Gevolgen van de faillietverklaring (Afd. 2, Titel 1 Fw.)
Inleiding gevolgen van de faillietverklaring
De gevolgen van de faillietverklaring worden behandeld in Titel I, Afd. 2 Fw.. Deze afdeling omvat 59 bepalingen (art. 20 Fw. tot en met art. 63e Fw.). Voor de overzichtelijkheid worden de verschillende onderwerpen in aparte hoofdstukken behandeld in de subpagina’s van deze pagina. De wet heeft alles in één Afdeling gegooid, maar de onderwerpen lopen sterk uiteen.
Karakter van het faillissement
Het faillissement is juridisch bezien een algeheel verhaalsbeslag op het gehele vermogen van de gefailleerde. Het verschil met een verhaalsbeslag van een individuele schuldeiser is, dat het faillissement strekt ten behoeve van alle crediteuren. Bovendien wordt bij faillissement door de rechtbank één onafhankelijke vereffenaar aangewezen, die de vereffening onder toezicht van een rechter-commissaris moet afwikkelen: de curator.
Het faillissement kent volgens de wet net als een gewoon beslag twee fasen: de conservatoire en de executoriale. Theoretisch zouden de vorderingen van de crediteuren eerst door middel van de verificatievergadering moeten worden vastgesteld, de liquidatie van het vermogen zou dan daarna plaatsvinden. In de praktijk werkt dit omgekeerd en zal de curator na inventarisatie van de boedel eerst overgaan tot liquidatie (vereffening) door verkoop en uitoefening van de rechten met betrekking tot activa (bvb. debiteuren innen). Dat is logisch omdat het weinig zin heeft veel tijd te steken in verificatie als er uiteindelijk niets te verdelen is. Bovendien heeft de verificatieprocedure alleen betrekking op de concurrente crediteuren. Als gevolg van pandrecht en de voorrang van de preferente crediteuren komt het echter zelden tot een uitkering aan de concurrente crediteuren. Zie nader: de taak van de curator.
Faillissementsbeslag omvat het gehele vermogen (omvang van de boedel)
Het faillissement geldt als een algeheel beslag ten behoeve van alle schuldeisers. Dit beslag omvat het gehele vermogen van de schuldenaar. Dit overeenkomstig het wettelijke uitgangspunt van verhaalsrecht zoals verwoord in art. 3:276 B.W., dat de schuldeiser zijn vordering op diens schuldenaar mag verhalen op diens gehele vermogen (art. 20 Fw.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen verhaalsrecht. Daar komt bij, dat de inkomsten en vermogensbestanddelen (zoals een erfenis), die de gefailleerde tijdens het faillissement verkrijgt, in de boedel vallen. De gefailleerde moet (een deel van) zijn inkomen dus afstaan aan de curator, met inachtneming van een vrije voet, die door de R-C wordt vastgesteld.
Vermogensbestanddelen die niet in de failliete boedel vallen
Op deze hoofdregel maken art. 21 Fw. tot en met art. 22a Fw. een uitzondering. Allereerst worden van het faillissementsbeslag uitgezonderd die zaken, die bij een ‘gewoon’ beslag ook beslagvrij blijven. Dit zijn:
1. niet-bovenmatige roerende zaken en gezelschapsdieren als vermeld in art. 447 Rv.;
2. het vrij te laten bedrag van de inkomsten van de gefailleerde;
3. alimentatie die de gefailleerde ontvangt;
4. inkomsten uit een vruchtgenot als bedoeld in art. 1:253l B.W., die bestemd zijn om minderjarigen mee te onderhouden;
5. het ter beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaren gestorte depot als bedoeld in art. 642c Rv.;
6. onder bewind staande goederen als bedoeld in art. 60a lid 3 Fw.;
7. een aanspraak op het tegoed van een lijfrenterekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht.
Let op de nadere bewoordingen van deze bepaling wat betreft sub 1 en sub 7. In art. 22 Fw. wordt het in art. 21 Fw. bepaalde ook toepasselijk verklaard op de in gemeenschap van goederen gehuwde (of geregistreerde) partner.
Rechten uit een levensverzekering kunnen niet zonder meer worden uitgewonnen
Met de wetswijziging van 22 mei 2005 (Stb. 2005, 700) ter invoering van de opname van de levensverzekering in het (nieuwe) B.W. zijn er ook beperkingen in de wet opgenomen, waarmee de afkoop van een levensverzekering is beperkt. Deze zijn terug te vinden in art. 22a Fw..
Ook dit in aansluiting op de regels van uitwinning door een beslaglegger buiten faillissement (art. 479ka Rv., art. 479kb Rv. tot en met art. 479r Rv., zie Afd. 2c Boek II Rv. Beslag op rechten uit een sommenverzekering). Zie ook de pagina Executoriaal beslag op rechten uit een sommenverzekering.
