HR 31 oktober 1997 (Ontvanger/Rabobank Terneuzen-Axel) (Portacabin-arrest)
Het criterium ‘duurzaam met de grond verenigd’ (en dus onroerend)
Het zgn. Portacabin-arrest is het standaardarrest over de vraag, of een gebouw duurzaam met de grond verenigd is. Dit arrest betrof een procedure tussen de Ontvanger en de Rabobank (HR 31 oktober 1997 (Ontvanger/Rabobank Terneuzen-Axel), welk arrest (nog) niet gepubliceerd is op ECLI). Een goede bespreking van dit arrest is echter te vinden op Wikipedia.
Feiten van het Portacabin-arrest
Het ging hier om een Portacabin, die op het terrein van de firma Buys stond. Deze was aangesloten op gas, water en het elektriciteitsnet. De Portacabin was bovendien aangesloten op de riolering en het telefoonnet. De Portacabin was in 1990 als bedrijfsruimte (kantoorruimte) in gebruik. De Rabobank had een hypotheekrecht op de grond en een afzonderlijke pandakte voor de roerende zaken op het terrein. De Ontvanger had bodembeslag gelegd op de Portacabin, en deze was vervolgens door Buys verkocht aan een opkoper, in overleg met de Belastingdienst.
Rabobank eiste de opbrengst op, stellende dat de Portacabin onroerend was geworden doordat deze duurzaam met de grond was bevestigd. Hof en Hoge Raad stellen de Rabobank in het gelijk. De Hoge Raad overwoog:
“3.3 Voorts moet het volgende worden vooropgesteld:
a. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; zie de toelichting op de nota van wijzigingen bij art. 3.1.1.2 lid 1 ontwerp NBW (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 70) en de daarin bedoelde passage in de MvA II bij art. 6.3.2.7 (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 760). Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1975, NJ 1975, 509, alsmede de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1994, NJ 1995, 464 en 465).
b. Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet, zoals in de MvA II betreffende art. 3:3 (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 69 eerste volle alinea) is opgemerkt, worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.
c. (…) de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven [dient derhalve] naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.
d. De verkeersopvattingen kunnen – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is in de zin van art. 3:4 B.W. – niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van de vraag onzekerheid blijft bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als “duurzaam”, onderscheidenlijk “verenigd” en in verband daarmee als “bestemming” en als “naar buiten kenbaar” heeft te gelden.
3.4 Het hof heeft, door op grond van de vaststaande feiten te oordelen dat de portacabin onroerend was, de onder 3.3 vermelde maatstaven geenszins miskend.”
Het oordeel in een zaak als deze hangt natuurlijk wel sterk samen met de feiten en omstandigheden van het geval. Als de Portacabin minder duurzaam geplaatst was (niet verbonden met de nutsvoorzieningen enz.) dan zou de uitkomst al snel een andere kunnen zijn.
Dit arrest komt aan de orde op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
Auteur & Last edit
[MdV, 11-05-2023]
HR 31 oktober 1997 (Ontvanger/Rabobank Terneuzen-Axel) (Portacabin-arrest)
Het criterium ‘duurzaam met de grond verenigd’ (en dus onroerend)
Het zgn. Portacabin-arrest is het standaardarrest over de vraag, of een gebouw duurzaam met de grond verenigd is. Dit arrest betrof een procedure tussen de Ontvanger en de Rabobank (HR 31 oktober 1997 (Ontvanger/Rabobank Terneuzen-Axel), welk arrest (nog) niet gepubliceerd is op ECLI). Een goede bespreking van dit arrest is echter te vinden op Wikipedia.
Feiten van het Portacabin-arrest
Het ging hier om een Portacabin, die op het terrein van de firma Buys stond. Deze was aangesloten op gas, water en het elektriciteitsnet. De Portacabin was bovendien aangesloten op de riolering en het telefoonnet. De Portacabin was in 1990 als bedrijfsruimte (kantoorruimte) in gebruik. De Rabobank had een hypotheekrecht op de grond en een afzonderlijke pandakte voor de roerende zaken op het terrein. De Ontvanger had bodembeslag gelegd op de Portacabin, en deze was vervolgens door Buys verkocht aan een opkoper, in overleg met de Belastingdienst.
Rabobank eiste de opbrengst op, stellende dat de Portacabin onroerend was geworden doordat deze duurzaam met de grond was bevestigd. Hof en Hoge Raad stellen de Rabobank in het gelijk. De Hoge Raad overwoog:
“3.3 Voorts moet het volgende worden vooropgesteld:
a. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; zie de toelichting op de nota van wijzigingen bij art. 3.1.1.2 lid 1 ontwerp NBW (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 70) en de daarin bedoelde passage in de MvA II bij art. 6.3.2.7 (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 760). Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1975, NJ 1975, 509, alsmede de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 1994, NJ 1995, 464 en 465).
b. Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet, zoals in de MvA II betreffende art. 3:3 (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 69 eerste volle alinea) is opgemerkt, worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.
c. (…) de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven [dient derhalve] naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.
d. De verkeersopvattingen kunnen – anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is in de zin van art. 3:4 B.W. – niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van de vraag onzekerheid blijft bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, en voor de toepassing van die maatstaf nader moet worden bepaald wat in een gegeven geval als “duurzaam”, onderscheidenlijk “verenigd” en in verband daarmee als “bestemming” en als “naar buiten kenbaar” heeft te gelden.
3.4 Het hof heeft, door op grond van de vaststaande feiten te oordelen dat de portacabin onroerend was, de onder 3.3 vermelde maatstaven geenszins miskend.”
Het oordeel in een zaak als deze hangt natuurlijk wel sterk samen met de feiten en omstandigheden van het geval. Als de Portacabin minder duurzaam geplaatst was (niet verbonden met de nutsvoorzieningen enz.) dan zou de uitkomst al snel een andere kunnen zijn.
Dit arrest komt aan de orde op de kennisbank pagina Begripsbepalingen.
Auteur & Last edit
[MdV, 11-05-2023]
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!