakt. De bruid hoefde geen genoegen te nemen met een voucher, omdat de bruiloft gebonden was aan een fatale datum: een later feest zou mosterd na de maaltijd zijn. Zie ook de pagina Opdracht in het algemeen.

    Iets genadiger kwam een vakantiepark in Servië er vanaf. In Ktr. Midden Nederland 9 juni 2021 (annulering vakantiehuisjes; overmacht) oordeelde de Kantonrechter dat de annulering van vakantiehuisjes in Servië aan geen van beide partijen te verwijten was.

    Het vakantiepark noch de vakantiegangers hadden een beroep gedaan hadden op art. 6:258 B.W.. Het vakantiepark was niet ingegaan op de suggestie van de vakantiegangers om een voucher te geven.

    In de e-mails van de vakantiegangers las de Kantonrechter met een wat welwillende lezing dat de vakantiegangers de ontbinding van de overeenkomst hadden ingeroepen. Omdat de oorzaak niet bij het vakantiepark lag, betrof het een ontbinding wegens overmacht (oftewel geen toerekenbare tekortkoming). Schadevergoeding was dus niet aan de orde.

    De vakantiegangers hebben in verband met de niet-nakoming door het vakantiepark terecht de ontbinding ingeroepen en hebben daarom in beginsel een vordering uit een ongedaanmakingsverbintenis (art. 6:271 BW). De Kantonrechter bepaalde de schadeverdeling op basis van art. 3:12 B.W. naar redelijkheid op een verdeling bij helfte.

    Restitutie vliegtickets

    Voor vliegtickets gelden speciale regels. Op grond van artikel 5 lid 1 onder a in samenhang met artikel 8 lid 1 onder a van Verordening (EG) nr. 261/2004 van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten moet een vliegmaatschappij bij annulering van een vlucht de tickets binnen 7 dagen terugbetalen.

    In de zaak Ktr. Noord-Holland 26 mei 2021 (passagiers/Transavia) vorderden 16 passagiers de koopsom van hun tickets terug, nadat de vlucht was gecancelled wegens de coronamaatregelen. Transavia had aanvankelijk vouchers aangeboden.

    Nadat de pandemie was uitgebroken, ontstond er verwarring. In verband met de Covid-19 crisis werd vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) sinds half maart 2020 enige tijd gedoogd, dat luchtvaartmaatschappijen een voucher verstrekten als alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen. Maar op 14 mei 2020 was de betreffende aanwijzing ingetrokken. Sindsdien handhaafde de ILT de Verordening weer, wat betekende dat de passagier de keuze moet krijgen tussen terugbetaling en een voucher. Transavia had na aanvankelijk vouchers aan te bieden vervolgens toch – binnen drie maanden – gerestitueerd.

    De Kantonrechter wees de rentevordering op grond van de redelijkheid en billijkheid af. Ook de vordering van buitengerechtelijke kosten werden afgewezen. De rechter vond, dat in deze bijzondere omstandigheden dat de uiteindelijke terugbetaling door Transavia binnen drie maanden als redelijk te beschouwen. Hierbij speelde ook mee, dat het proces om terugbetaling te organiseren en dubbele restitutie – vanwege directe claims en claims via claimbureaus – te voorkomen de nodige voeten in de aarde had, nadat eerder onduidelijkheid had bestaan of het aanbieden van vouchers voldoende was.

    Zie voor een soortgelijke zaak Ktr. Noord-Holland 29 februari 2021 (passagiers/Transavia).

    Restitutie pakketreis

    Bij een pakketreis ligt het alweer anders. In Ktr. Noord-Holland 22 december 2021 (ML Tours) werd de claim van de reiziger, dat binnen 7 dagen terugbetaald had moeten worden, afgewezen, omdat de reisorganisatie geen vliegmaatschappij was.

    ML Tours bood eerst vouchers aan voor 60% van de aankoopprijs, maar dit werd door de klant niet aanvaard. Op 7 oktober 2020 werd 40% terugbetaald. Uiteindelijk heeft ML Tours op 30 oktober 2020 de volledige prijs van de tickets vergoed. Daardoor ging de procedure alleen nog over de rente en de incassokosten.

    De argumentatie van ML Tours, dat het allemaal heel veel tijd en moeite kostte om de annuleringen te verwerken, werd dit keer niet door de rechter gehonoreerd. Rente en buitengerechtelijke kosten werden toegewezen.