Failliet niet langer beschikkingsbevoegd
Terugwerkend tot 00:00 uur van de dag van de faillietverklaring verliest de failliet de beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen (art. 23 Fw.). Deze bepaling heeft mede vanwege girale betalingen enige jurisprudentie met zich meegebracht. Rechtshandelingen van de failliet na de faillietverklaring kunnen het vermogen van de failliet niet meer binden (art. 24 Fw.). Dit tenzij de boedel daardoor is gebaat.
Alle beslagen vervallen en alle executies worden gestaakt
Een logisch gevolg van het feit, dat het faillissementsbeslag het gehele vermogen omvat is art. 33 Fw.: alle beslagen vervallen en individuele tenuitvoerlegging en executies dienen te worden gestaakt. Als er al een dag voor verkoop bepaald is, kan de curator besluiten de verkoop over te nemen (art. 34 Fw.).
Fixatiebeginsel
Het faillissement “fixeert” oftewel bevriest de toestand van de boedel op het tijdstip van faillietverklaring. De rechtspositie van de failliet in vermogensrechtelijke betrekkingen kan geen verandering meer ondergaan. Dit is een centraal principe binnen het faillissementsrecht. De Hoge Raad wijst met name op art. 20, 23 en 24 Fw. als uitdrukking van het fixatiebeginsel. In de jurisprudentie van de Hoge Raad over pandrechten (met name op vorderingen) is het fixatiebeginsel verder uitgewerkt. Zie de arresten Mulder q.q./Credit Lyonnais Bank, HR 17 februari 1995, NJ 1996 471 en ING/Verdonk q.q., HR 22 juni 2007, NJ 2007, 520.
Art. 35 Fw. bepaalt daarom, dat wanneer nog niet alle leveringshandelingen door de failliet zijn verricht, de levering niet wordt geëffectueerd. Ook art. 35a Fw. en art. 35b Fw. vormen een uitwerking van dat beginsel.
Zie voor het fixatiebeginsel verder de pagina Gevolgen faillissement voor het vermogen van de gefailleerde.
Separatisten
Een belangrijke bepaling is art. 57 Fw. waarin wordt bepaald dat pandhouders en hypotheekhouders hun rechten kunnen uitoefenen alsof er geen faillissement was. Zij kunnen de tot zekerheid verbonden goederen buiten de boedel om te gelde maken. Dat is logisch, omdat zij een “zakelijk recht” met betrekking tot die goederen hebben, dat zij kunnen uitoefenen jegens eenieder net als een eigenaar zijn eigendomsrecht. Resteert er daarna nog een vordering, dan kunnen zij die ter verificatie bij de curator indienen.
Bodemrecht van de Belastingdienst
Er zitten voor de separatist – meestal een bankinstelling of andere financier – een paar haken en ogen aan de regeling. De Belastingdienst heeft op grond van art. 21 Invorderingswet (zie ook de pagina Invorderingswet) een hoger gerangschikt voorrecht op de “bodemzaken”: dat zijn alle goederen die dienen tot inrichting en stoffering van de bedrijfsruimte van de failliet. Daarop kan de Ontvanger de onbetaalde loonbelasting en omzetbelasting met voorrang verhalen. Art. 57 lid 3 Fw. bepaalt dat de curator de opbrengst van die goederen mag opeisen ten behoeve van de Ontvanger.
Termijnstelling curator aan separatist
Verder kan de curator op grond van art. 58 Fw. aan de separatist een termijn stellen, waarbinnen deze de executie van de verbonden zaken ter hand moet nemen en moet voltooien. Doet deze dat niet tijdig, dan vallen de verbonden zaken in de boedel en kan de curator deze verkopen. Zie nader de pagina Separatisten.
Retentor en faillissement
In art. 60 Fw. is de positie van de retentor geregeld. Deze kan weigeren de onder hem berustende goederen af te geven, tenzij hij wordt betaald. Deze bevoegdheid is echter minder sterk dan het lijkt, want de curator kan het goed opeisen en verkopen, met inachtneming van de rechten van de retentor. Omdat de vordering voor de executiekosten van de boedel (het salaris van de curator) echter hoger in rang is dan die van het retentierecht, valt de opbrengst zodoende alsnog in de boedel.
Huwelijksgoederengemeenschap
Het faillissement van een natuurlijk persoon heeft tot gevolg dat ook de huwelijksgoederengemeenschap tot de boedel komt te behoren. (art. 63 Fw.) De curator is dus ook bevoegd die te vereffenen.
Auteur & Last edit
[MdV, 7-12-2015; laatst bewerkt 30-03-2024]
Gevolgen van de faillietverklaring (Afd. 2, Titel 1 Fw.)
