Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)
Pagina inhoud
- 1 Schadeverzekering (Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W.)
- 1.1 Inleiding schadeverzekering
- 1.2 Verplichting (aspirant) verzekerde alle relevante informatie te geven
- 1.3 Indemniteitsbeginsel
- 1.4 Begrip verzekerde
- 1.5 Dekking geldt alleen voor belang verzekerde
- 1.6 Aanwijzing van een derde als gerechtigde tot een schade-uitkering
- 1.7 Overdracht van een verzekerde zaak
- 1.8 Verzekerde bij toonder en orderpolissen
- 1.9 Opzegging van de verzekering bij overlijden
- 1.10 Geen vergoeding voor schade door aard of gebrek aan zaak
- 1.11 Geen vergoeding voor schade veroorzaakt door opzet of roekeloosheid
- 1.12 Verbod tot doen van erkenningen
- 1.13 Directe actie jegens verzekeraar
- 1.14 Rechtspraak
Inleiding schadeverzekering
In Afd. 2, Titel 17, Boek 7 B.W. is de schadeverzekering geregeld. De regeling omvat 20 bepalingen (art. 7:944 B.W. t/m art. 7:963 B.W.).
Verplichting (aspirant) verzekerde alle relevante informatie te geven
Art. 7:929 B.W. tot en met art. 7:930 B.W. verbinden aan het niet (volledig) informeren van de verzekeraar de consequentie dat de verzekeraar de overeenkomst kan opzeggen en de verzekerde geen aanspraak kan maken op een uitkering (of in sommige gevallen, een lagere uitkering). Onder het oude recht gold o.g.v. art. 251 WvK (oud) dat de verzekeraar de overeenkomst kon vernietigen, als deze bij juiste informatie niet zou zijn aangegaan. Zie de pagina Algemene bepalingen verzekering.
Indemniteitsbeginsel
Aan de schadeverzekering ligt het indemniteitsbeginsel ten grondslag (art. 7:944 B.W.):
“Schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden”.
De verzekering dekt dus alleen de – daadwerkelijk – geleden vermogensschade. In principe dus altijd een dagwaarde en niet een uitkering waarmee het verloren goed weer nieuw kan worden gekocht.
Begrip verzekerde
In art. 7:945 B.W. geeft de wet een definitie van het begrip verzekerde zoals dat wordt gehanteerd in Afd. 2 Schadeverzekering. Verzekerde is (i) degeen die krachtens de polis aanspraak heeft op een uitkering tot vergoeding van door hem geleden schade, of (ii) degeen die een aanwijzing daartoe heeft aanvaard. Dit begrip grijpt terug op art. 7:926 lid 2 B.W. waar het begrip “tot uitkering gerechtigde” wordt gedefinieerd.
In het arrest HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden) kwam de vraag aan de orde, wie als verzekerde moest worden aangemerkt bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering die een ondernemer met een eenmanszaak had afgesloten. Dit in verband met een beroep dat de verzekerde deed op Richtlijn 93/13 /EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten inzake een beding in de polis. De rechtbank legde de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor, of de verzekerde bij het aangaan van de verzekering was aan te merken als een consument. De Hoge Raad beantwoordt die vraag (in r.o. 3.4.1 t/m 3.4.3) bevestigend, omdat de ondernemer de verzekering juist vanuit zijn privé-belang had afgesloten voor het geval hij geen (volledig) inkomen meer zou kunnen verkrijgen uit zijn onderneming. Wie de premie voor die polis betaald heeft, doet daarbij volgens de Hoge Raad niet ter zake.
In Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) rees de vraag, of Covebo als werkgever van de werknemer – wiens geleasede BMW was gestolen – aanspraak had kunnen maken uit hoofde van de door de werknemer bij ASR afgesloten verzekering. ASR had die verzekering vernietigd op grond van art. 251 Wetboek van Koophandel (oud), omdat de verzekerde (werknemer) zijn strafrechtelijk verleden bij het aangaan van de polis had verzwegen.