    Annulering reis door reiziger

    Wanneer de reiziger de reis annuleert, stellende dat hij niet kan komen vanwege de coronamaatregelen, dan is het beding, dat er geen restitutie wordt betaald bij annulering, niet een beding dat op de zwarte lijst staat. Maar wel op de grijze lijst. In de zaak Ktr. Noord-Holland 1 september 2021 (huurder vakantiehuisje/Dutchen) komt de Kantonrechter tot de slotsom, dat dit beding in dit geval niet onredelijk is. Dutchen hoeft niet terug te betalen. Dutchen verweert zich met succes, dat boekingen van na het intreden van de pandemie niet kosteloos geannuleerd of omgeboekt hoeven te worden, omdat op het moment van boeken het risico van het maken van een boeking bekend was. De reiziger had dan een annuleringsverzekering moeten sluiten.

    Conclusie rechten van consumenten en vouchers

    Een consument hoeft een voucher bij annulering van een geboekte vliegreis, vakantie, een evenement of zaalhuur etc. door een ondernemer vanwege corona of soortgelijke overmachtssituaties niet te accepteren. Ook een beding in algemene voorwaarden beschermt de ondernemer niet. De consument kan de overeenkomst ontbinden en terugbetaling eisen, zo nodig met rente en buitengerechtelijke kosten. Of dit in de praktijk ook steeds zal gebeuren is een tweede. De consument kan vanwege het geringe bedrag toch maar kiezen voor een voucher of het er maar bij laten zitten.

    MdV, 21-02-2022

    Pagina inhoud

      Cadeaubonnen, vouchers en algemene voorwaarden

      Herken je dat? Je hebt een cadeaubon gekregen en je vergeet alsmaar om die in te ruilen. Als je na een lange tijd denkt: ‘O ja, laat ik die cadeaubon gebruiken’, dan blijkt-ie te zijn verlopen. Leuk voor de uitgever van de cadeaubon, die geld heeft ontvangen zonder daarvoor iets te hoeven presteren. Je blijft zitten met een knagend schuldgevoel tegenover degeen die jou de bon gaf. De laatste tijd is ook het verschijnsel van de vouchers in opkomst. Wanneer een bedrijf een bepaalde prestatie niet kan leveren, krijg je een voucher, oftewel een tegoedbon. Wat zegt de wet over cadeaubonnen en vouchers?

      Geldigheidsduur cadeaubonnen

      Met de Wet van 11 oktober 2021 is een minimum geldigheidsduur ingevoerd voor cadeaubonnen door aanvulling van de zwarte lijst van art. 6:236 B.W. met een onderdeel ’t’ (Stb. 2021, 506). Die bepaalt, dat onredelijk bezwarend geacht wordt een beding in algemene voorwaarden, dat de geldigheidsduur van een cadeaubon beperkt tot minder dan twee jaar. De regeling is ingegaan op 1 januari 2022.

      Het overgangsrecht bepaalt, dat deze beperking niet geldt voor overeenkomsten (cadeaubonnen) daterend van voor de inwerkingtreding (art. 191a Overgangswet B.W.).

      Wat is het verschil tussen een voucher en een cadeaubon?

      Sinds door corona allerlei evenementen niet door kunnen gaan als gevolg van overheidsmaatregelen, waar de organisatoren ook niets aan kunnen doen, is het aanbieden van ‘vouchers’ sterk in opkomst. De ondernemer biedt aan de consument een ’tegoedbon’, die kan worden gebruikt om op een later moment het uitgestelde evenement, of een ander evenement bij te wonen.

      Een voucher is dus juridisch gezien ook een soort cadeaubon of tegoedbon, maar het is niet een cadeau maar een pleister op de wonde, waar je niet om gevraagd had.

      Moet je als consument genoegen nemen met een voucher?

      Het antwoord is: nee. Als een ondernemer een bepaalde prestatie door omstandigheden die niet voor zijn rekening komen niet kan leveren, dan is dat overmacht. Overmacht staat niet in de weg aan ontbinding van de overeenkomst op grond van art. 6:265 B.W.. Die bepaling vereist geen toerekenbaarheid. Het verschil met toerekenbare tekortkoming is slechts, dat er geen schadevergoeding verschuldigd is. Als de consument geen voucher wil, dan kan hij de overeenkomst ontbinden en moet de ondernemer de betaling restitueren. Zie de pagina Wederkerige overeenkomsten.