Inleiding gevolgen van de faillietverklaring
De gevolgen van de faillietverklaring worden behandeld in Titel I, Afd. 2 Fw.. Deze afdeling omvat 59 bepalingen (art. 20 Fw. tot en met art. 63e Fw.). Voor de overzichtelijkheid worden de verschillende onderwerpen in aparte hoofdstukken behandeld in de subpagina’s van deze pagina. De wet heeft alles in één Afdeling gegooid, maar de onderwerpen lopen sterk uiteen.
Karakter van het faillissement
Het faillissement is juridisch bezien een algeheel verhaalsbeslag op het gehele vermogen van de gefailleerde. Het verschil met een verhaalsbeslag van een individuele schuldeiser is, dat het faillissement strekt ten behoeve van alle crediteuren. Bovendien wordt bij faillissement door de rechtbank één onafhankelijke vereffenaar aangewezen, die de vereffening onder toezicht van een rechter-commissaris moet afwikkelen: de curator.
Het faillissement kent volgens de wet net als een gewoon beslag twee fasen: de conservatoire en de executoriale. Theoretisch zouden de vorderingen van de crediteuren eerst door middel van de verificatievergadering moeten worden vastgesteld, de liquidatie van het vermogen zou dan daarna plaatsvinden. In de praktijk werkt dit omgekeerd en zal de curator na inventarisatie van de boedel eerst overgaan tot liquidatie (vereffening) door verkoop en uitoefening van de rechten met betrekking tot activa (bvb. debiteuren innen). Dat is logisch omdat het weinig zin heeft veel tijd te steken in verificatie als er uiteindelijk niets te verdelen is. Bovendien heeft de verificatieprocedure alleen betrekking op de concurrente crediteuren. Als gevolg van pandrecht en de voorrang van de preferente crediteuren komt het echter zelden tot een uitkering aan de concurrente crediteuren. Zie nader: de taak van de curator.
Faillissementsbeslag omvat het gehele vermogen (omvang van de boedel)
Het faillissement geldt als een algeheel beslag ten behoeve van alle schuldeisers. Dit beslag omvat het gehele vermogen van de schuldenaar. Dit overeenkomstig het wettelijke uitgangspunt van verhaalsrecht zoals verwoord in art. 3:276 B.W., dat de schuldeiser zijn vordering op diens schuldenaar mag verhalen op diens gehele vermogen (art. 20 Fw.). Zie ook de pagina Algemene bepalingen verhaalsrecht. Daar komt bij, dat de inkomsten en vermogensbestanddelen (zoals een erfenis), die de gefailleerde tijdens het faillissement verkrijgt, in de boedel vallen. De gefailleerde moet (een deel van) zijn inkomen dus afstaan aan de curator, met inachtneming van een vrije voet, die door de R-C wordt vastgesteld.
Vermogensbestanddelen die niet in de failliete boedel vallen
Op deze hoofdregel maken art. 21 Fw. tot en met art. 22a Fw. een uitzondering. Allereerst worden van het faillissementsbeslag uitgezonderd die zaken, die bij een ‘gewoon’ beslag ook beslagvrij blijven. Dit zijn:
1. niet-bovenmatige roerende zaken en gezelschapsdieren als vermeld in art. 447 Rv.;
2. het vrij te laten bedrag van de inkomsten van de gefailleerde;
3. alimentatie die de gefailleerde ontvangt;
4. inkomsten uit een vruchtgenot als bedoeld in art. 1:253l B.W., die bestemd zijn om minderjarigen mee te onderhouden;
5. het ter beperking van aansprakelijkheid van scheepseigenaren gestorte depot als bedoeld in art. 642c Rv.;
6. onder bewind staande goederen als bedoeld in art. 60a lid 3 Fw.;
7. een aanspraak op het tegoed van een lijfrenterekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht.
Let op de nadere bewoordingen van deze bepaling wat betreft sub 1 en sub 7. In art. 22 Fw. wordt het in art. 21 Fw. bepaalde ook toepasselijk verklaard op de in gemeenschap van goederen gehuwde (of geregistreerde) partner.
Rechten uit een levensverzekering kunnen niet zonder meer worden uitgewonnen
Met de wetswijziging van 22 mei 2005 (Stb. 2005, 700) ter invoering van de opname van de levensverzekering in het (nieuwe) B.W. zijn er ook beperkingen in de wet opgenomen, waarmee de afkoop van een levensverzekering is beperkt. Deze zijn terug te vinden in art. 22a Fw..
Ook dit in aansluiting op de regels van uitwinning door een beslaglegger buiten faillissement (art. 479ka Rv., art. 479kb Rv. tot en met art. 479r Rv., zie Afd. 2c Boek II Rv. Beslag op rechten uit een sommenverzekering). Zie ook de pagina Executoriaal beslag op rechten uit een sommenverzekering.