Het Hof overweegt (r.o. 3.3):
“Dat Covebo in de polisvoorwaarden als verzekerde en (daarmee) als (mede-) rechthebbende op de verzekeringspenningen wordt aangemerkt is niet voldoende onderbouwd; het enkele feit dat Covebo als belanghebbende bij de BMW M3 zou kunnen worden beschouwd, levert geen recht op uitkering van de verzekeringspenningen op, vgl. artikel 7:945 B.W. dat inzoverre een codificatie van het geldende recht inhield. [werknemer] heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat Covebo onder de verzekeringsovereenkomst een rechtsvordering tegen ASR had.”
De schade kwam ook niet voor risico van Covebo als werkgever omdat de schade was ontstaan in het zgn. “functionele verband” van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:661 B.W.. Tussen werkgever en werknemer was nl. afgesproken, dat de werknemer voor verzekering van de BMW zorg zou dragen in het kader van een al eerder door hem afgesloten autoverzekering. Die was bovendien al door de werknemer afgesloten voor indiensttreding bij Covebo. En tot slot was de auto ook niet gestolen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden voor Covebo. Zie ook de pagina Bijzondere verplichtingen van de werknemer.
Dekking geldt alleen voor belang verzekerde
De wet gaat er van uit dat de verzekering alleen het belang van de verzekerde zelf dekt (art. 7:946 lid 1 B.W.). Wel kan anders worden overeengekomen.
In het arrest HR 27 april 2014 (Holding/Aegon) is de Hoge Raad – anders dan de P-G, die tot cassatie adviseerde – weinig toeschietelijk bij de vergoeding van brandschade aan een holding, die via een dochtervennootschap loodsen verhuurde aan derden. In 2006 was de polis gewijzigd, omdat de holding haar activiteiten gestaakt had. Tot dan toe waren de activiteiten van de hele groep door de polis gedekt. Omdat bij de wijziging van de polis in 2006 de dochtervennootschappen niet vermeld waren, werd de door hen geleden schade niet vergoed. Ook het feit, dat de dochters in 2009 zonder premieverhoging weer op de polis vermeld werden, kon de Hoge Raad niet vermurwen.
Verzekerde zaak valt in huwelijksgoederengemeenschap
Valt de verzekerde zaak in een huwelijksgoederengemeenschap, dan zijn bij een verzekering van die zaak de deelgenoten voor hun belang verzekerde (art. 7:946 lid 2 B.W.). Hetzelfde geldt bij geregistreerd partnerschap, waarbij een gemeenschap is ontstaan. Zie ook de pagina Gemeenschap (Boek 3 B.W., goederenrecht) en de pagina Wettelijke gemeenschap van goederen (Boek 1 B.W., huwelijksvermogensrecht).
Aanwijzing van een derde als gerechtigde tot een schade-uitkering
De verzekerde kan een derde aanwijzen als gerechtigde tot een schade-uitkering. Deze aanwijzing kan de verzekerde niet zonder medewerking van de verzekeraar dan wel de derde wijzigen (art. 7:947 B.W.).
Wijziging aanwijzing na opkomen van schade
De verzekerde kan de aanwijzing niet meer wijzigen zonder medewerking van de derde, wanneer de schade is ontstaan en er aanspraak bestaat op een uitkering (2e volzin).
Overdracht van een verzekerde zaak
Wordt een verzekerde zaak overgedragen aan een ander, dan gaan de rechten en plichten uit de polis over op de verkrijger bij overdracht (art. 7:948 lid 1 B.W.). Dit geldt ook bij overdracht van een beperkt recht met betrekking tot een zaak (zoals een erfpachtrecht). Bijkomende verzekeringen gaan ook mee over.
Ook wanneer het risico contractueel al eerder overgaat naar de verkrijger, dan vindt de overgang van de rechten uit de polis pas plaats na overdracht van de zaak.
Geen overgang vindt plaats, indien (i) dit contractueel anders wordt afgesproken of (ii) wanneer de verkrijger dit tegenover de verzekeraar verklaart.
In Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) deed zich de vraag voor, of Orient – die goederen had ingekocht en vervolgens met het beding CIF (“cost insurance and freight” komen ten laste van de koper) kon worden aangemerkt als verzekerde, en dus gerechtigd was tot uitkering van schade. De rechtbank overweegt: ingevolge art. 7:948 B.W. volgt de verzekering het belang. Deze regels gelden behoudens andersluidende overeenkomst tussen verzekeringnemer en verzekeraar, en zijn dus van regelend recht.