      Het opdringen van een voucher is ook niet mogelijk via algemene voorwaarden. Een dergelijk beding wordt namelijk geacht onredelijk bezwarend te zijn (zie de pagina Algemene voorwaarden over de zwarte lijst). In overeenkomsten met andere bedrijven (b2b) is er wat meer speelruimte om af te wijken van afspraken, welke gevolgen een overmachtssituatie heeft.

      De consument kán wel een voucher accepteren. Het is dan zaak heldere afspraken te maken welke voorwaarden daarbij gelden. De voucher is dan een nieuwe overeenkomst. In het licht van de regeling van de wetswijziging over de geldigheidsduur van cadeaubonnen moet mogelijk geconcludeerd worden dat ook een voucher vanaf 1 januari 2022 een geldigheidsduur moet hebben van tenminste twee jaar.

      Als veel klanten van bedrijven terugbetaling eisen, kan dat wel betekenen dat een bedrijf failliet gaat, als het niet is voorbereid op een onverwachte ontwikkeling zoals een pandemie, of een zware storm waardoor een evenement niet door kan gaan, of andere overmachtssituaties.

      Een consument moet dus een afweging maken, of het wellicht toch verstandiger is een voucher te aanvaarden, omdat hij anders sowieso met lege handen staat. Een voucher is echter ook een onzeker recht: als het bedrijf alsnog failliet gaat, heb je evengoed niets.

      Uitzondering hierop zijn vouchers van reisbureaus die zijn aangesloten bij het SGR. In geval van faillissement vergoedt het Garantiefonds de reissom, dus ook vouchers.

      Rechtspraak vouchers

      In zijn algemeenheid geldt dus dat de consument geen genoegen hoeft te nemen met een voucher. Hierna passeren enkele uitspraken rond het thema vouchers en annuleringen wegens de corona pandemie de revue.

      Annulering bruiloft

      De zaak Ktr. Rotterdam 15 oktober 2021 (echtpaar/Feest- en Partycentrum Spijkenisse) draaide om de annulering wegens de coronamaatregelen van een zaal, die geboekt was voor het vieren van een bruiloft . Het echtpaar vordert de aanbetaling van EUR 3.000 terug.

      De zaalverhuurder had geen beroep – althans niet gesubsantieerd – gedaan op art. 6:258 B.W. (aanpassing overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden). Bovendien hielp het niet, dat er in de overeenkomst stond, dat bij annulering door de verhuurder terugbetaald zou worden. Dat daarbij was gedacht aan dubbele boekingen en niet aan corona mocht niet baten: de bepaling wijdde daar niet over uit.

      Een vergelijkbare zaak was Ktr. Amsterdam 25 maart 2020 (bruiloft/De Witte Parel). Ook  hier werd ontbinding van de overeenkomst wegens overmacht gehonoreerd. Deze overeenkomst werd echter gekwalificeerd als opdracht. Ingevolge art. 7:406 en 411 B.W. kon De Witte Parel wel onkosten claimen wegens ontbinding van de niet uitgevoerde opdracht, maar zij had niet aangevoerd dat (of welke) kosten zij had gemaakt. De bruid hoefde geen genoegen te nemen met een voucher, omdat de bruiloft gebonden was aan een fatale datum: een later feest zou mosterd na de maaltijd zijn. Zie ook de pagina Opdracht in het algemeen.

      Iets genadiger kwam een vakantiepark in Servië er vanaf. In Ktr. Midden Nederland 9 juni 2021 (annulering vakantiehuisjes; overmacht) oordeelde de Kantonrechter dat de annulering van vakantiehuisjes in Servië aan geen van beide partijen te verwijten was.

      Het vakantiepark noch de vakantiegangers hadden een beroep gedaan hadden op art. 6:258 B.W.. Het vakantiepark was niet ingegaan op de suggestie van de vakantiegangers om een voucher te geven.

      In de e-mails van de vakantiegangers las de Kantonrechter met een wat welwillende lezing dat de vakantiegangers de ontbinding van de overeenkomst hadden ingeroepen. Omdat de oorzaak niet bij het vakantiepark lag, betrof het een ontbinding wegens overmacht (oftewel geen toerekenbare tekortkoming). Schadevergoeding was dus niet aan de orde.

      De vakantiegangers hebben in verband met de niet-nakoming door het vakantiepark terecht de ontbinding ingeroepen en hebben daarom in beginsel een vordering uit een ongedaanmakingsverbintenis (art. 6:271 BW). De Kantonrechter bepaalde de schadeverdeling op basis van art. 3:12 B.W. naar redelijkheid op een verdeling bij helfte.