Failliet niet langer beschikkingsbevoegd
Terugwerkend tot 00:00 uur van de dag van de faillietverklaring verliest de failliet de beschikkingsbevoegdheid over zijn vermogen (art. 23 Fw.). Deze bepaling heeft mede vanwege girale betalingen enige jurisprudentie met zich meegebracht. Rechtshandelingen van de failliet na de faillietverklaring kunnen het vermogen van de failliet niet meer binden (art. 24 Fw.). Dit tenzij de boedel daardoor is gebaat.
Alle beslagen vervallen en alle executies worden gestaakt
Een logisch gevolg van het feit, dat het faillissementsbeslag het gehele vermogen omvat is art. 33 Fw.: alle beslagen vervallen en individuele tenuitvoerlegging en executies dienen te worden gestaakt. Als er al een dag voor verkoop bepaald is, kan de curator besluiten de verkoop over te nemen (art. 34 Fw.).
Fixatiebeginsel
Het faillissement “fixeert” oftewel bevriest de toestand van de boedel op het tijdstip van faillietverklaring. De rechtspositie van de failliet in vermogensrechtelijke betrekkingen kan geen verandering meer ondergaan. Dit is een centraal principe binnen het faillissementsrecht. De Hoge Raad wijst met name op art. 20, 23 en 24 Fw. als uitdrukking van het fixatiebeginsel. In de jurisprudentie van de Hoge Raad over pandrechten (met name op vorderingen) is het fixatiebeginsel verder uitgewerkt. Zie de arresten Mulder q.q./Credit Lyonnais Bank, HR 17 februari 1995, NJ 1996 471 en ING/Verdonk q.q., HR 22 juni 2007, NJ 2007, 520.
Art. 35 Fw. bepaalt daarom, dat wanneer nog niet alle leveringshandelingen door de failliet zijn verricht, de levering niet wordt geëffectueerd. Ook art. 35a Fw. en art. 35b Fw. vormen een uitwerking van dat beginsel.
Zie voor het fixatiebeginsel verder de pagina Gevolgen faillissement voor het vermogen van de gefailleerde.
Separatisten
Een belangrijke bepaling is art. 57 Fw. waarin wordt bepaald dat pandhouders en hypotheekhouders hun rechten kunnen uitoefenen alsof er geen faillissement was. Zij kunnen de tot zekerheid verbonden goederen buiten de boedel om te gelde maken. Dat is logisch, omdat zij een “zakelijk recht” met betrekking tot die goederen hebben, dat zij kunnen uitoefenen jegens eenieder net als een eigenaar zijn eigendomsrecht. Resteert er daarna nog een vordering, dan kunnen zij die ter verificatie bij de curator indienen.
Bodemrecht van de Belastingdienst
Er zitten voor de separatist – meestal een bankinstelling of andere financier – een paar haken en ogen aan de regeling. De Belastingdienst heeft op grond van art. 21 Invorderingswet (zie ook de pagina Invorderingswet) een hoger gerangschikt voorrecht op de “bodemzaken”: dat zijn alle goederen die dienen tot inrichting en stoffering van de bedrijfsruimte van de failliet. Daarop kan de Ontvanger de onbetaalde loonbelasting en omzetbelasting met voorrang verhalen. Art. 57 lid 3 Fw. bepaalt dat de curator de opbrengst van die goederen mag opeisen ten behoeve van de Ontvanger.
Termijnstelling curator aan separatist
Verder kan de curator op grond van art. 58 Fw. aan de separatist een termijn stellen, waarbinnen deze de executie van de verbonden zaken ter hand moet nemen en moet voltooien. Doet deze dat niet tijdig, dan vallen de verbonden zaken in de boedel en kan de curator deze verkopen. Zie nader de pagina Separatisten.
Retentor en faillissement
In art. 60 Fw. is de positie van de retentor geregeld. Deze kan weigeren de onder hem berustende goederen af te geven, tenzij hij wordt betaald. Deze bevoegdheid is echter minder sterk dan het lijkt, want de curator kan het goed opeisen en verkopen, met inachtneming van de rechten van de retentor. Omdat de vordering voor de executiekosten van de boedel (het salaris van de curator) echter hoger in rang is dan die van het retentierecht, valt de opbrengst zodoende alsnog in de boedel.
Huwelijksgoederengemeenschap
Het faillissement van een natuurlijk persoon heeft tot gevolg dat ook de huwelijksgoederengemeenschap tot de boedel komt te behoren. (art. 63 Fw.) De curator is dus ook bevoegd die te vereffenen.
Auteur & Last edit
[MdV, 7-12-2015; laatst bewerkt 30-03-2024]
Gevolgen van de faillietverklaring (Afd. 2, Titel 1 Fw.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!