Verplichtingen van de bruiklener (Afd. 2, Titel 13, Boek 7A B.W.)
Inleiding verplichtingen van de bruiklener
Afd. 2, Titel 13, Boek 7A B.W. gaat over de verplichtingen van degene die een zaak leent van een ander. De afdeling omvat zes artikelen (art. 7A:1781 B.W. tot en met art. 7A:1786 B.W.).
Zorgplicht voor geleende zaak
Degene die iets te leen ontvangt, moet daar voor de bewaring en behoud van dit goed als een “goed huisvader” mee omgaan. Deze term laat zien dat dit nog voortkomt uit het gedachtengoed van voor 1992. Nu zal er eerder gesproken worden van een ‘goed bruiklener’.
Zorg als een goed huisvader houdt in dat de bruiklener de geleende zaak, als de periode van bruikleen voorbij is, in beginsel terug hoort te geven in de staat waarin hij deze zaak ontvangen heeft. Wat de zorgplicht van een goed huisvader inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst, het beoogde gebruik van de zaak, de (eventuele) rechtsbetrekkingen tussen partijen en tot slot de redelijkheid en billijkheid. Men kan zeggen dat de bruiklener zich moet opstellen naar wat “menselijkerwijs” mogelijk is (art. 7A:1781 lid 1 B.W.).
De Hoge Raad heeft zich recent nog uitgesproken over de inhoud van deze zorgplicht in het arrest HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1186 (bruiklener aanhanger/Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A.). In r.o. 3.3.3. overweegt de Hoge Raad:
“Uit de wettelijke regeling van bruikleen volgt niet dat aan de verplichting om voor het behoud van de zaak ‘als een goed huisvader’ te zorgen, hogere eisen moeten worden gesteld dan de eisen die worden gesteld in bijvoorbeeld art. 6:27 BW (zorgvuldig schuldenaar).
Wat de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, waaronder begrepen het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van het geleende en eventueel naast de bruikleen tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen, alsmede van de redelijkheid en billijkheid.”
Dit houdt dus in dat bij de beoordeling van het “goed huisvaderschap” wordt gekeken naar wat een gemiddeld zorgvuldig handelend persoon in de desbetreffende situatie had gedaan.
De bruiklener mag van het goed dat hij leent geen ander gebruik maken dan wat met de zaak bedoeld is of dat is afgesproken in de overeenkomst met de bruikleengever.
Schadevergoeding bij tenietgaan
Mocht het zo zijn dat ten tijde van de bruikleen de geleende zaak verloren gaat, dus vernietigd of verloren en dit door de bruiklener had kunnen worden voorkomen als de lener zijn eigen zaak had gebruikt, dan moet hij de zaak vergoeden (art. 7A:1782 B.W.).
Degene die een zaak leent, moet de kosten van de waardevermindering bij normaal gebruik zelf betalen. Dit is ook het geval als de lener geen schuld heeft van de gemaakte kosten. Het kan zijn dat de waardevermindering of kosten zo buitengewoon zijn of zo buiten de schuld van de lener zijn ontstaan. In dit geval moeten de kosten wel door de eigenaar van de zaak worden vergoed (art. 7A:1783 B.W. jo. art. 7A:1784 B.W.).
Kosten ten behoeve van het gebruik
Als de bruiklener onkosten moet maken om van de zaak gebruik te maken, dan kan hij deze kosten niet vergoed krijgen van de bruikleengever maar komen deze kosten voor zijn eigen rekening (art. 7A:1785 B.W.).
Hoofdelijkheid bij gezamenlijke bruikleen
Soms kan het zo zijn dat een zaak wordt uitgeleend aan twee of meer personen samen. In dit geval geldt er hoofdelijke verbondenheid van degenen die de zaak lenen. Zij zijn allemaal voor het de gehele zaak verbonden tot teruggave van de zaak. Ook geldt de hoofdelijke verbondenheid voor de vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortkoming in de nakoming. Op de hoofdelijke verbondenheid voor de tekortkoming in de nakoming geldt alleen de uitzondering dat als de tekortkoming aan geen van de leners kan worden toegerekend (art.7A:1786 B.W.).
Voorbeeld: een schilderij wordt met een waarde van € 100 uitgeleend aan twee broers. Beide broers zijn niet voor een bedrag van € 50 euro aansprakelijk maar voor een bedrag van € 100 (hoofdelijk). Wanneer zij onderling een verhouding van aansprakelijkheid van 60% – 40% hebben afgesproken, dan blijven zij tegenover de uitlener nog steeds voor het gehele bedrag aansprakelijk. Onderling kunnen zij dit dan wel achteraf op elkaar verhalen.
Auteur & Last edit
[SK, 6-11-2018]
Verplichtingen van de bruiklener (Afd. 2, Titel 13, Boek 7A B.W.)