De diepgevroren partij rundvlees had gedeeltelijk dooischade opgelopen tijdens het vervoer. De polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen. Pijnlijk genoeg voor Orient kon zij ook de schade van Faragella en van de bank, die de accreditieven had uitgegeven, niet claimen. Zij had namelijk met Faragella een regeling getroffen, waardoor die geen schade had geleden. Ook de bank had geen schade geleden.
In Hof Den Bosch 8 oktober 2019 (Quality Yachts/Achmea Interpolis) komt de vraag aan de orde, of de dekking onder de polis met betrekking tot het risico van brandschade aan de voorraad van een jachtwerf is overgegaan op een – niet op de polis vermelde – dochtervennootschap. Doordat art. 7:948 B.W. was uitgesloten, ging de polis niet over op de verkrijger. In dit arrest komen ook interessante overwegingen voor over de uitleg van standaard polisvoorwaarden (met verwijzing naar arresten van de Hoge Raad) en over de vraag of de weigering van Interpolis om dekking te verlenen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
Verval na een maand tenzij overname polis door verkrijger
De polis vervalt vervolgens na een maand. Dit tenzij de verkrijger tegen de verzekeraar binnen die maand verklaart de verzekering over te nemen (art. 7:948 lid 2 B.W.). Tot aan de verklaring door de verkrijger moet de premie nog door de vervreemder betaald worden (art. 7:948 lid 3 B.W.).
De verzekeraar kan van zijn kant binnen twee maanden nadat deze verklaring is afgelegd zelf de verzekering opzeggen.
Geen verlenging van de termijn van de polis
Lid 2 leidt niet tot een verlenging van de contractuele verzekeringsduur (art. 7:948 lid 4 B.W.). Ook kan de verzekering nog steeds om andere redenen, die los van de overdracht reeds golden, worden opgezegd.
Niet van toepassing als verkrijger al de begunstigde was
Deze regeling geldt niet als de verkrijger reeds de begunstigde als bedoeld in art. 7:947 B.W.was (art. 7:948 lid 5 B.W.).
Verzekerde bij toonder en orderpolissen
Op grond van art. 7:949 B.W. is bij order en toonder polissen als bedoeld in art. 7:932 lid 3 B.W. de houder van de polis te beschouwen als de verzekerde. Dit komt voor bij de verzekering van zaken, die door middel van documenten worden verhandeld (bvb. bij internationaal vervoer). Voorwaarde is wel dat het belang bij de zaak bij de houder berust.
Opzegging van de verzekering bij overlijden
In geval van overlijden van de verzekerde kunnen de erfgenamen en de verzekeraar binnen negen maanden na bekend worden met het overlijden de polis met een opzegtermijn van een maand opzeggen (art. 7:950 B.W.).
Geen vergoeding voor schade door aard of gebrek aan zaak
De verzekeraar is niet gehouden schade aan een verzekerde zaak te vergoeden, indien die is veroorzaakt door de aard of een gebrek van die zaak (art. 7:951 B.W.). De wet stelt het erg absoluut (“vergoedt geen schade”). Maar het is uiteraard niet een verbod.
Geen vergoeding voor schade veroorzaakt door opzet of roekeloosheid
De verzekeraar is ook niet gehouden schade te vergoeden die is veroorzaakt door opzet of roekeloosheid van de verzekerde (art. 7:952 B.W.). Daarover kan de nodige discussie ontstaan, onder meer over zaken als voorwaardelijk opzet en de vraag, waar de opzet op gericht is.
In HR 13 april 2018 (Shaken Baby Syndrome) had een (autistische) vader zijn zoontje van 5 maanden zo door elkaar geschud, dat die daarvan (hersen)letsel had opgelopen. In de strafzaak was de vader vrijgesproken omdat hij verminderd toerekeningsvatbaar was en omdat zijn opzet niet gericht was op het toebrengen van letsel, maar juist geschrokken was en zijn kind snel naar het ziekenhuis bracht, maar Reaal beriep zich toch op de opzetclausule in de polis. De Hoge Raad besteedt een uitvoerige beschouwing aan deze clausule en de wijziging daarvan. Het duivelse dilemma is, dat men enerzijds de gevolgen van strafrechtelijk verwijtbaar handelen niet wil honoreren door dekking van de polis, maar anderzijds het ontzeggen van die dekking het slachtoffer vaak weinig kans op verhaal van de schade zal bieden. Het resultaat is in deze casus dat er toch dekking moest worden verleend.