      Restitutie vliegtickets

      Voor vliegtickets gelden speciale regels. Op grond van artikel 5 lid 1 onder a in samenhang met artikel 8 lid 1 onder a van Verordening (EG) nr. 261/2004 van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten moet een vliegmaatschappij bij annulering van een vlucht de tickets binnen 7 dagen terugbetalen.

      In de zaak Ktr. Noord-Holland 26 mei 2021 (passagiers/Transavia) vorderden 16 passagiers de koopsom van hun tickets terug, nadat de vlucht was gecancelled wegens de coronamaatregelen. Transavia had aanvankelijk vouchers aangeboden.

      Nadat de pandemie was uitgebroken, ontstond er verwarring. In verband met de Covid-19 crisis werd vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) sinds half maart 2020 enige tijd gedoogd, dat luchtvaartmaatschappijen een voucher verstrekten als alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen. Maar op 14 mei 2020 was de betreffende aanwijzing ingetrokken. Sindsdien handhaafde de ILT de Verordening weer, wat betekende dat de passagier de keuze moet krijgen tussen terugbetaling en een voucher. Transavia had na aanvankelijk vouchers aan te bieden vervolgens toch – binnen drie maanden – gerestitueerd.

      De Kantonrechter wees de rentevordering op grond van de redelijkheid en billijkheid af. Ook de vordering van buitengerechtelijke kosten werden afgewezen. De rechter vond, dat in deze bijzondere omstandigheden dat de uiteindelijke terugbetaling door Transavia binnen drie maanden als redelijk te beschouwen. Hierbij speelde ook mee, dat het proces om terugbetaling te organiseren en dubbele restitutie – vanwege directe claims en claims via claimbureaus – te voorkomen de nodige voeten in de aarde had, nadat eerder onduidelijkheid had bestaan of het aanbieden van vouchers voldoende was.

      Zie voor een soortgelijke zaak Ktr. Noord-Holland 29 februari 2021 (passagiers/Transavia).

      Restitutie pakketreis

      Bij een pakketreis ligt het alweer anders. In Ktr. Noord-Holland 22 december 2021 (ML Tours) werd de claim van de reiziger, dat binnen 7 dagen terugbetaald had moeten worden, afgewezen, omdat de reisorganisatie geen vliegmaatschappij was.

      ML Tours bood eerst vouchers aan voor 60% van de aankoopprijs, maar dit werd door de klant niet aanvaard. Op 7 oktober 2020 werd 40% terugbetaald. Uiteindelijk heeft ML Tours op 30 oktober 2020 de volledige prijs van de tickets vergoed. Daardoor ging de procedure alleen nog over de rente en de incassokosten.

      De argumentatie van ML Tours, dat het allemaal heel veel tijd en moeite kostte om de annuleringen te verwerken, werd dit keer niet door de rechter gehonoreerd. Rente en buitengerechtelijke kosten werden toegewezen.

      Annulering reis door reiziger

      Wanneer de reiziger de reis annuleert, stellende dat hij niet kan komen vanwege de coronamaatregelen, dan is het beding, dat er geen restitutie wordt betaald bij annulering, niet een beding dat op de zwarte lijst staat. Maar wel op de grijze lijst. In de zaak Ktr. Noord-Holland 1 september 2021 (huurder vakantiehuisje/Dutchen) komt de Kantonrechter tot de slotsom, dat dit beding in dit geval niet onredelijk is. Dutchen hoeft niet terug te betalen. Dutchen verweert zich met succes, dat boekingen van na het intreden van de pandemie niet kosteloos geannuleerd of omgeboekt hoeven te worden, omdat op het moment van boeken het risico van het maken van een boeking bekend was. De reiziger had dan een annuleringsverzekering moeten sluiten.

      Conclusie rechten van consumenten en vouchers

      Een consument hoeft een voucher bij annulering van een geboekte vliegreis, vakantie, een evenement of zaalhuur etc. door een ondernemer vanwege corona of soortgelijke overmachtssituaties niet te accepteren. Ook een beding in algemene voorwaarden beschermt de ondernemer niet. De consument kan de overeenkomst ontbinden en terugbetaling eisen, zo nodig met rente en buitengerechtelijke kosten. Of dit in de praktijk ook steeds zal gebeuren is een tweede. De consument kan vanwege het geringe bedrag toch maar kiezen voor een voucher of het er maar bij laten zitten.

      MdV, 21-02-2022

      Meer actualiteiten