Inleiding verplichtingen van de bruiklener
Afd. 2, Titel 13, Boek 7A B.W. gaat over de verplichtingen van degene die een zaak leent van een ander. De afdeling omvat zes artikelen (art. 7A:1781 B.W. tot en met art. 7A:1786 B.W.).
Zorgplicht voor geleende zaak
Degene die iets te leen ontvangt, moet daar voor de bewaring en behoud van dit goed als een “goed huisvader” mee omgaan. Deze term laat zien dat dit nog voortkomt uit het gedachtengoed van voor 1992. Nu zal er eerder gesproken worden van een ‘goed bruiklener’.
Zorg als een goed huisvader houdt in dat de bruiklener de geleende zaak, als de periode van bruikleen voorbij is, in beginsel terug hoort te geven in de staat waarin hij deze zaak ontvangen heeft. Wat de zorgplicht van een goed huisvader inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst, het beoogde gebruik van de zaak, de (eventuele) rechtsbetrekkingen tussen partijen en tot slot de redelijkheid en billijkheid. Men kan zeggen dat de bruiklener zich moet opstellen naar wat “menselijkerwijs” mogelijk is (art. 7A:1781 lid 1 B.W.).
De Hoge Raad heeft zich recent nog uitgesproken over de inhoud van deze zorgplicht in het arrest HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1186 (bruiklener aanhanger/Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A.). In r.o. 3.3.3. overweegt de Hoge Raad:
“Uit de wettelijke regeling van bruikleen volgt niet dat aan de verplichting om voor het behoud van de zaak ‘als een goed huisvader’ te zorgen, hogere eisen moeten worden gesteld dan de eisen die worden gesteld in bijvoorbeeld art. 6:27 BW (zorgvuldig schuldenaar).
Wat de zorgplicht van ‘een goed huisvader’ inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de overeenkomst, waaronder begrepen het bij de overeenkomst beoogde gebruik van de zaak, de aard van het geleende en eventueel naast de bruikleen tussen partijen bestaande (rechts)betrekkingen, alsmede van de redelijkheid en billijkheid.”
Dit houdt dus in dat bij de beoordeling van het “goed huisvaderschap” wordt gekeken naar wat een gemiddeld zorgvuldig handelend persoon in de desbetreffende situatie had gedaan.
De bruiklener mag van het goed dat hij leent geen ander gebruik maken dan wat met de zaak bedoeld is of dat is afgesproken in de overeenkomst met de bruikleengever.
Schadevergoeding bij tenietgaan
Mocht het zo zijn dat ten tijde van de bruikleen de geleende zaak verloren gaat, dus vernietigd of verloren en dit door de bruiklener had kunnen worden voorkomen als de lener zijn eigen zaak had gebruikt, dan moet hij de zaak vergoeden (art. 7A:1782 B.W.).
Degene die een zaak leent, moet de kosten van de waardevermindering bij normaal gebruik zelf betalen. Dit is ook het geval als de lener geen schuld heeft van de gemaakte kosten. Het kan zijn dat de waardevermindering of kosten zo buitengewoon zijn of zo buiten de schuld van de lener zijn ontstaan. In dit geval moeten de kosten wel door de eigenaar van de zaak worden vergoed (art. 7A:1783 B.W. jo. art. 7A:1784 B.W.).
Kosten ten behoeve van het gebruik
Als de bruiklener onkosten moet maken om van de zaak gebruik te maken, dan kan hij deze kosten niet vergoed krijgen van de bruikleengever maar komen deze kosten voor zijn eigen rekening (art. 7A:1785 B.W.).
Hoofdelijkheid bij gezamenlijke bruikleen
Soms kan het zo zijn dat een zaak wordt uitgeleend aan twee of meer personen samen. In dit geval geldt er hoofdelijke verbondenheid van degenen die de zaak lenen. Zij zijn allemaal voor het de gehele zaak verbonden tot teruggave van de zaak. Ook geldt de hoofdelijke verbondenheid voor de vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortkoming in de nakoming. Op de hoofdelijke verbondenheid voor de tekortkoming in de nakoming geldt alleen de uitzondering dat als de tekortkoming aan geen van de leners kan worden toegerekend (art.7A:1786 B.W.).
Voorbeeld: een schilderij wordt met een waarde van € 100 uitgeleend aan twee broers. Beide broers zijn niet voor een bedrag van € 50 euro aansprakelijk maar voor een bedrag van € 100 (hoofdelijk). Wanneer zij onderling een verhouding van aansprakelijkheid van 60% – 40% hebben afgesproken, dan blijven zij tegenover de uitlener nog steeds voor het gehele bedrag aansprakelijk. Onderling kunnen zij dit dan wel achteraf op elkaar verhalen.
Auteur & Last edit
[SK, 6-11-2018]
Verplichtingen van de bruiklener (Afd. 2, Titel 13, Boek 7A B.W.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!