In het arrest HR 16 januari 2015 (TVM Verzekeringen/dronken bestuurder) had het Hof geoordeeld, dat de bestuurder op wie de verzekeraar regres wilde nemen ex art. 15 WAM niet had hoeven begrijpen dat met de bepaling inzake voorwaardelijk opzet mede bedoeld was het in kennelijke staat in een auto stappen en gaan rijden. Het Hof verwees daarbij naar HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715, NJ 2006/282. De Hoge Raad oordeelde dat die regel hier niet gold, en het Hof dus beter had moeten motiveren. De bestuurder in kwestie had de gewoonte om na het werk met de auto naar de kroeg te gaan en daar 15 tot 20 glazen bier te gebruiken om daarna naar huis te rijden. Dat was dit keer niet goed afgelopen.
In de zaak HR 12 januari 2007 (Gem. Eindhoven/Allianz) had de gemeente op grond van een vonnis van de Kantonrechter huizen laten ontruimen en laten slopen. De beslissing van de Kantonrechter ging in hoger beroep onderuit, maar de gemeente had de huizen al ontruimd en gesloopt. In de discussie tussen de verzekeraar voor wettelijke aansprakelijkheid (in casu ging het om een onrechtmatige overheidsdaad) beriep Allianz zich op opzet en/of roekeloosheid van de gemeente.
De Hoge Raad overwoog, dat naast een mogelijk beroep op de opzetclausule en art. 7:952 B.W. ook het beroep van Allianz op strijd met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 B.W.) mogelijkerwijs gehonoreerd zou kunnen worden.
Verbod tot doen van erkenningen
In polissen kan zijn opgenomen, dat de verzekerde nooit enige uitlating mag doen waarmee aansprakelijkheid wordt erkend. Art. 7:953 B.W. bepaalt, dat een dergelijk verbod nooit afbreuk kan doen aan de gedane erkenning. Overtreding van dat verbod heeft geen gevolg voor zover de erkenning juist is. Een verbod tot erkenning van feiten heeft nimmer gevolg.
Dat impliceert dat de erkenning wel gevolgen zou kunnen hebben als die onjuist is.
Directe actie jegens verzekeraar
Op grond van art. 7:954 lid 1 B.W. kan de benadeelde partij de verzekeraar rechtstreeks aanspreken, wanneer de schade door de wederpartij bij de verzekeraar is gemeld. De gelaedeerde kan dan rechtstreekse uitbetaling van de schade-uitkering aan zichzelf vorderen. Hij moet dan ook de verzekerde in rechte betrekken, tenzij die de schade niet gemeld heeft.
Rechtspraak
Definitie verzekerde
HR 28 september 2018 (AO-verzekerde/Nationale Nederlanden)– ondernemer die AOV heeft afgesloten wordt voor de regels inzake consumentenbescherming aangemerkt als consument. Daarbij doet niet terzake of de premie door het bedrijf wordt betaald.
Hof Den Haag 31 augustus 2010 (werknemer/Covebo) – het enkele feit, dat de werkgever een financieel belang bij de polis had, is onvoldoende om aan te nemen dat zij – naast de werknemer, die de polis had afgesloten – als verzekerde kan worden aangemerkt.
Overdracht van (on)roerende zaak
Rb. Rotterdam 27 juli 2011 (Orient Office GmbH/Reaal c.s.) – de polis ten name van Orient Office dekte alleen het door haarzelf gelopen risico. Aangezien de goederen echter vanaf inlading voor risico van de koper Faragella kwamen, lag het risico niet bij haar en kon zij daarmee aan de polis geen dekking ontlenen.
Auteur & Last edit
[MdV, 8-10-2018; laatste bewerking 23-11-2002]
Over Lawyrup
De website van Lawyrup bevat knowhow over vermogensrecht, civiel proces- en executierecht en insolventierecht. Elke Paragraaf, Afdeling, Titel en Boek van de wet heeft een pagina. Elke pagina geeft een toelichting op de wet met links naar de actuele wettelijke bepalingen op “wetten overheid”. Daarnaast behandelt Lawyrup de bijbehorende relevante rechtspraak met ECLI-links.